Buitenland. 13. Het oprichten van een openbaar slachthuis. (Zie ook ons blad van 6 Juli j.l.) Bij den voorz. van den Raad is ingekomen het vol gende voorstel De ondergeteekenden, leden van den gemeenteraad te Alkmaar, Overwegende, dat de kwestie van het openbaar slacht huis reeds sedert vier jaren ruim aan de orde is dat immers reeds in het laatst van 1897 adressen zijn inge komen van ingezetenen en corporatiën, die op de oprich ting van een slachthuis aandrongendat daarop aan vankelijk tweemaal door burgemeester en wethouders zeer uitvoerig is gerapporteerd, van welke rapporten de con clusie de oprichting van een openbaar slachthuis sterk aanbevaldat de zaak daarna, op voorstel van Mr. J. P. Kraakman, in de sectiën van den Raad is onderzocht, welk onderzoek leidde tot een gunstig rapport dat de stukken daarna zijn gesteld in handen eener speciale raadscommissie, die velschillende slachthuizen in het buitenland bezocht en in een zeer uitvoerig rapport ad viseerde om tot het stichten van een openbaar slachthuis over te gaan dat de zaak, op voorstel van Mr. J. P. Kraakman daarna weder in handen van burgemeester en wethouders is gesteld, die voor de dei de maal in een uitvoerig rapport de stichting ten sterkste hebben aan bevolen doch dat, op aandringen van Mr. J. P. Kraak man, de zaak andermaal in handen eener speciale raads commissie is gesteld, welke commissie (sedert September 1901 onder presidium van mr. J. P. Kraakman) 18 maan den heeft noodig gehad om een rapport uit te brengen, waarvan de conclusie strektom de zaak nu weder in handen te stellen van bu'gemeester en wethouders; Overwegende, dat de Raad aan zijn waardigheid te kort zoude doen indien hij thans nog langer bleef aarzelen, om, in zake het al of niet oprichten van een openbaar slachthuis, eene beslissing te nemen Stellen den Raad voor le het rapport der raadscommissie, opgenomen in bijlage No. 49 van dit jaar, voor kennisgeving aan te nemen 2e dadelijk te beslissen over het voorstel van burgemees ter en wethouders van 12 Januari 1901, opgenomen in bijlage No. 1 van 1901. (was get.) H. J. YONK. G. DE GROOT Jz. De heer Vonk zegt ter toelichting van het voorstel, dat het oogenschjjnlijk iets vreemds is, dat de raad eerst zou besluiten een commissie te benoemen om een rapport uit te brengen om ten slotte dat rapport voor kennis geving aan te nemen. Toch kan dat heel goed on wel om deze reden. In de zitting van Januari 1901 werd, toen de stichting van een abattoir ter sprake kwam gevraagd of de nabijheid der beide fabrieken de gas fabriek en boterfabriek van nadeeligen invloed kon zjjn op het vJeesch. In dat opzicht alken werd voorlichting noodig geacht en daarom een commissie benoemd. Daar omtrent leest men nu in het rapport alleendat de commissie over die vrang verdeeld was. Spreker gelooft, dat de raad toen datzelfde ook had kunnen zeggen. Daaruit kan men opmaken dat de commissie geen argumenten heeft kunnen vindenanders toch zou ze niet in gebreke zijn gebleven die kenbaar te maken. Wat het verdere gedeelte van het rapport betreft, het bevat een interessante geschiedenis over vleeschkeur, doch dat staat niet in verband met de opdracht van den raad, en de overige opmerkingen over de plaats en de grootte hadden zeer goed bij de openbare behandeling der kwestie kunnen worden besproken. Daarom achten de voorstellers het niet noodig het rapport in handen te stellen van B. en W. Wat het tweede gedeelte van hun voorstel betreft zij achten het noodig dat thans de raad een beslissing neemt. Daaruit valt echter niet op te maaen dat zij voorstanders zonden zijn van het plan destijds door B. en W. op voorstel van den raad ingediend, nadat het voorstel van den heer