Honderd en vijfde jaargang, 1903. VRIJDAG 4 SEPTEMBER. Gemeenteraad van Alkmaar. NO. 105. Eerste blad. ALKMAARSCHE COURANT. Deze Coarant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f O,SOf franco door het geheele rjjk t 1, 3 Nummers f 0,00. Alzonderljjke nummers S ets. Telefoonnummer 3. Prys der gewone advcrtentlën Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N/V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOONVoordam 0 9. Vervolg van het 2e blad. 12. Oymnaslaal onderwijs. Daar de termjjngedurende welken aan Dr. M. N. J. Moltzer, ten behoeve zijner inrichting voor hooger on er- wijs, eene gemeentelijke subsidie is verleend, ten einde spoedt, in verband waarmede hij by adres d.d. Februari 1.1 heeft verzocht de subsidie ten bedrage van f 3500 te continueeren deelen B. en W. den raad mededat zij hierin aanleiding hebben gevonden om ten spoedigste te voldoen aan den vroeger uitgesproken wensch, om de noodige voorstellen te doen, ten einde tot de oprichting van een gymnasium te geraken. Na gehouden overleg met den Inspecteur der gymnasia Dr. G. J. Egginkrichtten zij, onder dagteekening van 26 Mei 1.1. No. 256, een schrijven aan den Minister van Binnenlandsche Zaken met het verzoek te willen mede- deelen of Zijne Excellentie genegen is te bevorderen, dat deze gemeente eventueel eene rijkssubsidie bekome onder dezelfde voorwaarden als de andere gemeenten, welke ten behoeve van hare gymnasia gesubsidieerd worden, waarop bij schrijven van 15 Juli 1.1. No. 5960, een bevestigend antwoord is ontvangen. Ten aanzien der kosten, welke voor rekening der gemeente blijven, kunnen zjj meJedeelen, dat de opgaven, voorko mende in bijlage No. 31 van 1900 door hen met den Inspecteur der Gymnasia opnieuw zijn nagegaan en dat daaraan naar de meening van dien Inspecteur in hoofdzaak kan worden vastgehouden. Ook omtrent de geschiktheid der lokalen in het Burgerweeshuis is het gevoelen van Dr. Eggink onveranderd. In verband met het bovenstaande en op grond van hunne stellige overtuiging, dat de tegenwoordige inrich ting voor gymnasiaal onderwijs niet beantwoordt aan de eischen, welke aan eene inrichting ter voorbereiding voor de hoogeschool moeten worden gesteld; dat voorts een gymnasium te dezer stede niet langer mag ontbreken te minder omdat in deze provincie boven het Y geene enkele gemeente met eene dergelijke inrichting wordt aangetroffen, stellen zij voor te besluiten: o. Aan Dr. M. N. J. Moltzer voor den cnrsus 1903/1904, ten behoeve van zijn inrichting voor gymnasiaal onder wijs eene subsidie te verbenen vau f 3500 met het gebruik van twee gemeentelijke lokalen. b. Voor den cnrsus 1903'1904 opnieuw te benoemen tot tweeden leeraar aan de Inrichting voor gymnasiaal onderwijs, Dr. O. Sehreudersop eene jaarwedde van minstens f 1200, te betalen door het hoofd dor inrichting. c. B. en W. uit te noodigen de oprichting en in werking treding van een volledig gymnasium voor te bereiden met het begin van den cursus 1904/1905. De heer Cohen Stuart (weer moeilijk te volgen beval (meenen wij) aan, de zaak nog eens met Dr. Moltzer te bespreken en had het verder over de eenigs- zins dwaze verhouding waarin de heer Sehreuders tegen over den heer Moltzer staatdoor den raad benoemd ontvangt bij zijn salaris van het hoofd der inrichting. De heer Kraakman zegtdat over die zaak oenige jaren geleden uitvoerig is gesproken. Nu is het op zgn hoogst nog een kwestie van enkele jaren. Hij acht het niet wenschelijk op de vroegere omstandigheden terug te komen en vindt het beter den bestaanden toestand thans te bestendigen. De beer Glinderman wijst er op dat ook hij destijds dezelfde opmerking heeft gemaakt als thans de heer Cohen Stuart, doch de raad was toen van een andere meeningterwijl de Voorzitter den raad en vooral de jongere leden aanbeveelt eens kennis te maken van het geen vroeger over deze kwestie is gezegd. De heer Vonk vraagt, of het de bedoeling is vau den voorzitter om de punten a, b en c afzonderlijk te