EXTRA UITGAVE Honderd en vierde jaargang, 1902. VRIJDAG 27 JUNI. aangeboden door de Uitgevers aan de heeren deelnemers aan de 32ste Algemeene Vergadering van de Ned, Juristen-Vereeniging, te Alkmaar, op 27 en 28 Juni 1902. ALK1HAARSCHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f O,SOfranco door het geheele rijk f 1, 3 Nummers f 0,06, Afzonderlijke nummers 3 ets. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentlën t Por regel f 0,13. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COSTER ZOONVoordam C 9. VEBdjlDElBlllie VAN DE lVederlandsche Juristen-Vereenlging te /Alkmaar op 27 Juni 1902 in het Gerechtsgebouw, in den Bergerhout. De Voorzitter Mr. A. A. d e P i n t o lid van den Hoogen Raadheet de leden hartelijk welkom in het gastvrije Alkmaar. Vervolgens brengt hij hulde aan den arbeid der prae- adviseurs over de onderwerpendie behandeld zullen worden. Hij gaat na de historie van ons erfrechtdat thans nog berust op het Romeinscbe systeem tot ons gekomen door den trechter van den Code. De enkele geringe afwijkingen die het Fransche recht vertoont, zijn bijna niet noemenswaard. Het erfrecht der echtgenooten in ons bestaand recht wordt aan scherpe kritiek onder worpen evenals de motieven die tot achterstelling der echtgenooten hebben geleid. De Voorzitter meent zeker te weten dat de vergadering zich voor verbetering van dat erfrecht bij versterf zal verklaren. Het onderwerp van den tweeden dag >de verdediging in het strafproces'', splitst de voorzitter in twee gedeel ten nl. het vooronderzoek en het onderzoek ter terecht zitting. Hij toont aan dat heide gedeelten niet kunnen worden gescheiden. Afgaande op de historie en de eischen der oraktjjk meent de Voorzitter dat de vigeerende wetgeving ach terlijk is en den beklaagde in beide instantiën betere waarborgen moeten worden gegeven. Onder applaus verklaart hij de 82ste vergadering voor geopend. Hij verzoekt den heer Commissaris der Koningin mr. van Tienhoven naast hem aan de bestuurstafel te willen plaats nemen noodigt de heeren Rooijaards en de Sitter uit met hem en den secretaris het bureau te formeeren terwijl de heeren van Drooge en Dorbeck, den secretaris als adjuncten toegevoegdmede op het podium plaats nemen. Na enkele administratieve mededeelingen opent de V oorzitter thans het debat over het eerste on derwerp luidende»Is met handhaving van het be ginsel omtrent de legitieme wijziging van de regeling der erfopvolging ab intestato wenschelijkzoo jain welken geest?" Mr. G r a t a m a rechter te Rotterdam toont aan aan de hand der prseadviesen dat de basis van ons erfrecht, de familieverhouding, verouderd is en historisch niet te verdedigen is omdat de staat de plichten der familie heeft overgenomen. Wat moet daarvoor in de plaats komen? De prse- adviseur van Goudoever wenscht het erfrecht van den Staat te doen aanvangenwaar de stem des bloeds ophondt en hem volgen de overige praeadviezen in hoofd zaak. Spreker acht dit criterium willekeurig. Hij wil den grondslag leggen in het huisgezin in engeren zin, tot instandhouding waarvan de Staat het grootste belang heeft. Tot het huisgezin als zoodanig behooren zoon en dochter, vader en moeder, broer en zuster en ook de descendenten. Spr. verklaart zich bijna homogeen met mr. van Goudoever, maar wil ten aanzien van de door hem voorgestelde personen het Staatserfrecht uitsluiten. Ten slotte eischt hij gelijkstelling van de echtgenooten met het huisgezin voor zooveel het erfrecht aangaat, met mvoering van enkele beperkingei,. De toekenning eener legitieme portie acht hij evenwel niet gerechtvaardigd, omdat do basis voor het erfrecht van