Kraakman was aangenomen dat de kosten beperkt moesten blijven tot f 50.000. Wanneer mocht blijken dat de raad een ander plan wil dan zullen zij zich daartegen niet verzetten. De heer Kraakman heeft met verwondering kennis genomen van de opnieuw aan den raad voorgedragen motie. In de eerste plaats spruit die verwondering daaruit voortdat de vorige motie is teruggenomen een motie, waaromtrent hij zijn gevoelen heeft te kennen gegeven. Nu opnieuw een motie is ingediend heeft hij zich afgevraagd, hoe strookt dat met het reglement van orde hoe is het bestaanbaar dat B. en W. die op de agenda hebben gebrachthoe is het mogelijkdat de heeren Vonk en de Groot optreden als leiders van den raad en het recht zonden hebben om de wijze van be handeling in den raad aan te geven. De heer Vonk: Mijnheer de Voorzitter De heer Kraakman: De heer Vonk schijnt haast te hebben ik heb zoo'n haast nietik hoop dat hij wachten kan tot ik heb uitgesproken. Er is een voorstel van B. en W. Dat voorstel is een uitvloeisel van de stemmingen in den raad het is onderzocht en daarop is rapport uitgebracht. Het voorstel van B. en W. en het rapport is één kan niet gescheiden worden, dat kan nooit worden gedaan. Wat verlangen de heeren nu Dat er nu reeds besloten zal worden het rapport niet in behandeling te nemen. Dus eenvoudig zeggen: »dat ding deugt niet". Waarom niet Omdat er 18 maanden zijn verloopen, eer het is uitgebracht. De gcê gemeente vindt dat aardig, maar men verzwijgt de redenen, waarom eerst nu dat rapport kwam en die zjjn toch gewichtig genoeg. Ik zal niet als de heer Vonk in de zaak zelve ingrijpen doch de motie bespreken. Het reglement van orde zegtdat ertenzij met goedvinden van den raad, geen voortgang van discussie zal zijn na sluiting van het debaten deze motie heropent het debat van de vorige zitting zoo zegt bij ongeveer waarin de eerste motie werd terug genomen. De heeren stellen dan voor het rapport voor kennis geving aan te nemen. Dat klinkt heel deftig maar wat beteekent dat en hoe is dat in deze materie toe te passen, waar èn bet voorstel van B. en W. èn het rapport ge zamenlijk behandeld moeten worden. De raad zal dit niet kunnen aanvaarden. Een^of ander adres of schrijven, waarop niet verder ingegaan wordt wordt wel voor kennisgeving aangenomen maar dat gaat niet van een gedrukt rapport eener speciale commissie, dat moet wor den behandeld bij de zaak die het betreft. Verder wil spr. er nog bij voegen, dat er nu wel wat nagepleit wordtover hetgeen door den raad vroeger is geschied en komt hg er tegen op dat het wordt voor gesteld alsof hij van het begin af aan voorzitter der com missie is geweest. Dathij zal het niet te hard uit drukken is een vergissing, die óf gehandhaafd öf terug genomen moet worden. Als de voorzitter de commissie ontvalt dan zegt het reglement van orde niet wie voorzitter is. Wanneer nu door hem gezegd wordt dat, ofschoon er geen voorzitter was, de commissie toch bijeen geroepen werd kan men haar toch niet verwijten dat ze niet heeft gedaan wat ze moest doen. Niet vóór September 1901 heeft spreker het presidium gekregen. De stukken in Mei van het stadhuis ontvangen moesten circuleeren. Een nieuw lid moest er zich geheel in werken. In Juni wordt rapport uitgebracht is het dan welwil lend dat men den voorzitter hard valt. Spreker komt het voordat de heeren het verstandigst doen als ze de motie intrekken. De heer Vonk zegt dat de heer Kraakman de voor stellers hard valt over den vorm der motiedoch de aanleiding daartoe was, dat men den leden van den raad nog eens duidelijk onder de oogen wilde brengen wat er gebeurd is. Dat de heer Ki aakman dat kwalijk neemt begrijpt hij niet, het is eenvoudig de