Li 3 No 132. Tweede blad. Honderd en vijfde jaargang. j 1903. VRIJDAG 6 NOVEMBER Een en ander over de behandeling van den stalmest. MA A Doze Courant wordt 1» 1 a s d a g-, Wonderdag- eu Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs por 3 maanden voor Alkmaar f (t,8((franco door het geheele rijk f 1, 3 Nummers f ©,Ü6. Afzonderlijke nummers 3 ets. f1 Telefoonnummer 3. Frys der gewone advertentlën Per regel f O,ld. Groote letters naar plaatsruimte.; Brieven franco aan de N/V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOONVoordam C 9. (Vervolg.) Terwjjl het niet moeielijk is den mesthoop flink ineen te trappen en de oppervlakte en de kanten goed te ef fenen, zijn da meeningen omtrent den meest gewenschten vochtigheidsgraad van den hoop verdeeld. Natuurlijk moet de mest niet in de gier drijven want in dit geval zou het ontledingsproces te zeer vertraagd worden en boven dien biedt dan volgens Wollny de rest der organische stoffen ook in den bodem in hooge sterke mate wederstand aan de ontleding. Daarom'moet men zorgen, dat het over vloedige vocht uit den mest kan wegloopen, niet in een sloot natuurljjk maar in een gierput. Evenmin mag de mest uitdrogenwaaraan de bovenste lagen het eerst en het meest blootstaan. Teneinde dit te voorkomen zon men geneigd zijn de gier over den mest te pompen. Hierbjj loopt men echter gevaar veel van de stikstof, in deze vloeistof aanwezig, te verliezen niotalleen, maar ook de waarde van den mest te verkleinen. Reeds in het meest gunstige gevalnamelijk als het ons gelukt niet meer gier over te pompen dan de mest juist kan vast bonden zullen wij met de gier lucht toevoeren nl. die welke in de gier aanwezig was eu hierin opgelost wordt, terwijl zij opgepompt wordt. De hoeveelheid der op deze wijze aangevoerde zuurstof is wel naar verhouding gering, doch maar zeer zelden kunnen wij de hoeveelheid zoo nauwkeurig afmeten. Gewoonlijk zal langvoordat de bovenste lagen mest verzadigd zijn in de onderste een overmaat van vocht aanwezig zijn, de hierin staande gier wordt door de nieuw aangevoerde verdrongen, zoodat een voortdurende doorsijpeling van dit vocht plaats grjjpt. De doorvloeiende gier sleept mechanisch lucht medeeen deel hiervan wordt weliswaar door de volgende gier- deelen weder weggeperstmaar een ander deel vult de holten, die zich overal in den hoop bevinden of door de in- en uitloopende gier gevormd worden en min of meer een tijdelijken bestaan hebben. In hoofdzaak moet ook de hierin besloten lucht later voor toevloeiende gier wijken, maar een kleiner deel zal tengevolge der adhesie in den meBt blijven. Dit zal vooral 't geval zijn als de mesthoop betrek kelijk los en dus het aantal ruimten groot is. Dat het overpompen van gier onder bepaalde omstandigheden de niet te vermyden verliezen niet verkleint, maar vergroot, is door proevrn van Hansen bewezen. Van de stikstof ging verloren in den niet begierden hoop bijna 18 °/0 den met gier behandelden hoop 24 o/0 Bij proeven, genomen door Holdefleisz was 't juist andersom Verloren van de stikstof in den niet begierden hoop ruim 23 in den begierden bjjna 14 °/0 Hieruit blijkt dus wel, dat het van bjj-omstandigheden afhangt of het overpompen van gier (afgezien van het stikstof verlies in de gier zelve) al" of niet voordeelig is. Het zal vooral afhangen van de hoeveelheid overge pompte gier en de mindere of meerdere vastheid van den mesthoop. Hoe kan men nu den mest vochtig houdenals men hem niet wil begieren? Want een bepaalde vochtigheids graad is van het hoogste belang. Gemengde stalmest zoöals