T
li
meent, dat om te gelooven wat van Kol beweert, een
sterk geloof noodig is.
Christendom en Socialisme is vereenigbaar zegt van Kol
maar 't ljjkt er niet naar in het derde citaatwaarin
hij beweertdat het Christendom leidde tot ophemeling
van het individu enz. Evenwel beweert sprekerdat,
van Kol blijkbaar van het Christendom niets afweet
dat van dit woord uitgaat,dat we allen broeders zijn
en God moeten liefhebben boven alles en onze naasten
als ons zeiven.
Den oorsprong van het huwelijk Daar van IC o 1 s
opvatting in een volgend citaat dat zegt dat de man
van uit een hinderlaag met een knodsslag een vrouwelijk
wezen bewusteloos maakte en naar zijn hol sleepte en
hard liet werken enz.noemt spreker al heel curieus.
Het huwelijk met een knodsslag zoo van om een hoek.
Op welken grond beweert de heer van Kol dat, hoe
weet hij het Die heele knodsparade vindt spr. belachelijk,
dat is een geloofje waarbij je zelfs als Jan Rap bij 't
zijne geen sigaar kunt aanhouden maar waarbij die
uitgaat van 't lachen. Vond men het in een krant, men
zou zeggen dat de redactie het uit den duim gezogen
bad. De beschouwing in dat citaat, waarin hot huweljjk
tot grondslag zou hebben geweld is in flagranten strijd
met het Christendom, dat het. huwelijk noemt een instel
ling Gods en volgens hetwelk het zeer nauw is verbonden
mei het leven in de gemeente van Christus.
Spreker haast zich thans om te komen tot de citaten
over de vrijheid. Vrij noemt van Kol elk individu dat
de macht heeft zijn wil te volvoeren. Dat is, meent spre
ker de dierlijke vrijheid en nu vreest hij zeer, dat ook
de vrijheid in de socialistische staat, zooals dat in een
volgent! citaat heet, niets is dan de dierlijke vrijheid,
puur en simpel het kunnen volvoeren van eigen wil.
»De vrijheid waar voor men vatbaar is en waarop men
recht heelt" heet het daar, maar dat is het hem juist,
waarvoor is men vatbaar en waarop heeft men recht. Wie
zal dat uitmaken? De kapitalist zegt, dat bij recht heeft
op 't geen hij bezit, de socialist is van een andere meening
Deze is vatbaar voor die vrijheid, die voor een andere
Dat is juist de kwestie. Zoover zijn we du ook al.
In citaat 9 zegt spreker is sprake van een verder ziende
macht, die den mensch bewaren, beschermen zal zelfs
tegen 'je wil, maar dat is in uw belang, en geen krenking
der persoonlijke vrijheid. Maar wie maakt uit, wat in
ons belang is? En wie zal ook uitmaken, zooals het op
een andere plaats heet, wat de eischon van het organisme
zijn, waaraan alle cellen zich moeten onderweipen? Spie
ker meent wel degelijk dat op die wijze aan de persoon
ljjke vrijheid wordt getornd.
Dat de revolutie komen moet, volgens den heer van
Kol, leidt spreker af nit een volgend citaat, terwijl hij ook
de aandacht vestigt op de aanhaling, waarin wordt ge
zegd, dat niet door redeneering of overtuiging e.d., niet
door stembns of vergaderingen de heerschende klasse af
stand zal doen van bezit en voorrechten. Hoe dan vraagt
hij. Komende tot de citaten, waarin sprake is van do
discipline en van de leideis, merkt hij op dat de socia
listen als men van de leiders spreekt, altijd wat »kriegel"
worden, en zooals ook de heer Mendels, gaarne er hoog
van opgeven, dat ieder recht van meespreken heeft bij
de socialisten. Hij is het echter met van Kol geheel
eens, discipline en leiders zijn noodig, maar eigenaardig
zijn volgens hem, twee citaten te dezen opzichte. Het
eerste zegt, dat het volk de leiders moet dringen en het
volgende, dat de leiders nog te veel worden geschoven
van voor te gaan. Hoe deze twee uitspraken
1X1 piaoiio »uu vwv» B"""'
bijna onmiddellijk naast elkaar komen, verklaart hij niet
te begrijpen.
Dan wijst de heer van Kol op het gevaar van net
gezag voor het karakter ook der zoogenaamde volksleiders.
