No. 120 Eerste blad. Honderd en vijfde jaargang. 1903. VRIJDAG 9 OCTOBER. Amsterdamsche Brieven. Buitenland. ALKMAARSCHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsda g-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f O.SO 5 franco door het geheele rijk f 1, 3 Nummers f O,OS. Afzonderlijke nummers 3 ets. Telefoonnummer 3. Prys der gewone advertentlën tj Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte Brieven franco aan de N/V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOONVoordam C 9. XX. Het was mijn voornemen wellicht niet geweest nog nader terug te komen op de dupliek van mijn stadge noot den heer Fiedeldy Dop, in het nummer der Alk- maarsche Courant van 30 September, uit overweging dat men het debat niet al te zeer moet uitputten waartoe wèl de combattanten zich gaarne laten verlokken, maar wat den lezer niet altijd aangenaam is ware het niet dat ik den indruk had gekregen dat van enkele zijden op een voortzetting van de discussie, althans op een ant woord mijnerzijds werd prijs gesteld. Nu sta één ding voorop hst ligt allerminst in de bedoeling om een argumenten-steekspel met den heer Dop te gaan voeren over een of meer uitlatingen in mjjn brieven deze laatste schetsen algemeene toestanden, zjjn geen reportagewerk van veertiend lagsche gebeurlijkheden, zoodat het er principieel niet op aankomt, al zou daarin aan mijnheer zus of zoo eens een woord in den mond ge legd worden hetwelk hij niet heelt uitgesproken mits maar een juist doorsnes-beeld gegeven worde van wat gedacht of gesproken wordt. Ik meen de groote Willem Maris heeft eens gezegd dat het hem hoegenaamd niets kon schelen of een koe drie of vier pooten had hij schilderde geen koe maar een koe-abstractie, een koe-indruk misschien heeft Maris wel eens een koepoot verwaarloosdmisschien niet het doet er niet toemaar te ontkennen valt toeh nietdat deze Maris eigenlijk wel een beetje beter wist wat een koe is dan de beste beroeps-photograaf. Met de bekende schrijvers bescheidenheid mij aan dit voorbeeld refereerende zie ik over de heer Fiedeldy Dop heen hij valle zijn .vriendelijken stadgenoot'' nu n'et meer aan met een protest tegen de vergelijking van hem met een koe-poot zie ik over den heer Dop heen het stadsleven in onze groote gemeenschap en is het voor mij al van heel weinig belang of het juist de heer Dop of een mij onbekende heer Begeman geloof ik is, die dit of dat aan ambtenaren verboden wil zien. Dit is mijn recht als briefschrijver dat is niet een opgeblazen verwatenheid die mij een gruwel ismaar dat is »mein verdammtes Recht"zooals rijkskanselier von Bulow dat uitdrukt. Wanneer mijn brieven stenogra fische relazen waren over boven-, midden- of onderstand, dan zou de lezer waarschijnlijk de lecture spoedig staken. De stad mjjner inwoning is de kaleidoskoop, waarin ik zie en laat zien, en of het glaasje van den heer Dop rood blauw of groen isblijft een onbeteekenend feit. Wat niet wegneemt, dat concreet de heer Dop, evenals ieder ander, wiens naam ik persoonlijk zou noemen, recht heelt op een volstrekt billijke en eerlijke behandeling, die ik hem en anderen gaarne doe wedervarenoneerlijkheid in persstrijd is onduldbaar gelukkig komt deze minder voor dan men denkt en ligt meestal het verschil meer in een elkaar misverstaan dan in boos opzetde consti tutie van den een is zoo voktrekt anders dan van den ander en een oppervlakkig »hoe is het mogelijk, dat iemand zoo of zoo kan oordeelen of doen", beteekent eigenlijk mits men met eerbare Individuen te doen heeft niet anders dan »ik zou in dat geval anders geoordeeld of gehandeld hebben. Maar om op de zaak zelve thans hoop ik voor de laatste maal, terug te komen. De heer Fiedeldy Dop volhardt in zijn stelling, dat hij de coöperatie nog zoo heel kwaad niet vindt", dat hij »do belemmering, die hij de coöperatie in den weg wil stel len .ontkentalthans vervaagt" 1), zijn