behandelen, in dat geval wil hij wachteü het woord te vragen, daar hij alleen over punt c iets wenscht te zeggen. De Voorzitter is voor afzonderlijke behandeling, tenzij men over hot geheele voorstel algemeene beschou wingen wenscht ten beste te geven. Daar niemand den wensch daartoe kenbaar maakt, wordt geviaagd, wie het woord verlangt over punt a. Niemand het woord verlangende, wordt zonder hoof delijke stemming dit punt goedgekeurd. Bij punt b vraagt de heer de Groot, of de raad niet op het vroeger genomen besluit kan terugkomen en de benoeming van Dr. Sehreuders niet aan Dr. Moltzer kon overlaten. De Voorzitter is van meening, dat de raad alles kan maar hij acht de zaak te weinig voorbereid. De heer de Groot is evenwel bereid daartoe een voorstel te doen. De heer Kraakman heeft daar echter bezwaar tegen, vooral in betrekking tot den heer Schranders, wiens positie daardoor onzekerder zou worden. Da raad heeft vroeger gemeend, dat een benoeming door den raad noodig was. Wat daartoe bewogen heeft, wil hij thans buiten beschouwing laten, doeh hij is van oordeel, dat daarop op hot oogenblik niet kan worden teruggekomen. Daama wordt conform punt b besloten. De heer Vonk vraagt thans het woord naar aan leiding van punt c. Binnenkort zegt hy zullen den raad belangrijke zaken bereiken; reeds 5 jaar is de oprich ting vsfh een slachthuis aanhangig2J jaar geleden deed hij reeds een voorstel tot reorganisatie van de bur gerschoolde reorganisatie van de brandweer en de pensioenregeling van de gemeenteambtenaren zijn even eens urgente zaken. Als van dat alles maar een gedeelte tot stand bomtdan zal dat reeds veel van de financien vragen. Door nu nog de oprichting van een gymnasium daarbij te voegen vreest hjj, dat men te veel tegelijk neemt, waardoor het eene do vijand wordt van het andere, Nog vergete men niet, dat de kwestie der wik- en weegloonen de aandacht zal vragen. Met het oog op dat alles aeht hij het tijdstip, waarop dit voorstel is ingediend, ongunstig en is hij er niet voor, dat de raad zich nu reeds in principe over de zaak uitspreekt. Ook de heer Uitenbosch motiveert zijn stem tegen het voorstel, zich aansluitende bij den vorigen spreker wijst hjj nog op de aanstaande uitbreiding van de gas fabriek, op de gevolgen van de invoering der woning en gezondheidswet, en voegt er bij dat men aan den vooravond staat van de verandering van een der openbare scholen en wellicht het bouwen van een nienwe school. De heer Cohen Stuart plaatst zich op hetzelfde standpunt als de beide vorige sprekers en acht de zaak niet spoedeischend. In den korten tjjd, die hem gegeven was, om de zaak te bestudeeren heeft hij nagelezen wat er indertijd over is geschreven en daarbij beeft hem ge troffen de groote verscheidenheid van inzichten bij de voorstanders ze'ven. De bom is indertijd in het kruithuis geworpen in 1899 door het adres van een aantal inwoners. De korte inhoud daarvan was, dat men hulde bracht aan de be kwaamheid van Dr. Moltzer, een hulde, waarmede hij zich toen en ook nu nog ten volle ver8enigen kan, maar toch, zoo zei men ongeveer in het adres, doet de gemeente met de subsidie niet veel meer dan geld in 't water gooien. Dat was een schrik voor de gemeente, maar men bewaarde over die bewering het stilzwjjgen, ook Dr. Moltzer. Toen in 1900 het voorstel Blom aangenomen was, het voorsteldat thans in de bijlage wordt aange grepen als aauknoopingspunf, verscheen in de Alkmaarsche Courant eea artikel van Dr. Moltzer, waarin men kon lezen, dat voor hen, die zich aan de medische of wis-en natuurkundige wetenschappen wilden wijdende inrichting bijna een ideaal was, en dat zij voor ben, die zich in da letterkundige faculteit of in de rechten wenschten te be kwamen, een zeer goede kon genoemd worden. De slotsom van de redeneering van Dr. Moltzer was, dat ofschoon hij in het belang van Alkmaar een gymna sium prefereerde men voorloopig tevreden kon zijn mee deze inrichting. De gemoederen waren gerustgesteld. Niet lang