Op de Waterhoeve,
No. 66.
Honderd en vierde jaargang.
1902.
"WOENSDAG
Schaalcollecte.
liet lokken en verplegen
van slachtkonijnen.
4 JUNI.
in.
FiDUILLESTOKT
W. Heimburg.
Vertaling van II ER MINA.
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag
en Katerdagavond uitgegeven. Abonnementsprgs
per 3 maanden voor Alkmaar fO.SOj franco door het
geheeie rijk f 1,
3 Nummers t 0,0«. Afzonderlijke nummers 3 ets.
prys der gewone advertentiën
Per regel Grootelletters naar plaatsruimte.
Brieven ^franco aan de Uitgevers HERMs. COSTER
ZOONVoordam C 9.
Telefoonnummer 3.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar
brengen ter kennis van de ingezetenen dat op hunne uit-
noodiging zich eene Oommissie uit de ingezetenen heeft
gevormd met het doel op Woensdag den Jen Juni
a.s. in deze gemeente eene schaalcollecte te honden,
ten einde met de opbrengst daarvan de slachtoffers van
de ontzettende ramp waardoor het eiland Marti
nique is geteisterd te ondersteunen.
In het vertrouwen dat het beroep dezer Commissie op
de ingezetenen, waar het geldt de leniging van den nood
waarin de bevolking van een geheeie landstreek is gedom
peld niet te vergeefs zal zijn bevelen Burgemeester en
Wethouders deze collecte driugend aan in de algemeene
weldadigheid. Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, G. RIPPING Voorzitter.
31 Mei 1902. O. D. DONATH, Secretaris.
l)e DIRECTEUR van het RIJKSTELE
GRAAFKANTOOR te ALKMAAR brengt
ter kennis van belanghebbenden dat de
uitgaat Mei 1 902 van den Rijksgltls voor
den lntercommunalen cn den Internationalen
telefoondienst verschenen en tegen betaling van ÖO
cent per exemplaar (de bijbehoorende verschenen en nog
te verschijnen supplementen inbegrepen) aan het kantoor
verkrijgbaar is.
Alkmaar De Directeur voornoemd
3 Juni 1902. E. J. VELDHUIJZEN.
De voedster werpt in den regel op den 30sten dag na
de paring. In den regel zeggen wij, want dikwijls ge
schiedt het pas op den 32sten dag en wij zelf hebben
een voedster gehad, die, toen zij voor den eersten keer
drachtig was, pas op den 34sten dag en later immer op
den 32sten dag wierp.
Op den 28sten of den 29sten dag maakt men het hok
schoon en voorziet men dit volop van zacht stroo of hooi.
De voedster gaat dan slepen en maakt in den donkersten
hoek van haar hok of in de daarvoor afgeschoten ruimto
een nest. Zjj trekt zich zachte haren uit borst en buik
om het nest te voeren. Met. hetzelfde materiaal worden
later ook do jongen bedekt.
Tegen en gedurende de geboorte moet het in de om
geving van het hok der voedster zeer rustig en stil zijn,
want indien zij door een ongewoon geluid verschrikt
wordt, verlaat zjj plotseling de misschien reeds geboren
jongen, welke dan gevaar loopen uit het nest gesleept te
worden om later te verkleumen en van koude te sterven.
Dat men Diet naar de jonge konijutjes zou mogen zien
vóór den 9den dag, omdat de moeder ze in dat ge
val zou doodbijten is een sprookje. Wanneer hij, die
de voedster geregeld verzorgt, dit doet, bestaat daarvoor
volstrekt geen gevaar. Het is bovendien zeer goed na
de geboorte der jongen eens poolshoogte te nemen. In
het nest kunnen doodgeboren konijntjes aanwezig zijn en
gedurende de volgende dagen kunnen er sterven en het
is noodzakelijk, dat de doode diertjes weggenomen wor
den, daar zij gaan ontbinden en een ondragelijken s'ank
veroorzaken, die zeker niet bevorderlijk vooi' do gezond
heid der levende geacht mag worden. De verzorger moet
dus geregeld de voedster en haar jongen waarnemen.
Konijntjes, die bij ongeluk door de moeder uit het nest
gesleept zijn, moeten daarin teruggelegd worden.