bezwaar geldt slechts de combinatie van ambtenaar en bestuurslid eener coöperatieve verbruiksvereeniging zoo schrijft hij. Maar is dit waar Ik heb bier vóór mij het Stenografisch Verslag van het Derde Internationaal Congres voor den Handeldrjj venden Middenstand, gehouden te Amsterdam op 3 en 4 Sep tember 1902. Op bl. 214 lees ik (ter plaatse waar de heer Fiedeldy Dop zijn bekende stellingen verdedigt) gr.»De heer Droste evenwel motiveert onvoldoende zijn wenscb, dat den ambtenaren verboden worde lid te zijn eener coöperatieve verbraiksvereeniging. Nu wil ik mij in beginsel hieromtrent noch vóór noch tegen uitspreken. Ik erken dat ik tot op dit oogonblik mij nog niet vol doende op de hoogte heb kunnen stellen van deze ern stige kwestie om een oordeel te vellen, 't Wil mij voor komen dat men zich hierbjj kan plaatsen op tweeërlei standpunt." Dat de heer Dop niet tegen het lidmaatschap van amb tenaren eener coöperatieve verbruiksvereeniging is, spruit dus niet voort hieruit, gelijk de heer Dop het wilde doen voorkomen, dat hij in principe tegen zoodanig verbod is maar hieruitdat bij die zaak niet voldoende heeft be studeerd hjj verklaart zich er vóór noch tegen. En op bl. 230 van genoemd Stenografisch Verslag lees ik De heer Fiedeldy Dop .Het verbod van lid te zijn, of bestuurslid te wezen, acht ik niet hetzelfde. Daarbij lijkt mij wat daar omtrent in mijne conclusie voorkomt meer te behooren tot het bereikbare. Wanneer wij nu zeggen: de coöperatieve verbruiks-vereeniging is voor de winkeliers een radicaal ongeluk, daartegen willen wij radicale maat regelen, dan zou over de kwestie of de uitsluiting dei- ambtenaren eene radicale maatregel, d. w. z. in zijn ge volgen, ware, nog te spreken vallen." Hier heeft de heer Dop dus zuivor de opportuniteit aan 't woord gelaten. Hij kijkt naar wat bereikbaar is en weet niet of een verbodsbepaling wat zou baten, of zjj juist niet het tegendeel zon doen. De beide redenen, die de heer Dop opgeeft het doet mij voor hem leed dat ik het uit zijn eigen woorden moet bewijzen, raken het principe niet, maar slechts de praktijk en de opportuniteit. Ziedaar den ridder zonder harnas. Ik herhaal het was er mij niot om te doen den heer Dop te ostenteereu, maar hij provoceerde mij er toebe lang had ik er bij mijn betoog niet hij, omdat het al of niet gewenschte van coöperatie in verbruiksvereanigingen door mij niet werd besprokenin stelde mij daarin in geen enkel opzicht partij. En nu de vraag van het welvaren van den Handel- drijvenden Middenstand in de hoofdstad. De heer Fie deldy Dop ontkent dat, ik constateerde het. Onweersproken blijft het statistisch vastgestelde feit, dat de middenstand van de vermeerdering van het natio naal inkomen in de laatste decennien 30 °/0 opeischte een percentage al te groot naar de verhouding die de middenstand tot de totale bevolking inneemt. De heer Dop doet alsof hij dat zinnetje niet las. Maar ik passeer nu eens dat stukje statistiek, en blijf een oogenblik staan bij het verwijt, dat ik om het wel varen van den middenstand te bewijzen, mij beroep op vier (zegge vier, herhaalt de heer F. D.) magazijnen, die goed gaan. Dit verwijt had ik niet verwachtmoet ik mjjn brie ven tot een catalogus of adresboek omscheppen Ik noem de niet vier magazijnen, .die goed gaan", maar ik noemde vier magazijnen, die bescheiden begonnen, uit over winsten tot reuzenwinkels werdenhet zou mij werkelijk geen moeite kosten die vier tot vierhonderd uit te breiden en minstens tot veertig als wij ons be perken tot da allergrootsten. Heb ik één confectie-hal op den Nieuwendijk genoemd één schitterende zaak uit de Leidschestraat, heb ik gesproken van het .Kleerendorp" (de naam zegt genoeg) van den heer Hollenkampvan het reuzenmagazijn van den heer van den Brul, die hier een vijftien jaar geleden als bescheiden winkeliertje uit Hoorn kwam, heb ik van de tal van floreerendo lunchrooms