Wat zijn dat, zoogenaamde volksleiders, de heer Mendels,
en spreker misschien ook. De begeerte naar het leider
schap, zooals van Kol dat teekent is bij bem niet sterk,
waai bij andere citaten even worden aangehaald, die aau-
toonen, dat dat leider zjjn nu juist niet een mooi baantje is.
In den soeialistiscben staat, heet het verder, zal men
niet voor een ander, maar voor allen (dus ook voor zich
zelf) arbeiden. Nu meent spr. dat men terwgl men voor
een ander werkt, ook voor zich werkt. Ja maar, zegt
men dan, 't is zoo, men heeft menschen, die niet werken,
de couponknipper en anderen die voor dia couponnen
werkon. Dat is niet billijk, maar de heer van Kol zegt
het ons, van de gemeenschap krijgen we ook niet wat
we willen. Spreker heeft jaren lang couponnen geknipt
voor anderen. Vervelend werk, hij zou het ook laten
doen, als hij ze had, en voor dat werk dan betalen na,ar
rechtvaardigheid.
Dan zegt van Kol ook, men ontvangt niet wat de
gemeenschap schenken wil, maar wat naar rechtvaardig
heid ons toekomt. Daar heb je 't weer, zegt spr., daar
gaat het om, maar nu zegt een andor citaat weer, dat,
ofschoon de volmaakte rechtvaardigheid 't verkieslijkst
is, men er zich toch niet zoo streng aan zal houden en
de arbeider tot die couponknippers wel eens zal kunnen
zeggen je bebt 't goed gehad, nu moet je t kwade ook
eens ondervinden.
Dat de heer van Kol ook nog niet voor gelijke
kleeding, gelijk eten enz. is, doet spr. genoegen dat is
ook in strijd met ons menschzijn.
In een volgorde aanhaling staat, dat alles, de aankoop
van grondstoffen, de productie enz. geregelJ zal worden
door een huisbondelijken raad.
Dat die atles zal kunnen doeD, wat de hoer van Kol
zegtgeloovewie 't gelooven kan. Die zaken moeten
niet beslist door algemeen stemrecht, maar door deskun
digen, Hoe zal dat moeten Een plastisch voorbeeld. De
een zal meer van hutspot houden, een ander van erwten
soep, wie beslist er nu Spr. zou zich niet gaarr e aan
die deskundigen onderwerpen. Rechtsgeleerden zullen er
niet neer zijn, zegt de heer van Kol, om het verstand
en hart des volks te bederven, 't zit bem dus in de
advocaten zegt spr., misschien moeten we dus allemaal
ingenieurs hebben.
Het strafrecht zal nit de wetboeken verdwijnen en toch
staat e-, dat streng gestraft en als eerloos gebrandmerkt
znllen worden, die zich aan machtsoverschrijding schnldig
maken, hoe dat te rijmen. Strafrecht dns alleeu voor de
leiders. Die worden dan eerder lijders. De vuist zal den
trouwelooze moeten verpletterenzoo iezon we verder,
dat lijkt dns iets op de invoering van delyuchwrt. Spr.
houdt het dan maar liever met de klassenjustitie.
De beschrijving die de heer van Kol van de regee
ring gfeft, is om van te watertanden, dienaars van het
volk dat heerscht. De donisten gaan dns regeeren. Spr.
kan 't niet anders verklaren.
De wetten vastgesteld met aller medewerking. Hoe
moet dat gaan, aller medewerking, als er nn eenigen tegen
zijn, die werken niet mee. Die wetten uitgevoerd door
de legeering de dienaren. Waar die regeering vandaan
moet komen weet spr. niet. »De rechtspraak zal ge
schieden door de belanghebbenden''. Stel u voor A en B
hebben een geschil, beiden zijn belanghebbenden en moeten
dus samen beslissen. Hoe kan iemand zoo iets schrjj ven
De staat zal dan, zoo staat er, de opvoeder zijn tot
vrijheid en nadat allen hebben geregeerd zal de regeering
overtollig worden. Rara, wat is datzegt spr.werke
lijk het was wel noodig eerst de citaten den heer Mendels
thuis te zenden anders zou deze zeker zeggen, maar
hoe mijnheer Oversteeg, dat staat er niet, dat is te on
zinnig om te gelooven.