geschiedenis. Verder merkt hij op dat de commissie de stukken wel eerder had kunnen krijgen dan in de maand Mei. Wat de be doeling is van de woorden voor kennisgeving aannemen, men had er geen andere bedoeling mee dan te kennen te geven dat het wel een eigenaardig soort van com- mi88orialen arbeid is een rapport, dat niets bevat omtrent de zaak waarop gerapporte rd moet worden terwijl het doel der motie in haar geheel niets anders is dan te voorkomen dat de zaak weer in handen zon komen van B. en W. De heer Kraakman wil alleen nog opmerken, dat de heer Vonk weer ingaat op het rapport dat niet au fond mag behandeld worden. Verder zal hij de stemming van den raad afwachten. De Voorzitter vraagt wie der leden het voorstel van de heeren Vonk en de Groot ondersteunen. De heer Cohen Stuart kan het niet in alle deelen steunen en zou gaarne een nadere formuleering willen van het tweede gedeelte daar de bedoeling hem niet duidelijk is na hetgeen de heer Vonk daarover heeft gezegd. De heer M o e n s sluit zich daarbij aan. De heer Vonk herhaalt dat indien de raad geen beslissing wil over het voorstel van B. en W. doch een ander voorstel zou verkiezen zij zich daartegen niet zullen verzetten. Het verschil met den heer Kraakman ligt alleen hierin, dat zij de zaak wenscben te beeindigen, daar een langer uitstellen te kort zou doen aan het prestige van den raad. De heer M o e n s ziet er geen bezwaar in den weg te bewandelen, dien de voorstellers willen. Als nu het voor stel in stemming wordt gebracht, kan men de meening van den raad leeren kennen, of men een abattoir wil, ja of neen. De heer Boelmans terSpill acht de zaak zoo eenvoudig niet. De heer Vonk heeft gezegd, dat bij zich niet zal verzetten tegen een aoder plan, doch hoe zal dat er komen, zonder dat de zaak naar B. en W. gaat Dan moet toch eerst het rapport worden aangenomen. Nader onderzoek en nader advies zal toch wel in zich sluiten een nader voorstel. De heer Moons ste.t de vraag wat al te eenvoudig, deze is niet of men een abattoir wil, wat het ook koste. De beste weg is, dunkt hem, een nieuw plan te doen opmaken, niet geflatteerd, een plan, waarvan men kan zeggen, zooveel zal 't kosten. De heer Cohen Stuart is het daarmede eens en zou B. en W. willen machtigen een nieuw plan in te dienen en daarvoor hen een crediet te verleenen. De heer de Wit ondersteunt dat denkbeeld. De Voorzitter meent echter, dat men nu wel wat buiten de orde gaat. De heer Vonk deelt thans mede, dat de heer de Groot en hij ter bevordering der zaak de motie in trekken, onder voorwaarde, dat zij weten, hoe dan het verloop der zaak zal zijn, en vraagt daarom, of dan het rapport der commissie aan de orde zal gesteld worden. De Voorzitter beantwoordt die vraag bevestigend. De motie wordt dus ingetrokken en het rapport in behandeling genomen. De heer Vonk kan niet nalaten op te merken, dat de conclusie hem bevreemdt. In het eerste gedeelte wordt aangehaald de interpellatie van den heer van Wjjck in de 2e Kamer. Vermoedelijk is het verslag dier interpel latie niet in handen geweest der commissie, anders toch zou ze tot een andere conclusie zjjn gekomen. De inter- pellant is door den minister uitvoerig beantwoord, spreker doet daarvan voorlezing en komt tot de slotsom, dat wat de commissie voorstelt, n.l. dat B. en W. zich zullen wenden tot de regeering in zake wetteljjke voorschriften op vee- en vleeschkeur, overbodige moeite is: de regeering heeft zich met de zaak reeds meer bemoeid dan de com missie denkt. Door een regeoringscommissie door dit ca binet aangewezenis het werk der voiige regeering voortgezet, en bereids een voorloopig plan opgemaakt. Die commissie heeft als haar oordeel gegeven, dat een