er éan genoemd van de verrukkelyke bloemenwinkels, van de reuzencafe's, die de een na den ander (toch niet uit verliezen als paleizen worden opgetrokken en die alleen het aspect der stad in de laatste tien jaar zeer wijzigden, heb ik één der groote geldwinningen genoemd uit des beeren Dop's eigen branche, heb ik den heer Dop zelf genoemd En dan blijf ik nog slechts bij de alleraanzienlijksten. Met een beetje verstand een beetje geluk, een beetje zaken- en menschenkennis is bier ook in een beschei den winkel geld te verdienen. Dat is geen axioma, maar een waarschijnlijkheid. Mij is bekend een schoenenzaak in de Pijp (toch zeker niet de koopkrachtigste buurt), nog luttele jaren slechts bestaandwaarin de eigenaar, een pientere baas, het moet gezegd, per jaar f 4000 f 5000 verdient, met een bedrijfskapitaaltje uit een speelgoeddoos. Hij koopt en verkoopt oontant, zijn prjjzon kunnen dus goedkoop zjjn, zijn kapitaal gering. Stel daar nu eens een ambtenaar een officier naast de ezels brengen het als zoodanig niet tot referendaris of generaal, en wat verdienen zij dan nog meer dan dit eenvoudige schoenenmannetje? En in andere .vaste" po sities 1 Wie heeft daar f 4 k f 5000 Ik gun den .mid denstand" van harte zijn welvaren er moet dikwijls hard voor worden gewerkt, de arbeidsdag is meestal zeer lang en de zorgen zjjn groot, beide meer dan in den ambte naarsstand, maar ik kom er tegen op, dat de middenstand" (te Amsterdam wel te verstaan die zou zijn, welke in het hoekje zitwaar de slagen vallen. Dat hij spaart, zooals de heer Dop nog zegtik neem het gaarne aan, waarvan zou zjj zich anders da weelde van do steeds luxueuser wordende magazijnen kunnon veroorloven, maar ik constateer ook, dat hij zich in 't algemeen in zekere ruimte beweegt. Cafe's en schouwburgen bestaan goeddeels van den middenstand. Da heer Dop schijnt mij het her halen van deze waarheid, als een soort verwjjt aan te rekenen ik heb daarin niets afkeurends willen liggen, maar er alleen een .daadzaak" mede willen signaleeren. Laat hij eens een paar malen in Krasnapolsky, in Mille Colonnes, in American, in de Kroon, in Hollandais komen kijken en eens nagaan, wie daar 's avonds hun garnalen komen eten en hun. kreeftensla verorberen. Het zijn bijna zonder uitzondering middenstanders. De hooggeleerde en geleerde wereld komt er met de echtgenooten niet, de ambtenaren zijn er sporadisch omdat zij geen middelen genoeg hebben, de .voornamere" standen frequenteeren die inrichtingen heelemaal niet. Mocht de heer Dop mij beantwoorden, dat' hjj het doe sine ira et studio. In het weekblad .Vondel1*, bestemd voor het Amster damsche Vondelkwartier, van 3 October, komt naar aan leiding van mijn Amsterdamsche Brief XVII! ook al een artikel voor, dat echter hier geen woerlegging bohoelt. Te ontkennen valt niet, dat uw briefschrijver zich in een nest van wespen of wil men (van nijvere bijen, heeft ge waagd. Hier even iets kostelijks. In mijn eersten brief schreef ik .vervaagt", d. w. z. vager maakt, wegdoezelt. De zetter, die dit niet begreep, maakte er van verdaagt, wat een uitnemend woord is, maar hier minder van pas, ja zelfs zonder zin. De heer Dop echter, in dat verdagen zeker iets occults vermoedend, waaraan hij maar niet wilde tornen, nam dat woordje over en citeerde het met kod dige plechtigheid, als begreep hjj het. ENWEIjAND. De heer Chamberlain heeft den 6 te Glasgow de eerste zijner serie redevoeringen gehouden om propaganda te maken voor zijne fiscale denkbeelden. Ruim 50.000 personen hadden toegangsbiljetten gevraagd, maar slechts 5000 konden eene plaats krjjgen en de verga dering ontving Chamberlain met daverende toejuichingen. Spr. zeide; dat niettegenstaande de vrijhandel te Glas gow ontstaan was, hij niet vreesde in deze stad te komen om den vrijen invoer te bestrijden, nog minder om te pleiten voor een bevoorrechte behandeling der koloniën. Na den lof