Zoo komt spr. tot het bewuste citaat, dat de oorzaak
is geweest van alle verschil. De heer van Gelder be
weert, zegt hij, dat ik de juiste toedracht der zaak heb
verzwegen en mijne meening van Kol in de schoenen
schuif. Dat is echter niet zoospr. heeft gezegd, dat het
ideaal der socialisten heel goed was voor engelen, maar
niet voor menschen. Hoe meer de mensch ontvangt, hoe
meer bij begeert; volkomen is hij het met den heer van
Kol eens: begeerte kent, geen grenzen. Als Christen
belijdt hij dit, omdat jnist de taak van den Christen is
dat begeeren voortdurend, vooral bh zich zelf te bestrijden,
juist wijl dat begeeren zoo'n fijn instrumentje is, dat men
soms niet meer denkt dat het zonde is.
Toen Mendels beschreef, boe mooi het zon zijn in
den soeialistiscben staat, toen heb ik gezegd u hebt niet
gerekend met de specie voor dien staat noodig, met den
mensch, den mensch die nooit verzadigd is, altijd blijft
begeeren. Daarom is 't zoo moeilijk dien toekomststaat
te voorschjjn te roepen.
»De dag zal komen, zegt de heer tanKol, dat men
elkaar de gelegenheid zal betwisten om zich ten doode
toe op te offeren." Dat dit lang zal duren is hg met den
schrijver eens, die tijd zal misschien aanbreken als er
geen menschen meer znllen zijn.
Wat de heer van Kol zegt over de legers in ver
band met het internationaal-zijn der beweging, begrijpt
spreker ook volstrekt niet. »'t Duitsche leger zal eerst
de Fransche arbeiders verpletteren en later het Fransche
de socialisten van Duitschland verdelgen" Waaruit be
staat dan die Fransche armee, nit couponknippers mis
schien
Komende tot de toekomst, wijst de inleider vooral ook
op de woorden nieuwe misbruiken znllen nieuwe her
vormingen eischen" Dat komt op 't zelfde neer als bij
't bewuste citaat, en waarschuwt op grond van 't geen
van Kol zegt over de tirannie der economisch vrije
mannen van 1789 en wat spreker beaamt voor de vrij
heid door de socialisten gepredikt. Hg roept den socia
listen toe wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich
zacht. Ondanks de goede bedoeling, zal het socialisme
ons ook dio tirannie brengen.
Ten slotte teekent hij het groote verschil tnsschen de
materialistische opvatting van den heer van Kol, dat de
aarde eenmaal zal afkoelen tot een ijsklomp of in wereld
brand zal vervluchtigen, en die van het Ciistelijk geloof
aan God, die alle tranen zal afwisschen, die de wereld
heeft overwonnen
Na een kleine pauze is het woord aan den heer
Mendels.
Met bijzonder veel opgewektheid is deze niet naar hier
gekomen. In gedachte kwam hem hierheen gaande de
schets, die Macauly geeft van Karei 11, toen deze, ter
wijl Londen in brand stond, zich bezighield met vliegen
vangen.
Ook hier zon spreker eigenlijk gaan vliegen afvangen,
aan den heer Van Oversteeg, redetwisten over dingen van
ondergeschikten aard, terwijl het heele volk in spanning
en zorg verkeert over de naaste toekomst. Spreker mee-
nende dat hij, indien het kwam tot verzet, op zijn post
moest zijn, was dan ook eerst gegaan, toen hij wist dat
het gerucht omtrent de afkondiging van den staat van
beleg onwaar was.
Wat van avond gezegd en voorbereid is, meent hij ver
der is niet in overeenstemming met de afspraak en daarom
zou hij kunnen zeggen, waar het over een citaat ging
zal ik al die citaten, die alle samenhang missen en hier
en daar nit het boek van Van Kol geknipt zijn, niet be
spreken. Dat was zijn recht geweest, maar waar de socia
listen elke gelegenheid aangrijpen om propaganda te
maken voor hnn ideeën, wat in een vergadering met den
heer Van Oversteeg altijd plaats heeft, is ook spr. deze
vergadering gaan bijwonen. Intusschen acht hij het een
wonderlijke poging om den tegenstander te trachten te
vinden met niet minder dan 47 citaten uit een werk,
waarin behandeld worden sociologie, evolutieleer, darwi
nisme en allerlei wetenschappen, en dat in zeer gedron
gen vorm. Die citaten heeft de inleider met uitgelegd
en in verband gebracht met 't voorafgaande en volgende,
zoodat men ze goed kon begrijpen, en daarna weerlegd,
maar bij heeft er wat grappen over verkocht. Daar op
deze wijze geen vruchtbaar debat mogelijk is, zal spreker
niet op al die citaten ingaan, doch zich tot enkele uit
latingen van den heer Van Oversteeg beperken.