keuring door een mobielo colonne v^n veeartsen het meest wenscheljjk is, doch het aantal k urmeesters zou zoo groot moeten zijn, dat daardoor de maatregel on mogelijk zou worden, vandaar, dat alleen overblijft be perking van het aantal slachthuizen en bijv. in dier voege, dat overal waar meer dan 1000 stuks vee wordt geslacht, het oprichten van een openbaar slachthuis ver plichtend te stellen zoo noodig met rijkssubsidie. Verder volgt uit de tweede conclusie van het rapport, dat de raad eerst zou moeten uitmaken, hoe men die keuring zou willen, door een openbaar slachthuis, ja of neen. Ziedaar waarom de conclusie wel eenigzins vreemd is. Wat de opmerkingen over het terrein betreft, die in het rapport zijn gemaakt, de commissie meent, dat het niet grooter is dan 3700 M2. Dat is onjuistnet terrein is groot 6000 vk. M. Het is niet duidelijk, waarom enkele gedeelten van het perceel niet worden meege rekend. Het terrein acht spr. allezins voldoende, ook met het oog op latere uitbreiding, wanneer het terrein zelfs nog met 2000 M2 zou kunnen worden vergroot. Nog zegt de heer Vonk, dat de commissie zeker nooit een slachthuis heelt gezien, als ze meent, dat er per dag slechts 9 koeien geslacht kunnen worden. De commissie schijnt niet te weten dat er 2 hoogstens 3 uur benoodigd zijn voor het slachteD, zoodat bij een werkdag van 12 uur er niet 9 maar 4X9 is 36 koeien geslacht kunnen worden en niet 3 maar 4X3 paarden. Dat de stallen in het plan niet groot zijn is juist, maar de oorzaak daar van is, dat de slagers er prijs op zouden stellen naar men zei, het vee in hun eigen stallen te houden. Nog wordt gezegd, dat de koelinrichting is weggedacht, ook dat is onjuistop de teekening is zelfs geprojecteerd een koelhuis en voorkoelhnis. Het verwondert hem, dat de heer Kraakman thans weer een koelhuis wil, waar hij het vroeger verwierp, daar het niet gebruikt zou worden. De heer Kraakman vraagt hier even het woord en zegt, dat hij vroeger het oog had op het koelhuis te Antwerpen, dat ongebruikt bleef, nu zijn de ideeën ook in dat opzicht weer veranderd. De heer Vonk verder gaande, zegt, dat nu de slagers er dus ook weer anders over denken. De laatste zin van het rapport is hem wat onduidelijk, doch doet ook niets ter zake. De commissie voelt blijkbaar diep medeljjden met den njjveren slagersstand, die, zegt ze, toch al niet zoo welvarend is. Spr. zal daarop niet ingaan. Wat de opmerkingen over de vleeschkeur nog verder betreft, merkt hij op, dat het door de commissie aangeprezen Leeuwarder stelsel niet zoo geroemd wordt als wordt voorgesteld. Dat men daar nog geen abattoir beeft, komt voornamelijk daardoor, dat men eerst enkele jaren geleden, de slagers heeft genoodzaakt, hunne slachtplaatsen aanmerkelijk te verbeteren. Ten slotte herhaalt hij nog eens dat de commissie in gebreke is gebleven te antwoorden op de vraag of de nabijheid der fabrieken nadeelig zou zijn voor het vleesch. De heer Oohen Stuart doet thans weer het voorstel om B. en W. uit te noodigen een nieuw plan in te dienen. De heer Kraakman meent dat daaraan gevoegelijk kan voldaan worden door de toevoeging aan I, dat daarvoor B. en W. een crediet worde toegestaan. De Voorzitter zegt dat dan dus vervalt het vroeger besluit, waarbij B. en W. worden uitgenoodigd een plan in te dienen van J 50,000. Dit wordt toegestemd waarna de Voorzitter nog op merkt dat de plannen toch zeker verband houden met de plaats en met het terrein waarover men nog steeds in onderhandeling is met het Rijk. De heer Bosman meent ook, dat men met dit rapport niet veel wijzer is geworden. Gaarne zou bij ook weten, of de raad meegaat met de plannen, die zijn ontworpen. Hij voor zich acht die plannen