den langstlevende niet is de stem des bloeds, doch de stem der liefde. Mr. J. A. Levy, advocaat te Amsterdam, heeft voor het debat een keuze gedaan nl. het erfrecht van den echtgenoot en het Staatserfrecht. Het erfrecht van den echtgenoot gaat hij historisch na. Over de achterstelling van den echtgenoot is men het in Frankrijk vrijwel eens geworden. De cour de cassation verdedigde het bestaande stelsel op de meest dwaze gronden die spreker puntig kritiseert. Ondanks de bezwaren van den cocr de cassation kwam in 1896 in Frankrijk wetsherziening tot stand. Spreker acht het erfrecht van den echtgenoot onbetwist, omdat hij de naaste is krachtens het familiebegrip. Hij heeft aanspraak op eene legitieme portie en behoort zijn erfdeel in vollen eigendom te verkrijgen. In de tweede plaats behandelt spreker het Staats erfrecht. Hij zingt gaarne den lof van den Staat en erkent het recht van den Staat. Daarmede verwerpt hij tevens het Staatserhechtomdat wij dit reeds bezitten in de successiebelasting. De gronden, die voor de heffing dier belasting worden aangevoerd, acht hij evenwel zeer broos en niet steekhoudend hetgeen hij in den breede aantoont. Al wat de Staat neemt buiten de successie belasting noemt hij toeëigening zonder grond en eene omzetting van de successiebelasting in Staatserfrecht zou spreker zeer verkeerd achten omdat men het oneens is over de bestemming die aan het erfdeel van den Staat zal worden gegeven. Ook eene legitieme aan deü Staat toekomend, keurt spreker af, omdat ons volk dien dwang sterk zou afkeuren. Bovendien zou invoering van Staatserfrecht bedrog kweeken, waartoe spreker niet wil medewerken. Mr. J. van Drooge, redacteur van het sociaal weekblad te Voorschoten, komt op voor het erfrecht van het natuurlijk kind. Met een sprekend voorbeeld licht hij ffit recht van het natuurlijk kind toe. Hij keurt de be staande achterstelling bij de wettige kinderen af en be strijdt in dit opzicht het praeadvies van Mr. Van Goud oever, dat hem onbevredigd heeft gelaten. Meer gevoelt hij voor het preadvies van prof. Tichelaar, die althans verder gaat dan Mr. Van Goudoever. M r. M. J. Pijnappel, advocaat te 's-Gravenhage, geeft met mr. Levij en mr. Gratama den voorkeur aan eene successiebelasting boven Staatserfrecht. Toch is hij het met mr. Levij niet geheel eens. Er is slechts één punt, waarbij de beginselen elkaar ontmoeten. Dit punt is het deel, wat verkregen wordt. Spreker keurt daarom Staatserfrecht af, omdat de Staat daardoor zou treden in de persoonlijkheid van den erflater, waarmede hy tevens diens verplichtingen aanvaardt. In dit opzicht biedt eene successiebelasting groot voordeel, omdat daarbij die be zwaren wegvallen. Uit een oogpunt van Staatsbelang, dorft spreker geen Staatserfrecht aanvaarden, omdat de Staat in de verplichtingen van den erflater niet kan en mag opvolgen. Belastingheffing kan evengoed als Staats erfrecht op moreelen grondslag steunen en de moderne belastingen leveren daarvan het sprekend bewijs. Ten slotte behandelt spreker het erfrecht van verwij derde bloedverwanten ab intestato. Hy wil dit doen afhangen van de beantwoording van de vraagmet wie die bloedverwanten concurreeren en wenscht geenzins dit recht in een bepaalden graad te doen ophouden. Het erfrecht van den langstlevende acht hij evenwel in onze wetgeving sterk miskendzoodat hij gaarne tot verbetering daarvan zou medewerken. M r. T. A. S a n n e s president der Arr. Rechtbank te Alkmaarheeft gezocht naar de oorzaken, die hebben geleid om in jure constituendo het erfrecht der bloed verwanten te beperken. Hij zocht die tevergeefs op juridisch terrein maar