Tn s o "h r IJ V i n g.
No. 61» Werste
Honderd en vierde jaargang.
1902.
VRUDAG
23 MEI.
Nationale Militie.
Dinsdag, den lOen Juni
SCB PTT e R IJ.
PARIJSCHE BRIEVEN.
Het BESTUUR der RIJKSVERZEKE
RINGSBANK maakt bekend
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dins da g-, Donderdag-
en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door het
geheele rijk f 1>
3 Nummers f ©,06. Afzonderlijke nummers 3 ets.
Prys der gewone advertentiën
Per regel f «,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COSTER
ZOON Voordam C 9.
Telefoonnummer 3.
dat alle werkgevers, die verzekeringsplichtige bedrijven
uitoefenen en tegen loon een of meer werklieden in hun
nen dienst hebben, verplicht zijn vóór 1 Juni a.s. daar
van aangifte te doen
dat de aangifte geschieden moet op formulieren in
tweevoud die kosteloos verkrijgbaar zijn aan elk post
kantoor en hulppostkantoor en die na invulling en onder-
teekeniDg aldaar weder moeten ingeleverd worden tegen
bewijs van ontvangst;
dat tot aangifte gehouden zjjn ook die werkgevers, die
hun personeel reeds tegen ongelukken verzekerd hebben
of die voornemens zijn vergunning te vragen om het
risico zelf te dragen of aan eene vereeniging of vennoot
schap over te dragen
dat bij elk stel formulieren eene lyst is gevoegd van
verzekeringsplichtige bedrijven en dat ook zij, die twijfelen
of hun bedrijf valt onder een der daar genoemde, echter
wel zullen doen eene aangifte in te leveren, waarop zij
den grond van hunnen twijfel kunnen vermelden
dat wie hunne formulieren niet tijdig inleveren of niet
behoorlijk invullen of nalatig zijn in het verschaffen van
inlichtingen straibaar zijn volgens de wet.
Het Bestuur der Rijksverzekeringsbank.
KENNISGEVING.
Het HOOFD van het Plaatselijk Bestuur te Alkmaar
brengtop grond van artikel 1 der wet van 22 Mei
1845 (Staatsblad No. 22) ter kennis der ingezetenen
dat bij hem ingekomen en aan den Ontvanger der Rijks
directe belastingen binnen deze gemeente ter invordering
is overgegeven:
het kohier der personeele belasting No. 7voor het
dienstjaar 1902 executoir verklaard door den Directeur
der directe belastingen in Noordholland te Amsterdam
den 21 Mei 1902
dat ieder verplicht is zijn aanslag op de bij de Wet
bepaalde wijze, te voldoen en dat heden ingaat de termijn
van zes weken, binnen welken daartegen bezwaarschriften
kunnen worden ingediend.
Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur voornoemd,
Alkmaar, den 22 Mei 1902. G. RIPPING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar
roepen bij deze op, de verlofgangers van de militie
te land binnen deze gemeente verblijf houdende, om
zich op
dezes jaarsdes voormiddags te tien ure te lateu
vinden vóór het Raadhuis dier gemeenteom aldaar
door of van wege den Militie-Commissaris te worden
onderzocht, gekleed in uniform en voorzien van al de
door hen van het korps medegebrachte kleeding" en uit
rustingstukken, benevens zakboekje en verlofpas.
Aan het onderzoek zullen behooren deel te nemen
alle verlofgangers der militie te land, onverschillig tot
welke lichting zij behooreD, dus ook zij, die zijn ingedeeld
voor de lichtingen 1895, 1896 en 1897, met uitzondering
echter van de verlofgangers, welke in 1902 vóór het voor
het onderzoek bepaalde tijdstip uit anderen hoofde dan
krachtens art. 124 of art. 131 der militiewet 1901 onder
de wapenen zjjn geweest, of die bestemd zijn om in 1902
krachtens art. 108, art. 109 of art. UI van voormelde
wet onder de wapenen of in werkelijken dienst te worden
geroepen, en met uitzondering van de verlofgangers die
krachtens de derde zinsnede van art 123 der vet zijn
vrijgesteld van de verplichting om het onderzoek bij te
wonen.