geheel onvoldoendewil men een slachtplaats, dan moet men er een willendie voldoet voor de gemeente, doch hij is het met den Voor zitter eensdat dan beslist moet worden over plaats en plan beide. De heer Vonk is tegen de toevoeging zooals de heer Stuart die wil en tegen dit rapport in handen te stellen van B. en W., daar hij dit overbodig acht. Met het oorspronkelijk voorstel kan hij wel meegaan om B. en W. uit te noodigen een nieuw plan in te dienen, doch men moet dan toch weten de plaats, die er voor is bestemd. Hot oude plan echter dient te worden teruggenomen, dat op de eene of andere wijze van de baan moet. De Voorzitter is dat geheel eenshet rapport moet afgehandeld worden en wil tot stemming overgaan. De heer Oohen Stuart meent, dat toch in zekere mate, zij het dan ook uit beleefdheid, dit rapport in aanmerking dient te worden genomen. Na nog eenige discussie, waarbij het blijkt, dat eenige leden van oordeel zijn, dat het te ontwerpen plan ver band houdt met de plaats, andere meenen, dat een plan misschien voor verschillende plaatsen goed zal kunnen zijn, wordt ten slotte op voorstel van den heer Cohen Sta art zonder hoofdelijke stemming besloten B. en W. uit te noodigen in plaats van het oude plan een nieuw plan te ontwerpen in overleg met een deskundige en hun daarvoor een blanco crediet te verleenen, terwijl in dit voorstel wordt opgenomendat er rekening gehouden zal worden met het rapport der raadscommissie en uitdrukkelijk wordt gezegd, dat het plan zal omvatïen een abattoir met koelinrichting Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voor zitter de vergadering. DdlTSCHIiAMD. Tot dusverre heeft men 26 lijken der slachtoffers van de aanvaring van de stoomboot »Primus" gevondenin het geheel bedraagt echter het aantal der vermisten 92. De kapitein van het aanvarende schip de »Hansa" wijt het ongeluk aan een verkeerde manoeuvre van de »Primus", terwijl anderzijds beweerd wordt, dat wel deze, doch niet de »Hansa" de vereischte lichten voerde. Ten bate der naaste bloedverwanten der verongelukten hebben alle Hambnrgsche bladen een inschrijving geopend, terwijl tot hetzelfde doel te Eilbeck, een voorstad van Hamburg, een monstermeetiug zal worden gehouden. Keizer Wilhelm moet voornemens zijn, op den terug keer van zjjn Noorsche reis Koning Edward aan boord van zjjn jacht te bezoeken om hem persoonlijk geluk te wenschen met zjjn herstel. EKCJEIiAKD. De Koning gaat goed vooruit en heeft reeds een kleine wandeling op het dek van zjjn jacht ge maakt. Zgn diëet is niet zoo streng meer als in den aan vang, terwjjl, wat voor hem als hartstochtelijk rooker van veel belang is, de sigaar hem niet langer verboden is. Chamberlain schjjnt geheel hersteld te zjjn bjj is te Londen van zijn zeetochtje teruggekeerd. De pers beschouwt de zaak Bulier-White, nadat zij deze week nog eens in het Lagerhuis ter sprake is ge komen, als afgeloopen. Over het algemeen is men van gevoelen, dat het Balier, niettegenstaande zjjn veel en heftig tegenspreken, niet gelukt is zich van den blaam te zuiveren, dat bij White geraden beeft Ladysmith over te geven, niettegenstaande deze hem kort te voren bericht had, het nog 70 dagen te kunnen uithouden. EfiAAKHIJK. Den 20 heeft de minister-president Oombes aan een feestmaal te Bons uitdrokkeljjk ver klaard, dat het de vaste wil van het gansche ministerie is de wet op de vereenigingen, die onder zjjn voorganger Waldeck Rousseau tot stand gekomen is, met kracht, zjj 't ook op gematigde wjjze, ten uitvoer te leggen. De spreker wees er op, dat de kalmte waarmede over het algemeen de wet kan woideu uitgevoerd, en het leit, dat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1902 | | pagina 2