vond ze op oeconomisch en maat schappelijk terrein. Toch betwist hij de juistheid van de motievendie daarvoor worden aangevoerdzooals door hem wordt aangetoond. In het volksbewustzijn is het Staatserfrecht nog niet levend zooals blijkt uit de gemaakte testamentenwaarbij nimmer de Staat als erfgenaam of legataris wordt ingesteld. Spreker verklaart zich evenwel sterk voor een verbe terd erfrecht van den langstlevende. Mr. M e n d e 1 s, advocaat te Zaandam, zal zich bepalen tot het Staatserfrecht. De grondslag daarvoor vindt hij in de Staatsbemoeiingen die dat erfrecht billijken. De Staat toch geeft concessies nitsubsidieert het onderwijs e. a., waardoor vermogens worden verworven maar waardoor tevens het Staatserfrecht wordt gerechtvaardigd. Of nu dit erfrecht zal worden gevonden in eene succes siebelasting of in een optreden van den Staat als erf genaam laat hem volkomen koud. Hij wijst op de ver schillende motieven, waardoor Mrs. Levy en Pijnappel geleid worden om Staatserfrecht af te keuren. Het begrip »volk' in de pncadviezeD gebruikt, omljjnt hij scherper dan door de praeadviseurs is geschied en aan de hand zijner definitie van het »volk'' komt hij tot de conclnsie, dat een niot onaanzienlijk deel van het volk" gaarne het Staatserfrecht zal zien ingevoerd. De handhaving van de legitieme portie acht spr. absurd, althans de verdediging van dat systeem als geboren uit het natuurrecht. Ontkenning van het recht van den Staat om als erf genaam op te treden en handhaving van de legitieme portie acht hij een bolwerk voor het kapitalisme dat reeds te lang gehandhaafd is. Mr. J. Limburg, advocaat te 's-Gravenhage, wenscht een lans te breken voor het Staatserfrecht. Hij betoogt, dat mr. Levy het Staatserfrecht in geen enkel opzicht heeft geschaad daar al moge er een theoretisch ver schil bestaan tnsschen Staatserfrecht en successiebelasting, practisch dit verschil niet bestaat. Van het Staatserfrecht heelt spreker geen degelijke bestrijding gehoordzelfs niet van den kundigen praeadviseur mr. v. Goudoever. Ten onrechte beweert deze praeadviBeur, dat het Staatserfrecht slechts door eene kleine fractie wordt geëischt. Vele geleerden van diverse plumage verlangen dit erfrecht. Er gaat een diepe klove tusscheD het erfrecht der descendenten en dat der verdere verwanten. Het erfreeht der eersten draagt een hereditair karakter. Het erfrecht der laatsten is moeiolijk te motiveeren. Waar voor dat erfrecht geen rechtsgrond is aan te voeren, wordt terecht het Staatsrecht op den voorgrond gesteld. Het erfrecht van de familie in den uitgebreidsten zin is thans verouderd, omdat de Staat de taak der familie op zich nam. Tegen het erfrecht van den Staat pleit niet het feitdat de Staat belastingen heft, omdat daardoor de bevoegdheid van den Staat om als erfgenaam op te treden niet wordt ontzenuwd. Op oeconomische en juridische grondsla gen is het Staatserfrecht niet te bestrijden, al is men het nog niet eens over de wijze, waarop het te verkrijgen erfdeel moet worden belegd. Ook de practische moeielijkheden door mr. Pijnappel aangevoerd, acht spreker niet zwaar, indien het Zwitsersehe stelsel wordt gevolgd waardoor aan den staat een percentage van de erfenis wordt toe gekend. Spr. noemtin strijd met mr. Levy beperking der testeervrijheid geen gruwelijke tyrannie. De testeer vrijheid is trouwens niet onbeperkt, getuige de legitieme portie. De wetgever mag wel degelijk die vrijheid beperken. Ten slotte voert spr. nog een paar hoofdargumenten voor het Staatserfrecht aan. In de eerste plaats vindt hij die in de taak van den Staat, die de taak der familie heeft overgenomen. In de