Het gebeurt niet zelden, dat een voedster meer jongen
werpt dan door haar gezoogd kannen worden. Daarom is
het aan te bevelen twee of drie voedsters tegelijk te
doen dekken. De ongeveer tegelijkertijd geboren jongen
worden dan gelijkelijk over de drie nesten verdeeld.
Wil men hebben, dat de jonge konijnen later flink
uitgroeien, dan moet men ze 8 weken bij de moeder
laten. Hiertegen wordt nog veel gezondigd. Meestal wor
den de diertjes op den leeftijd van 4 a 6 weken ge
speend. Het spreekt vanzelf, dat hij, die de jongen 8
weken bij de moeder laat, deze niet zoo dikwjjls kan
laten werpen als hij, die de diertjes reeds op den leeftijd
van 4 weken van de voedster afneemt. Maar dat hindert
niet, integendeel. De laatste put de moeder te veel uit
en moet op den duur een verzameling van minderwaar
dige konijnen krijgen. De volwassen voedster meer dan
4 malen 'sjaars te laten werpen, moet ernBtig ontraden
worden. En toch zijn er nog menBchen, die het moêr-
konijn, dat 2 3 dagen geleden geworpen heeft, weder
bij den rammelaar brengen. Zeker de voedster is dan
zeer willig, veel williger dan 4 weken later, maar bet
gebeurt ook niet zelden, dat een nog zoogende voedster,
wedor drachtig geworden, haar kindertjes doodbijt.
Het dikwijls en met kleine tusschenruimten werpen en
het voortdurend zoogen verzwakken de voedster zeer,
zoodat zij eindelijk krachtelooze jongen werpt. Dat komt
er van als men het onderste uit de kan wil hebben. Hier
bedriegt de hebzuchtigheid do wijbheid vele der jong'
geboren diertjes sterven.
In de eerste week na het jongen moet de voedster met
bijzondere zorg verpleegd worden. Liefst geve men baar
in dien tijd geen groenvoeder, doeh hooi met gesneden
peen, gestampte gekookte aardappelen en tarwogries met
een weinigje lijnmeel. Eenmaal per dag ontvangt zij ook
wat goede, niet muffe haver en oudbakken roggebrood,
waaraan geen Bpoor van schimmel mag voorkomen. Het
is aan te bevelen het dier dagelijks een schoteltje zoete
melk te geven, waarvan zij veel houdt.
Men geeft haar driemaal per dag voeder, steeds op
dezelfde uren en zoo dat tusschen elke twee maaltijden
evenveel tijd verloopt.
Den 7den of 8sten dag vervangt men het hooi ge
deeltelijk door groenvoeder (klaver, grove haver, erwten-
loof, paardebloemen, boerekoolbladeren), dat niet nat van
den dauw of den regen mag zijn, daar in dit geval gevaar
voor waterzucht kan ontstaan, een ziekte, waaraan meer
konijnen sterven dan men wel denkt of weet. Ook di-
arrhee is meestal het gevolg van te veel oï van nat
groenvoeder. En zoodra de moeder ziek is, ziet het er
ook voor de kleintjes treurig uit. Gaat de moeder dood,
dan kan men de jongen grootbrengen met room van
koemelk, waaraan een gelijke hoeveelheid water wordt toe
gevoegd en wat wit van een ei. De konijnen melk kan nl. niet
door koemelk als zoodanig vervangen worden, want deze
verschilt te veel in samenstelling van konijnenmelk. De
laatste bevat volgens Pizzi bijna 70 °/0 waterbijna
10'L °/0 vet (koemelk gemiddeld 3 ruim 15
eiwit (koemelk ruim 3 1*95 °/0 suiker (koemelk
gemiddeld 4'/2 °/0) ea 2j5 °/o zoeten (koemelk 0.7 °/0.)
Ook door room, water, wit van een ei en wat phos-
phorzure kalk te mengan krijgt men een mengsel, dat
veel van do konijnenmelk verschilt en de daarmee groot
gebrachte diertje blijven, als zij er het leven al afbrengen,
altijd stumpertjes, zeker niet geschikt voor de fokkerij.
In het laatste geval beloonen zij de moeite en de
kosten, aan het opfokken verbonden, niet.
Den zoogtijd moet men trachten te rekken, totdat de
jongen 8 weken oud zijn door het moerkonijn krachtig
te voeden, bijv. met melk, gortafkooksel, zooveel haver
als zij wil en eiken dag een stukje grondnotenboek, die
de meeste konijnen volgens onze ervaring, gaarne eten.