Ingelijfden bij de militie, die krachtens art 113 dei-
wet van den werkelijken dienst zijn ontheven of aan wie
krachtens art. 114 der wet uitstel van eerste oefening
of van verblijf onder de wapenen is verleend, zijn gedu
rende den tijd dat zij in het genot zijn van de ontheffing
of van het uitstel mede niet aan het onderzoek onderworpen.
De verlofgangers worden daarbij herinnerd aan de na
volgende bepalingen der militiewet 1901.
Art. 117. Het Crimineel Wetboek en het reglement
van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zijn op de
manschappen der militie te land, die zich onder de wape
nen bevinden, van toepassing, en met opzicht tot de
verschillende gevallen van desertie, op al de bij de militie
te land ingelijfden.
De manschappen worden geacht onder de wapenen te zijn
1°. zoo lang zij zich bij hun korps bevinden
2°. gedurende den tijd dien het in art. 125 bedoeld
onderzoek duurt
3°. in het algemeen, waarneer zij in uniform zijn gekleed.
Art. 127. De verlofganger verschpnt bij het onder
zoek in uniform gekleed, en voorzien van de kleeding
en uitrustingstukken hem bij zijn vertrek met verlof
medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas.
Art 128. Behoudens het bepaalde in art. 117 kan een
arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastbij
gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring
door den militie-commissaris worden opgelegd aan den
verlofganger
1°. die zonder geldige reden niet bij het onderzoek
verschjjnt
2°. diedaarbij verschenen zijndezonder geldige re
denniet voorzien is van do in het voorgaand
artikel vermelde voorwerpen
3°. wiens kleeding- of uitrustingstukken, bij het onder
zoek niet in voldoenden staat worden bevonden.
4°. die kleeding- of uitrustingstukkenaan een ander
behoorende, als de zijne vertoont.
Art. 129. Is de verlofgangerwien krachtens het
voorgaand artikelarrest is opgelegd bij het onder
zoek tegenwoordig dan kan hy dadelijk onder verzekerd
geleide in arrest worden gebracht.
Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij zich niet
aan de hem opgelegde strafdan wordt hijop schrifte
lijke aanvrage van den militie commissaris, te richten
aan den Burgemeester der woonplaats van dien verlof
ganger, aangehouden en onder verzekerd geleide naar de
naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van
bewaring overgebracht.
Art. 130. Onverminderd de straf, in art. 128 vermeld,
is de verlofganger verplicht, op den daartoe door den mili
tie-commissaris te bepalen tijd en plaats, en op de in art.
129 voorgeschreven wijze, voor hem te verschijnen om te
worden onderzocht.
Art. 131. De verlofganger, die zich bij herhaling schul
dig maakt aan het feit sub 4°. van art. 128 bedoeld
of niet overeenkomstig art. 130 voor den militie-com
missaris verschijntofaldaar verschenen zijnde in het
geval verkeert sub 2°. en 3°. van art. 128 vermeld, wordt
in werkelijke dienst geroepen en daarin gedurende ten
hoogste drie maanden gehouden. De daar van deze dienst
wordt door den Minister van Oorlog bepaald.
Art. 133. De verlofganger der militie die niet vol
doet aan eene oproeping voor de werkelijke dienst, wordt
als deserteur behandeld.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar G. RIPPING, Voorzitter.
20 Mei 1902. C. D. DONATH Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar
Gezien de wettelijke bepalingen omtrent de schutterijen
Roepen bij deze, ten einde zicb in de daartoe gereed
gemaakte registers te doen inschrijven, op alle mannelijke
ingezetenen dezor gemeente, welke op den len Jannari
van het jaar 1902 hnn 25ste jaar zijn ingetreden, alzoo
de geborenen van het jaar 1877 waaronder ook begrepe~
zijn de milicien-verlofgangers).