tweede plaats wordt het Staats erfrecht geboden om opeenhooping der groote vermogens te voorkomen, die bijna nimmer in hot algemeen belang worden aangewend. Een derde argument levert de stroo ming die eene sociale wetgeving eischt. In plaats van belastingverhooging ora aan die eischen te voldoen, is het beter den Staat een erfrecht toe te kennen. Op al deze gronden acht spr. den tijd rijp om tot Staatserfrecht te komen. Mr. Molengraaff, hoogleeraar te Utrecht ves tigt de aandacht der vergadering op het erfrecht der buiten-echteiijke kinderen ofschoon hij zich de weinige belangstelling voor dat punt eenigzins kan begrijpen omdat het aantal daarvan betrekkelijk gering is. Hij waarschuwt de vergadering voor verschillende beant woording der vraagpunten 7 en 8 omdat geen onder scheid mag worden gemaakt tusschen de twee daarin genoemde categoriën. Daarin verschilt hij met het prae advies van mr. Tichelaar en met mr. van Drooge. Hoe moeten nu die vraagpunten worden beantwoord Bij elk verschil van meening komt men hierin overeen dat het recht dier kinderen moet worden uitgebreid. Spreker acht dit reeds eene groote vooruitgang. Hij raadt de vergadering aan dit voetspoor der praeadviseurs te vol gen en vraagpunt 9 eenstemmig aan te nemen omdat daardoor wordt uitgemaaktdat de tegenwoordige wet geving geheel onvoldoende is en verbetering in de positie der buitenechtelijke kinderen dringend noodzakelijk is. Mr. H o n w i n g hoogleeraar te Amsterdam consta teert, dat het erfrecht van den langstlevenden echtgenoot weinig tegenstand zal ontmoeten. Toch wijst hij er op dat dit erfrecht hier en daar moeielijkheden zal baren. Daarom was spreker vroeger geneigd aan den langst levende een vruchtgebruik toe te kennen. Hij is daarvan evenwel teruggekomen op oeconomische gronden. Spreker verklaart zich voor de gelegenheid tot ont erving van den langstlevende om daardoor scheidingen niet in de hand te werken. Het heeft spreker verwonderd, dat men in deze materie niet gedacht heeft aan het tweede huwelijk, wat toch wel had mogen worden over wogen. Wat het Staatserfrecht betreft vestigt spreker de aandacht er op dat alle wetgevingen het Staatserfrecht hebben gepasseerd met uitzondering van de Zwitsersehe wetgeving, dat een zeer mak Staatserfrecht kent. Spreker is van dit erfreeht geen voorstander. Een bezwaar daar van acht hijdat het te verkrijgen goed zal worden besteed in de richting, die de bovendrijvende meening verlangt. Mr. Z. van den Bergh, advocaat te Amsterdam, verklaart zich homogeen met mr. Mendels, waar deze het Staatserfrecht behandelt van zijn standpunt het vraag stuk van de burgerrechterlijke zjjde beziende. Alle verkrij ging moet hebben een zedelijke bron, eischt de wet. In de maatschappij komt weinig van dien eisch terecht. De verkrijging van groote vermogens is niet altijd schoon niet langs misdadigen weg, langs zedelijken weg tot stand gekomen. Als correctief eischt spreker daarom het Staats erfrecht. Het bezwaar van mr. Pijnappel, dat een Staats ambtenaar zich zou bemoeien mot erfenissen, telt spr. niet. Onze wetgeving kent die inmenging reeds in den persoon van den kantonrechter bij minderjarigen. Dat het volk het Staatserfrecht niet zou willen, ont kent spreker ten stelligste. Jhr. mr. Rethaan Macaré advocaat-generaal bij den Hoogen Raad te 's-Gravenhage, vraagt eene inlich ting over vraagpunt I. Hij doet dit naar aanleiding der kinderwetten, die den familieband behandelen en ruim schoots erkennen. Wordt men als familielid geroepen tot voogd of curator of om inlichtingen te geven, dan

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1902 | | pagina 7