Enkele rassen kan men niet dan met moeite tot het
voortbrengen van jongen krijgen, omdat zij zeer gemak
kelijk en snel vet worden. Dit is o. a. het geval met
het Fransche ramskopkonijn, dat zich door zijn hangende
ooren en door zijn sterk gebogen profiellijn kenmerkt.
Men kan werken in de goede richting door spaarzaam
te voederen of volumineus, niet al te krachtig voeder te
geven. Dat men niet mag telen in bloedverwantschap, is
reeds gezegd. Dat men een enkelen keer een voedster door
een verwanten rammelaar laat dekken, kan geen kwaad,
maar het moet uitzondering blijven. Alleen de rasdier
fokker, die op de hoogte is van de fokleer, mag zijn
toevlucht nemen tot inteelt, wat dat is dikwijls de eenigo
manier, waarop hij de goede kenmerken van een goed
ras tot de hoogste ontwikkeling kan brengen. Hij krijgt
dan prachtige dieren, die zich echter meestal ongunstig
onderscheiden door zwakte, verfijning en gering weer
standsvermogen tegen ongunstige invloeden.
Zaodra de jonge konijnen gespeend zijn en afzonderlek
verpleegd worden, voedere men ze niet meer dan drie
maal per dag, waarbij men zorgt, dat ze geen voeder
vermorsen. Een konijn heeft alleen zoo overmatig veel
voeder noodig als sommigen beweren, indien bij het voe
deren rnw en Blordig te werk wordt gegaan. Het ver
morsen van hooi en groen voeder kan voorkomen worden
door dit stnk te snijden en dan vermengd met gesneden
peen en wat zemelen of graan aan de dieren te ver
strekken. Men geeft dit bij voorkeur in verglaasde
schoteltjes, zooals men wel onder bloempotten zet. Deze
zijn gemakkelijk te reinigen.
's Morgens geve men een mengsel van gebroeide ze
melen en gestampte gekookte aardappels en daarna wat
lang hooi. De aardappels kunnen natuurlijk zoogenaamde
poters of kriel zijn en behoeven niet geschild te worden.
DOOR
73)
Op een goeden dag komt Karei met een »groet van
den kerstman", zooals hij zegt. Zijn moeder krjjgt een
zilveren brillenhnisje met haar naamcijfer, dat zij hoofd
schuddend bekijkt, omdat 't haar geheel onnoodig voor
komt; de kleine Karei een stokpaardje, en aan Eva geeft
hij een prachtige gele roos, die jaist in de serre op
Charlottenhot is uitgekomen. Dit valt voor in de huis
kamer, even na de middagkoffie, bij aanbrekende scheme
ring. 't Is Maurits niet mogelijk geweest zich te ver
wijderen, daar Karei ongemerkt te voet is gekomen
>maar voor een oogenblik', zooals hij zegt. Om geen
drukte te maken, heeft bij maar in *de Kroon" uitge
spannen. Maurits, die voor de boekenkast staat en hier
iets zocht, keert zich om en ziet, hoe Eva met een vluch
tig bedankje de roos aanneemt en deze in een toevallig
naast haar staand en half met water gevuld glas zet,
waaruit Madame straks gedronken heeft. Na eenige oogen-
blikken staat zij op en verlaat het vertrek, zonder zich
aan het vervaarlijk geschreeuw van den kleinen jongen
te storen, die niets geelt om zijn stokpaard als Eva er
niet bjj is.
Karei lacht daarover en do grootmoeder tracht het
kind tot bedaren te brengen. »Stil toch Eva komt
dadelijk weer. Karei mag niet stout zijn 1' Vergeefs
Het stokpaard l'gt op den grond en do kleine ondeugd
slaat met zijn vuistjes tegen de wit geverfde denr, die
Eva is uitgegaan, en schreeuwt als een mager varken.
»Stil 1" barst Manrits eenklaps zóu driftig tegen hem
uit, dat het kind plotseling verstomt. Verschrikt ziet
Madame haar oudste zoon aan, die het boek op de tafel
werpend driftig mompelt: »Dat's niet om uit te houden 1"
en de kamer verlaat.