In den toon, waarop de inleider sprak ligt de groote
fout, meent hij, de boertige toon past niet bij de ernst
van het onderwerp. Het past niet om over het socialisme
op die wijze te spreken, te doen als Offenbach in *La
belle Helene", een groot heldendicht te parodiseeren m
een operette. r r\
Komende tot de beweringen van den heer Van Over
steeg, dat socialisme onvereenigbaar is met het Christen
dom, zegt hij dat de opvattingen omtrent het Christendom
zeer uiteenloopend zijn en dat er genoeg menschen wor
den aangetroffen, die beweren dat Z8 juist krachtens hnn
Christendom socialist moeten zijn. Hoogstens kan de heer
van O. zeggen, dat zijn Christendom, zijn opyatting
daarvan onvereenigbaar is met het socialisme. Over dit pum
zou de inleider dan ook eigenlijk moeten debatteeren
met Ds. Van der Heijden bijv. Ten opzichte van V a n
Kol heeft hij zich zelf echter ook den mond gesnoeid
door te zeggen, dat deze niets weet van t Christendom,
welnu dan is het ook niet roodig daar over te spreken.
Wat betreft het verbazend grappige citaat over het
huwe'ijk, zooals de heer Van Oversteeg het voorstelt
lijkt het of van Kol nog zou meenen, dat het huwelijk ge
sloten wordt met een knodsslag zoo van om den hoek
van een straat. Dat is geheel ODjuist. Van Kol heeft ook
dit pnnt wetenschappelijk behandeld en beter was het
geweest, dat de heer van O. in plaats van de enkele cita
ten, het geheele boek van van Kol had rondgedeeld.
De schrijver heeft het heusch niet van zich zeiven, maar
zeker is het geput uit verschillende wetenschappelijke
werken van ernstige mannen, die den oorsprong van het
huwelijk by de alleroudste aardbewoner hebben bestudeeerd,
mannen, die ook aan de Vrije Universiteit in eere worden
gehouden.
Dat bet huwelijk, oorspronkelijk door geweld tot stand
kwam, kan ook niet zoo vreemd zijn, als we denken aan
de Sabijnsche maagdenroot bij», en zien dat bij wilde
stammen in Afrika het roof huwelijk ook bestaat, waar
van Kol dit nu even aanstipt, mag men dat op zoo'n
toon niet afmaken,
Het huweljjk zou zijn een van God geordineerde instel
ling, ook elders heeft spreker dit tegenover den heer van
Oversteeg bestreden, en hem gezegd als gij telkens uw
godsdienst plaatst als schild tusscben arbeiders en kapita
listen is het onze schuld niet dat uw godsdienst klappen
krijgt. Toen heeft hij hem ook gevraagd, of bij zoo alle
wetenschap in het gezicht durft slaan, en of hij oritkent,
dat het huwelijk zich heeft gewijzigd naar de economische
toestanden. Gewezen heeft hij toen als nu op het leven
d?r aartsvaders, de begrippen omtrent het huwelijk bij
hen geldig, bogrippsm, die thans aller gruwelijkst genoemd
zouden worden, doch in den Bijbel niet afgekenrd, een
bewijs dat toen gewettigd was, wat wij thans onzedeljjk
noemen.
Verder bespreekt de heer Mendels nog het citaat, dat
eigenlijk oorzaak is geweest van deze vergadering. Gaarne
had hij gezien, en dat had hij mogen verwachten dat
de heer van O. daarover wat uitvoeriger was geweest.
Dat citaat toeh was »des pudels kern". Nn de heer
van O. dat niet nader heeft toegelicht zal spreker het
doen. Van Kol's boek was een strijdschrift, vooral tegen
de communisten die beweren dat elk moet ontvangen
naar behoeftennaar zijn begeeren en niet naar zijn
arbeid voor de gemeenschap ('t standpunt der collec-
tivisten).
Nn wijst van K o 1 er op dat dit communisme is
een mooi ideaalmaar niet plotseling kan men in dien
toestand overspringen eerst moet men een overgangs
toestand doormaken en zal men tot verdeeling komen
naar maatstaf van den geleverden arbeid. Daardoor zal
ongelijkheid blijven bestaan doch al reeds wanneer 't
zoo is zal men reads veel zjjn vooruitgegaan. Later,
als de prodnetie zoo groot isdat ieder kan krjjgen wat
bij begeertdan is ook een verdeeling naar dien maat
staf mogelijkdoch die toestand is nog heel ver af.