daarna werd Dr. Holwerda elders benoemd en daar verraste hij de gemeente en zijn vroegeren chef in de Alkmaarsche Courant met enkele artikelen, waarin hij de staf brak over de bestaande inrichting voor hooger onderwijs, en eenige wenken gaf, die tot verbetering konden leiden. Die artikelen waren onbeantwoord ge bleven indien spreker daarover niet eenige opmerkingen had gemaakt, toen toch kwam) Dr. Moltzer verklaren, dat hij het met de voorstellen tot reorganisatie, door Dr. Holwerda gedaan, niet eens was. Bij die verschillende inzichten van voor- en tegenstan ders is het eenigermate moeilijk om tot klaarheid te komen. Deze dingen herinneren hem aan de afgeloopen week, wel niet aan het meisje met de twee hoofden, waarvan het eene lacht, terwijl het andere hnilt, doch meer aan het kristallen paleis, ieder belicht de zaak zooals hij wil, of plaatst ze in half donker. Gaarne grijpt hij verder deze gelegenheid aan om te wijzen op de goede resultaten van de inrichting van den heer Moltzer. Hij had gehoopt dat ook vermeld te vinden in de bijlagedoch in tegenstelling daarmede wordt er gezegd, dat de inrichting niet beantwoordt aan de eischen. En dan nog zou hij willen vragen, of deze sedert 1900 vernieuwde raad, de zaak thans voldoende kan beoordeelen. Ten slotte bespreekt hij het standpunt van Burg. en Weth. en doorloopt daartoe de toelichting bij het voorstel. B. en W. beroepen zich op het besluit van den raad van 2 Mei 1900, waarbjj B. en W. worden verzocht met de noodige voorstellen tot het opzichten vaneen gymnasium te komen, zoodra ten opzichte van de toekomst van het gymnasiaal onderwijs meer zekerheid zal zijn verkregen. Er is thans bij Koninklijke boodschap een wetsontwerp op het hooger onderwijs ingediend en nu zeggen B. en W.: Le tour est fait, die vastheid is er thans. Spreker echter ontkent dat die zekerheid thans is verkregen, men zou minstens moeten wachten tot het ontwerp wet is geworden. Evenwel deze wetswijziging, dit weten B. en W. ook welgaat geheel buiten art. 6waarin gemeenten met 20000 zielen worden verplicht een gymnasium op te richtenom. De heer Blum, destijds de voorsteller van het aange haalde besluitheeft echter niet in de eerste plaats er voor willen waarschuwen dat een wijziging van art. 6 mogeljjk was, doch er op gewezen, dat een wijziging in de inrichting van onze gymnasia kon worden verwachtvoornamelijk ten opzichte van het Grieksch. Een tweede argument tegen de oprichting was het bekende streven naar de eenheids- school. Op zich zelf zou thans ook die vastheid niet verkregen zjjn en de heer Blum zou, naar spr. meent, ook de eerste zijn om B. en W. er op te wjjzen dat de interpretatie die B. en W. thans van zijne motie gaven niet de juiste is. Het ingediende wetsontwerp waaraan B. en W. zich zoo vastklemmen, geeft niets dan een wijziging van enkele zaken betreffende de aaneenschakeling van de verschillende deelen van het onderwijs en een regeling van de verhou ding tusschen particulier en openbaar gymnasiaal onderwijs. Die regeling zou dan volgens B, en W. geven de noodige vastheid. Hij wjjst er ook nog op dat de heer Blum als bezwaar tegen het oprichten van een gymnasium aanvoerde, dat te verwachten was in de naaste toekomst, de oprichting van meer particuliere inrichtingen en ook daarom geeft hjj zijn verwondering te kennen, dat B. en W. thans per expresse bestelling eene principieele beslissing vragen van den raad. Meenen B. en W. dat de zaak urgent is dan zal hij haar nog gaarne an fond behandelen en dan ook wijzen op de financieele bezwaren. De heer Bosman begint met te verklaren dat hij altijd een voorstander geweest is van de stichting van een gymnasium indien zulks de financieele kracht der gemeente althans niet te boven gaat. Om dat te beoor deelen mist hij thans de gegevens. Wat bedoelen B. en W. vraagt hijmet dat «voorbereiden Wil dat zeggen dat zij met nadere voorstellen zullen komen opdat de raad ook over de cijfers zal kunnen oordeelen dan acht hij thans eene