Karei, die zijn pelsjas niet heeft uitgedaan, neemt hoed
en stok, steekt zijn moeder de hand toe en strijkt den
kleinen jongen over het hoofdje. Adieu, moeder 1 Ik
heb geen tijd om langer te bljjven."
sGegroet, KareiWees niet boos Kareltje is
een kleine dwingeland, die zich verbeeldt dat Eva alleen
voor zijn plezier op de wereld is."
»Zoo'n dom kind!" antwoordt hij lachend. Hij mist
een mama Na, komt tijd, komt raad! Goedenavond,
moeder 1"
Nauwelijks is bij weg, als Maurits weer binnenkomt.
Hij schijnt nn bedaard, neemt het boek, Hombolt's Brie
ven aan eene Vriendin, weer ter hand en vraagt opnieuw
naar de kast gaande, met een stem die 't hem moeite
kost te beheerschen „Wat denkt ge toch eigenlijk van
dat alles, Moeder?"
»Van wat alles, Manrits?"
»"Wel van die roos bijvoorbeeld en van Karel's
drukke bezoeken
»Lieve hemel, Maurits, Hanne is nog nauwelijks
en 't is hier toch zijn ouderljjk huis
»Het eerste zal hem niet weerhouden. Ik betwijfel 't
zeer of hij haar erg betreurt.''
»Gij beoordeelt Karei te hard," zegt zij na een korte
poos; gij moest wat broederlijker jegens hem gezind zijn!"
»Trek 't n maar niet aan, moeder," antwoordt hij
»Maar ge moet toch ook aan Eva denken en aan alles
wat er vroeger is voorgevallen."
Zij staat op en neemt den kleine bij de hand, die nu
stil naast zijn paardje op den grond zit, en gaat met hem
naar de deur, alsof zij Eva wil volgen. Maar met den
knop in de hand, blijft zij nog even staan en wendt zich
om. »Ge verlangt veel van mij, Manritz," zegt zij, »en ge
vergeet, dat ik een moeder ben. Hij geeft mij zorgen ga
noeg, maar ik heb geen moed om hem den stenn te ont
nemen, waaraan hij zich misschien zal kunnen oprichten
Onze Heere Jezus verheugde zich over den berouw-
hebbenden zondaar zou ik dat dan niet mogen doen?
En jou, mijn jongen jou kan 't immers niet schelen,
gij wilt toch niets meer van Eva weten, anders hadt ge
al wel lang
Zij hondt op, terwijl hij schielijk op haar toetreedt,
alsof hij iets wil zeggen. Maar zij laat haar betraande
oogen op het kind rnaten en gaat hiermee de deur uit.
Een minuut later hoort hij het stemmetje van den kleinen
jongen, die de trap opgaande onophoudelijk: »Wawa
Wawa Tarel tomt roept.
Nu grijpt hij ook zijn pet en gaat naar bniten in de
toenemende kou en du steruis doelloos wandelt hij de paden
van den tuin op en neer, waar de vallende sneeuw de
sporen van ziju voetstappen uitwischt en de hoornen hun
takken rusteloos zwaaien en buigen voor den noordenwind,
die over de bergen komt aanbruisen.
Ze moest eens weten, dat Karei losbandiger leeft dan
ooit vroeger, dat ziju gedrag alles te wenschen overlaat 1
Maar wie zou haar dat zeggen Hij kan 't niet doen
Misschien vroeger nog, maar nu niet meer, nu die bedroefde
stem hem nog ia de ooren klinkt»Ge vergeet, dat ik
een moeder ben. Maurits
Een moeder daarmee is alles gezegd Een moeder,
een vergevende moeder ze is het kort begrip van alle
goedheid, alle geduld, alle teederheid geen hart vergeeft
zoo onvoorwaardelijk een schuld en kan die zoo volslagen
vergeten, als het moederhart geen ander is zóo goed van
vertrouwen En hoe zon hij dan vóór haar staan als aan
klager Zal ze haar bedroefde oogen niet op hem vestigen
en zeggen »Wat kan 't jou schelen Waarom vertelt ge
mij dat? Ge weet immers niet of de liefde niet helpt, of
Eva niet de kunst verstaat om hem beter te maken? Ge
gunt hem het me sje niet, dat jou eens bedankt heeft
't is geen bezorgdheid voor Eva, 't is nijd, 't is leelijke
jaloezie van je, Maurits
Neon, hij mag niets zeggen.
Eu als radeloos rukt. hij de pet vau het dikke blonde
haar en laat den ijskonden wind zijn gloeiend voorhoofd
afkoelen.