Zij maken tevens de ingezetenen bekend, dat
de inschrijving zal beginnen 15 Mei aanstaande en
geheel moet zijn afgeloopen 1 Jnni daaraanvolgende;
wordende in een der vertrekken van het stadhuis daartoe
overgegaan op Dinsdag en Donderdag: van iedere
week, van des middags 12 tot des namiddags 2 ure
een iegelijk, zonder onderscheid, of hij mocht vermeenen
al of niet onder de bij de wet vrijgestelden of uitge-
slotenen te b -hooren, verplicht is, zich voor de schutterij
te doen insohrijven
zij, die in meer dan eene gemeente hnn verblijf houden
of den zetel van hun vermogen hebben gevestigd, tot de
inschrijving verplicht zijn binnen die gemeente, waar
eene dienstdoende schutterij aanwezig is en bjjaldien in
die verschillende gemeenten alleen dienstdoende of alleen
rustende schutterij bestaat, zich te doen inschrijven in
die gemeente, waar zij ambtshalve verplicht zijn hun
verblijf te honden
en eindelyk dat zydie zich niet vóór 1 Jnni hebben
doen inschryveD, door het plaatselijk bestuur ingeschreven
en in eene geldboete verwezen worden, terwijl zij daar
enboven zonder loting bij de schutterij worden ingelijfd,
indien het blijkt, dat er tijdens de verzuimde inschrijving
geene redenen tot uitsluiting of vrijstelling te hunnen
aanzien bestonden.
Burgemeester en Wethouders vermanen tevens ieder
ingezeten dezer gemeente, dien het aangaat, zich tot de
inschrijving aan te meldenter voorkoming der straf, bij
nalatigheid gesteld.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, G. RIPPING Voorzitter.
22 Mei 1902. O. D. DONATH, Secretaris.
VII.
Parijs, 19 Mei 1902.
De Pinksterdagen zullen voor velen niet vroolijk zijn.
In zaken wordt sterk geklaagd, het weder is meer herfst
dan lente, het voorjaarseizoen is daardoor voor vele mo-
disten, naaisters, kleermakers, voor allen die moeten
leven van de parjjsche mode, vrij sleoht geweest. Wie
echter klaagt over morte-saison dat is slappe of doode
tijd, voorzeker doet dit niet de reporter en evenmin de
redacteur van een parijsch blad. Daar valt die heeren
op eens zulk een pak feiten en gebeurtenissen uit de
lacht, dat er geen bijhouden aan is. Tellen wij eens op
de verkiezingen, de herstemmingen, de vreeselijke ramp
op Martinique, de dood van twee luchtreizigers, de kroch
van do Rente Viagére en vooral de affaire Humbert-
Crawford, waarlijk de zes eu acht groote bladzijden der
parjjsche couranten, zij geven veel lectuur voor weinig geld.
Die affaire Humbert-Crawford levert ruime stof voor
een drama, maar nog meer voor een kluchtspel, en in
het laatste geval zou de titel zeer goed zijn «Eene pa
rjjsche millioenenjuffronw." Het blad, hetwelk wij bij
voorkeur lezen, is »le Matin", en op Woensdag 23 April
kondigde onze courant deze affaire aaD als volgt »De
«affaire Humbert Crawford Geschiedenis eener erfenis
«van honderd millioen. Een rechterlijke roman
«Honderd twintig millioendie uit Amerika komen
«vallen. Hel huwelijk of het geld. Van legende tot
geschiedenis. Een geheimzinnige brandkast.'' En het
blad geeft de volgende inleiding«Tot nog toe publi
ceerden wy eiken dag drie roman-feuilletons. Van af
heden en gedurende eenige dageu, zullen wij er vier
«geven. De vierde, die den titel voert1'Affaire Humbert-
«Crawford Geschiedenis eener erfenis van honderd
«millioen zal slechts in dit opzicht van de drie
«andere verschillen, dat het de waarheid zelf is. Het zal
«schijnen als ontstaan uit de verbeelding van eenen Ro-
«cambole, en toch is het slechts de naakte waarheid.