die op de vaalt komt, bevat 70 tot 80 proc. water, een hoeveelheid, die noch als te groot noch als te klein beschouwd behoeft te worden. Het komt er dus op aan te zorgen dat zij zoo weinig mogelijk hiervan verliest. Dat doel kunnen wij bereiken door een doelmatig inge richte mestvaalt, die wij wellicht later nog eens beschre ven en hierdoor dat wij de verdamping van water uit den mest beperken, wat wij o. a. kunnen doen door hem vast te trappen en den hoop een zoo klein mogeljjke aan de lucht blootgestelde oppervlakte te geven. Dat een doelmatige behandeling in de vaaltdie zeer weinig kost, groote voordeelen afwerpt, is door de proeven van Hansen bewezen, want als de mest slordig behandeld werd gingen in een bepaalden tijd bijna 54 °/0 van de organische stof en bijna 35 °/0 van de stikstof verloren. Bij goed vastgetrapten mest bedroegen die verliezen in denzelfden tijd maar 29 en 16 °/0. Door een goede behandeling had hij dus 25 of 1/i van de organische stof en ruim 18 dat is bijna V5 van de stikstof gespaard. Nemen wij met Holdefleisz aan, dat een volwassen rund jaarlijks 18000 K.G. mest pro duceert met 3600 K.G. droge stof en 72 K.G. stikstof, dan wint men door een goede mestbewaring per jaar en per volwassen stuks vee 907 K.G. organische stof en ruim 13.5 K.G. stikstof. Nemen wij aan, dat de stikstof evenveel waard is als die in Ohilisalpeter, wat wij mogen doen omdat de gemakkelijkst opneembare stikstof het eerst verloren gaatdan kan men alleen reeds aan stik stof per jaar en volwassen Btnks vee ruim f 9 besparen. De potstalwelke gebreken hem ook overigens mogen aankleven en welke nadoelen hij ook moge medebrengen voor de zuivelbereiding, levert onder overigens dezelfde omstandigheden den besten mest, omdat de gier niet weg vloeit, de verdamping gering is en de dieren zelf hem door hun gewicht ineendrukken. Het laten liggen van den mest in grupstallen echter heeft groote nadeelen voor de waarde van den mest. Hier dient men hem min stens eenmaal daags te verwijderen Proeven van Pfeiffer hebben geleerd, dat bij uitmesten om de 8 dagen 17 °/0 en bij dageljjks verwijderen van den mest slechts 9.6 °/8 stikstof verloren ging. De verklaring hiervoor is niet ver te zoeken. Ook in den stal bevinden zich bacteriën en hieronder zijn het vooral de zuurstolbehoavende aan welker levensvoorwaarden in de grnpstal wordt voldaan. Voedsel vinden zij hier volop aan vocht ontbreekt het bun nieten al blijft de mest hier ook 8 dagen liggen, dan hebben zij evenmin gebrek aan zuurstof als wanneer de mest dagelijks uit den stal verwijderd wordt. Immers de mestlaag wordt in het eerste geval nooit zoo dik en zoo gesloten, dat de lucht moeielijk kan toetreden. De bacteriën tieren alzoo zeer welig en de ontleding van de organische stoffen kan een zeer grooten omvang krjjgen. Werpen wij don mest dagelijks uit den stal, dan verwijderen we hiermede tegelijkertijd groote hoeveelheden bacteriën. De achtergeblevene vermenigvuldigen zich weer, daar zij dadelyk opnieuw voedsel vindon iu de uitwerp selen der dieren en het strooisel, maar na 24 uren wor den zij weder in hun werkzaamheid gestoord, zoodat hun ontwikkeling als het ware nooit het toppunt kan bereiken. Blijft de mest echter 8 dagen (liggen dan hebben de schadelijke organismen ook 8 dagen achtereen vrij spel en zullen de veiliezen natuurlijk ook veel grootor zjjn. Nu hooren we in gedachten beweren dat de bacteriën, die met den mest uil de stal verwijderd zijn hun scha delijke werking dan op de mestvaalt zullen voortzetten en dat dit hetzelfde is als of zij