van Balfoar te hebben verkondigd, betoogde hij dat het land diende opgevoed te worden tot juist begrip van den strjjd over de fiscale quaestie. De handel van het Rijk, zeide spr. verder, is feitelijk sedert dertig jaren stilstaande. De uitvoer vermeerderde met 20 millioen pond, terwijl de vermeerdering voor de Vereenigde Staten 110 millioen, voor Duitschland 56 mil lioen bedroeg. Na nog verschillende statistische aanhalingen te hebben verklaarde de heer Chamberlain, dat wanneer de koloniale handel niet toenam met de Engelsche bevol king en met de afneming van buitenlandschen handel, het Rijk zou dalen tot een vyfde rangsnatie. Zijn lot zou hetzelfde wezen als dat van de rijken der oudheid. De handel van het Rijk zou afnemen, tenzij de noodige stappen worden gedaan om hiertegen te waken, zoolang het nog tijd was. Met nadruk verklaarde de heer Chamberlain', dat hij geen enkele belasting voorstelde op grondstoffen, doch wanneer Engeland den kolonialen handel wenschte te winnen, en scheiding te voorkomen, dan moesten levens middelen belast worden. Toch was niets voorgesteld, dat ook maar voor een cent schade zou doen aan de levens voorwaarden van een enkel gezin in den lande. In ruwe trekken was het plan, twee shillings te heffen van buitenlandsch graan, een gelijk recht van meel, geen recht van graan nit Britsche bezittingen, vijf proeent van buitenlandsch vleesch en melkproducten, behalve van spek. Den koloniën zou bepaalde bevoorrechting gegeven wor den op wijn, frnitterwijl voor thee zou een reductie van drievierden van het recht worden voorgesteld, voor suiker, koffie en cacao de helft. Het bedrag der nieuwe belastingen zou volgens den redenaar ruimschoots worden opgewogen door de voor gestelde ontheffingen, doch hij geloofde bovendien, dat die rechten meeat door vreemdelingen betaald zonden worden. Hij schatte het verlies voor de schatkist jaarlijks op 2.800.000 pond. Dit bedrag zou, naar zijn voorstel, terug gevonden werden, door wat sommigen weervergelding, anderen weerkeerigheid noemden. Ten slotte verklaarde spr. te strijden voor het rjjk en hij smeekte het land niets te doen, wat het ryk zon kunnen doen uiteenvallen. FBAWKRIJS, Eene werkstaking der wevers en spinners is uitgebroken in Noord-Frankrijk. Zeer ernstige berichten worden dienaangaande uit Rijsel gemeld, ernstige ongeregeldheden vielen daar en in de omliggende plaatsen voor. Een sterke troepenmacht is er heen gezonden. Te Halluin waar een groote fabriek gesloten is, werden de ruiten ingegooid en in de straten der stad wierpen do stakers barricaden op, die door de gendarmen bestormd moesten worden. De plaatselijke bevelhebber heeft bij dagorder zijn soldaten tot kalmte aangemaandopdat bloedige botsingen zouden wordfen vermeden. MACEDONIË. Uit Salonika wordt van den 5 geseind De opstandelingen in het district Razlog hebben volkomen hun doel bereikt. Zij verbrandden dorpen, vermoordden de Tnrksche bewoners en namen het vee mee. In goede orde trokken zij terug voor de Tnrksche versterkings troepen kwamen. Het aantal Tnrksche inwoners dat ge dood werd, wordt geschat van 500 tot 2000. 150 Bul garen werden gedood, van wie 130 boeren, de overige waren opstandelingen. Ongeveer 100 Tnrksche soldaten werden gedood of gewond. VmKKSIKMH STATEN". Wederom is door een krankzinnige getracht tot president Roosevelt door te dringen, vermoedelijk met het plan hem te vermoorden. Op de vraag der beide dienstdoende politiebeambten waarom bij den president wenschte te spreken, antwoordde hij »0, alleen maar voor mijn plaizier, de president heeft mij laten roepen." Natuurlijk werd hij tegenge houden waarop hij zóó te keer ging dat hulp moest gehaald worden om hem baas te kannen worden. Bij een vluchtig onderzoek vond men bij hem een schaar, oen groot zakmes en een bulldog-revolver met vyf patronen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1903 | | pagina 1