beslissing overbodig. Zonder cijfers zal hij er nooit op ingaan. Hondt dus de voorbereiding in, dat men komen zal met nadere voorstellen met opgave van kosten dan zal hij niet tegen stemmen De Voorzitter antwoordt daarop dat reeds vroe ger in 1900 de kostenberekening is gemaakt en daaraan in hoofdzaak kan worden vastgehouden die berekening is natuurlijk een globale. De heer Boelmans ter Spill zegt dat waar de heer Vonk begonnen is het. voorstel te bestrijden door te wijzen op eenige zaken van den laatsten tijd, die meer urgent zijn hij er toch op wil wijzen, dat reeds 25 jaar geleden de oprichting van een gymnasium aan de orde is geweest, en aardie is het na te lezen, wat ook toen door curatoren van de Datjjnsche school daarover werd ge zegd. Hij leest voor hoe ook zij Alkmaar als centrum beschouwend, daarin een zekere verplichting zagen om tot de oprichting van een gymnasium over te gaan. Treft het u niet vi'nagt de heer ter Spill hoe dit alles thans nog te meer kiemt. Toen telde Alkmaar slechts 12600 zielen nu bijna 20000. Toen werd gewezen op de ligging aan den spoorweg hoezeer zijn wij in dien tijd vooruit gegaan wat is de communicatie verbeterd Toen in 1878 net voorstel tot oprichting werd gedaan heeft men zich tot het rijk gewend om subsidieen als de toemalige minister dezelfde meening was toegedaan geweest als de tegenwoordige, had Alkmaar toen reeds een gymnasium gehad. Daar minister Kappeyne zijn medewerking niet wilde verleenen is besloten de zaak te laten rusten. Het doet hem genoegen er op te kunnen wijzen, dat de beer Bosman ook toen tot de voorstanders behoorde. Nu op dit oogenblik de toezegging er is, dat minister Kuyper wel zal willen wat minister Kappeyne destijds weigerde en hét niet na te gaan is hoe een volgende minister er weer over zal denken nu meent hij dat men de gelegenheid moet aangrijpen en gebruiken. Na 1878 heeft de zaak gerust tot 1991, toen aan den heer Moltzer subsidie werd verleendonder de uitdruk kelijke voorwaarden dat zij zon ophouden zoodra een besluit tot oprichting van een gymnasium zou zijn ge komen. In 1900 kwam daartoe van B. en W, het voor stel en bij die gelegenheid heeft de raad de wenscheljjk- heid er van uitgesproken. Het voorstel zelf is echter afgestuit op de mindere zekerheid die men had omtrent een wijziging in de wet op bet Hooger Onderwijs. De lezing van de motie Blom doet ziendat ook hjj de wensch lrjkheid wilde doen uitspreken en nu moge de heer Stuart zijn interpretatie van die motie doen gelden als die van den heer Blum zelve, men kan daarover van gevoelen verschillen. Waar wij ten opzichte van artikel 6 de inzichten dezelfde zien blijven daar mogen wjj aannemen dat de noodige zekerheid reeds thans is ver kregen. By den langzamen gang in onze wetgeving is het niet te verwachten dat men spoedig weer zal komen met een wijziging en waar men nn den tijd voor een meer ingrijpende herziening niet aangebroken achtis voor spreker wel de noodige zekerheid daar. Dat die voor een tegenstander als de heer Stuart ooit te ver krijgen is betwijfelt hjj. Naar sprekers meening, die door het college eenstemmig wordt gedeeld moet thans uitvoering worden gegeven aan de motie-Blnm en men is er van overtuigd dat het ingediende voorstel is in het belang van Alkmaar. Aan den heer Bosman antwoordt bij dat B. en W. geenszins bedoelen een blanco crediet te vragen, doch zij stellen zich op dit standpunt: zij geven een globale kostenberekening zooals reeds vroeger is geschied om dan daarna met meer gedetailleerde voorstellen tot den raad te komen. Nu echter willen zjj wetenwat de raad in deze wil. Spr. eindigt met een aanhaling uit een reisgids, waarin omtrent Alkmaar wordt gezegd, dat de zich uitbreidende stad meer en meer wordt het centrnm van Noord-Holland. Indien dat zoo is aan rustzegt hij op ons de plichtom van onze gemeente te maken, wat men meent, dat zij zijn moet en daarom spreekt bij'

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1903 | | pagina 1