Zjjne personen schijnen romanhelden, en toch zijn het
.menschen van vleesch en bloed, die met en naast ons
«leven, die bekende namen dragen, dia op dit oogenblik
«in proces zijn voor onze rechtbanken, en die bijgestaan
«worden door de eerste advocaten onzer balie. De affaire
Humbert-Crawford is het meest buitengewone en ge
heimzinnige raadselhetwelk sedert vele jaren het pu-
«bliek moet ontcijferen. Wij beweren niet dit raadsel op
«te lossen, maar het slechts op te geven aan onze lezers,
«met behnlp van de vreemdsoortige en belangwekkende
«documenten, verzameld na een langdurig en jjverig on-
«derzoek."
Tot zoo verre de inleiding. Het onderzoek heelt de
feiten aan het licht gebracht, en na eenige dagen, na
eenige nummers van dezen reman-feuilleton konden wij
reeds het slot raden. De zaak is lang en ingewikkeld.
Wij zullen trachten in eenige brieven U deze affaire zoo
duidelijk mogelijk te maken.
Het schijnt dan, dat voor 20 a 25 jaren gelsden ergens
in Frankrijk een schatrijk Amerikaan overleed, een zekeie
heer H. Robert Crawford, die per testament gedagteekend
van Nice 6 September 1877 zijn geheele vermogen naliet
aan zijne nicht, Thérése d' Auriguac, echtgenoote van
Frederic Humbert, advocaat, oud-atgevaardigde van het
departement van Seine et Marne. Zijn overleden vader,
do oude heer Humbert, was in leven minister van Justitie,
vice-president van den Sonaat en president van de Re
kenkamer. Madame Humbert werd dns erfgename van
een fortuin, zij beweerde ongeveer 100 millioen, hetwelk
als het ware uit de lucht viel en geheel scheen te bestaan
uit contant geld, want nxemand zou ons kunnen ver
tellen, waar de bezittingen, huizen, landerijen, onroerende
goederen van dien rijken erfoom zich ooit bevonden
hebben. Zelfs heeft niemand ooit dien rijken oom gezien,
en niemand weet den notaris aan to wijzen, die dit
testament in handen had in geheel Frankrijk kan men
geene rechtbank vinden, welke zou hebben uitgemaakt,
dat Madame Humbert die erfenis mocht in ontvangst
nemen, en de ontvanger der successie-rechten schijnt ook
afwezig te zijn geweest, want de Staat heeft nooit een
centime ontvangen van de 10 of 12 millioen franken,
verschuldigd voor eene erfenis van Oom op nicht en van
eene waarde van 100 millioen. Maar zoo niemand den
oom heeft gezien, die nicht kende men des te meer,
want die dame kocht hotels en villa's en meubelen en
juweelen maar betaalde enkel met mooie beloften. Zij
kocht allereerst een prachtige woning in de Avenue de
la Grande-Armée en sloot de 100 millioen in haar
brandkast. Waarom zij dan niet betaalde ahdaar
begint paB de ware geschiedenis,
Mevrouw Humbert was zeer gelukkig in het bezit van
haar groot fortuin, toen plotseling twee heeren haar in
haar fraai hötel een bezoek brachten. De een was Henri
Crawford, de ander zijn broeder Robert Crawford. Nie
mand heeft ooit die twee heeren teruggezien, maar zij
toonden een testament van hunnen oom, den ouden heer
Crawford, testament van den volgenden inhoud
«Dit is mijn testament."
«Ik wil dat na mijn dood alles wat ik bezit verdeeld
«worde in drie gelijke deelen een derde voor Marie d'
«Anrignac, een derde voor mjjn neef Henri Crawford,
«ten derde voor mijn neef Robert Crawford, met last
«aan deze laatsten van hnn aandeel een kapitaal af te
«nemen en in Frankrijk te plaatsen, kapitaal voldoende
«om aan Théröse d' Anrignac eene lijfrente te verzekeren
«van 30.000 francs per maand.
«Nice, 6 September 1877,
«geteekend H. R. Crawford."
Dat was een tegenvaller. Theresa d' Anrignac, dat is
Mevrouw Humbert, zag zich op eens vervallen van hare
rechten, zij kreeg nog maar 360 duizend franken per
jaar en hare eigene zuster Marie d Anrignac werd erf
gename van een derde gedeelte der millioenen. Gelukkig
waren die twee neven Crawford zeiven reeds zoo rijk,
dat zij het best konden stellen zonder die erfenis elk,