Ziedaar de bedoeling van het citaat, een theoretisch
geschilpunt dus tnsschen collectivisme en communisme.
Zou het, als het was als v a n Kol wil, vraagt spreker
al niet beter zijn dan thans, nn de arbeider afgescheept
wordt met een hondeuloon en de parasieten der maat
schappij den rijkdom opslorpen
Verbazend veel heeft de spreker ook op de leiders
afgegeven. Hnn positie achtte de heer van O. niet
begeerlijkhij kan gerust zijn, men zal hem nooit tot
leider willen. Die leiders zonden het zoo verschrikkelijk
hebben welnu spr. schrikt het niet afzich te geven
met al zijn hartte werken voor de arbeiders. En is
het wei zoo erg met die leiders en die leiding, en is er
wel gevaar voor tirannie als de leiders gekozen wor
den door de arbeiders, door alle leden, ook door de
vrouwen, en door hen tot verantwoording worden go-
roepen Is het dan beter leiders te hebben die men zelf
niet kiest Dan heeft men kans, dat die leiders militairen
op je af sturen, als je even verzet toont.
Alle begeeren is zondig, zegt de heer Van Oversteeg
Pdulus na, deed hij dat ook, maar bij andere gelegen
heden en donderde hij dan dat woord de Christelijke
regeering maar eens in de ooren. Spreker betwist deze
uitspraak. Is het waar zegt hij, dat bijv. het begeeren
van spijs door den hongerige zondig is en het hegeeren
van een mensehwaardig bestaan Neen en hier meent
spreker, dat hij als socialist, den godsdienst gaat verde
digen tegenover een belijder daarvan, het doel is den
mensch zedelijk zoover mogelijk te ontwikkelen, en dat
moet het stoffelijke zoo wein'g mogelijk belemmeren, dat
is immers ook het doel van het Christendom. Thans
zien we juist het omgekeerde: den mensch vastgetrapt
in het stoffelijke. Als wij de meDSchen willen opheffen,
zijn wij de idealisten en niet de Christenen, die dien toe
stand willen bestendigen. Bij het legercitaat begaat de
inleider een ontzettende domheid. Er is een spreekwoord,
dat zegt: men moet in het hnis van een gehangene niet spre
ken over een strop. Waar we nu hier in ons land op 'toogen-
blik ook zien, hoe het leger gebruikt wordt door de bezit
tende klasse tegenover de arbeideis, daar noomt hij hot
onhandig, smalend te spreken over den internationalen
strijd der arbeiders. Van Kol bedoelt niet anders dan dat
het internationale leger der kapitalisten zich zal stellen
tegenover de arbeiders, die niet internationaal zijn ver-
eenigd. Men zag het ook in 1789 toen de Duitsche en
Oosten ijksche coalitie onder den hertog van Brunswijk
een leger zond naar Frankrijk.
Het socialisme zou zijn hemeltergende onderdrukking,
neen die toestand van verdrnkkig hebben we, nu duizenden
en tienduizenden niets hebben dan hun lichaam en dat
op de arbeidsmarkt moeten verkoopen. Als we de gemeen
schappelijke grond- en proöuctieverdeeliog hebben dan
zal er zoo min mogelijk ongelijkheid bestaan, dan znllen
we krijgen de vrijheid van bewegen, van denken om t
goede en mooie te kunnen genieten. Zou dat zijn hemel
tergende onderdrukking De heer Van Oversteeg gaf
daar juist een beeld van 't kapitalisme, meent spr. Thans
mist men d:e vrijheid, door dat men economisch afhankelijk
is. Die stoffelijke afhankelijkheid zal wel niet volkomen
verdwijnen, maar we zullen alles in t werk stellen, die
afhankelijkheid zoo gering mogelijk te doen zijn.
Spreker eindigt met een beeld van den Amerikaanschen
schiijver Bellamy, dat in 't kort zoo is, evenals men
de lengte der soldaten metende, za plaatst op een gelijk
vlak, evenzoo moet men, om een juist beeld te krijgen
van de ontwikkeling der menschen op geestelijk en zeücijjk
gebied ze plaatsen op een geljjk vlak van stoffelijke
levensvoorwaarden. Paarmede zal dan uit zijn het praatje,
dat de socialisten volkomen gelijkheid willen; de geeste
lijke en zedelijke ongelijkheid zal dan tot volle ontwik
keling komen.