het in den stal doen maar wij antwoorden daarop, dat we boven andere mid delen hebben aangegeven om de bacteriën op de vaalt in toom te houden. Zeker zou het aanbeveling verdienen grupstallen en dergeljjke tweemaal daags uit te mesten, maar de prac- tijk laat niet altijd toe te doen wat in theorie goed is. Maar iedere veehouder met een grnpstal kan en moet er voor zorgen dat de gier deu stal zoo spoedig mogelijk verlaat. En dit vooral omdat de gier zooveel van een gemakkelijk omzetbaremaar ook juist daarom gemak kelijk vervliegbare stikstofverbinding bevathet zoo genaamde ureum of de pisstof. Deze wordt door bacteriën van een bijzondere groep omgezet in koolzure ammonia die wel niet vluchtig ismaar zich zeer gemakkelgk splitst in gasvormige verbindingen koolzuur en ammo niak. Daar nu de bedoelde bacteriën in den stal zeer tulrijk zijn, staat de giei vooral hier aan han aanval blootwaarbij nog komtdat zij tot de zuurstofbehoe- vende behoorende en de lucht de omzetting van koolzure ammonia in koolzuur en ammoniak begunstigt. Hoe langer das de gier in den stal blijftdes te grooter worden de verliezen. In een gierput, waar de gierlaag veel dikker is dan in de goot in den stal en dus naar verhouding weinig er van in aanraking met de lncht is, zgu de verliezen betrekkeljjk gering, ook omdat de lucht boven de gier in een gesloten put van koolzuur en am moniak verzadigd kan worden, vooral als tusschen den put en den stal in het gierkanaal een zoogenaamde syphon aangebracht is, waardoor den gassen belet wordt naar deu stal te ontwijken. Uit een en ander kan ook blijken dat het herhaal- deljjk sproeien of pompen van de gier over den mest in de vaalt met groote stikstofverliezen gepaard moet gaan. (Wordt vervolgd.) ■Maken worden of betalen (slot). In 1771 rees al veder bezwaar. Steven Wijnants„cas- kooper" op het Luttik-Oudorp, weigerde zijne benoeming aan te nemen, en kon, den 15 April door burgemeesteren gehoord, geen voldoende reden bijbrengen, zoodat het besluit was aannemen of betalen. Het eerste wilde hg niet en het laatste was hem bezwaarlijk. Hg kwam daar op met diakenen overeen, in termijnen te betaleu en vol deed dadelyk den eersten. Toen de twee Je Mei 1772 verschenen was en hij aangemaand werd het beloofde na te komen, verklaarde hij zich daartoe niet gezind, omdat hij, berouw over het gebeurde gekregen en zich bereid Will g voor het diakeuschap aangeboden hebbende, werke lijk zonder tegenspraak op het gros gebracht doch onver- kozen gelaten was, zoodat hij het gesloten accoord als stilzwijgend vervallen beschouwde. Den 5 Mei kwamen gecommitteerden van diakenen bjj burgemeesteren ver nemen, hoe zij in dit geval moesten handelen, en kregen zij tot bescheid, dat Wijnants van de verdere termijnen verschoond en geh uden was in het vervolg geene benoe ming te weigerendeed hij zulks, dan moest hij aan den inhoud van het aceoord voldoen en al de verloopon ter mijnen te gelijk opbrengen. In 1776 bedroeg het„aantal genomineerden, die zich ongenegen verklaarden, niet minder dan 5, t. w.Hendrik KloekLambert Veen, Nicolaas Catenius, Jacobus de Gooyer en Pieter Sannie Markant. De op 23 April te hulp ge roepen burgemeesteren approbaerden de nominatie en droegen den afgezocdenen op, hiervan aan de betrokkenen kennis te geven en deze, bij volgehouden onwil, te be boeten volgens het besluit van 1750. Vier jaren later toonde genoemde Markant zich weigerachtig om opnieuw als diaken in dienst te treden. Burgemeesteren, daarvan in kenuis gesteld, hoorden hem den 22 April, verklaarden zijn bezwaar wegens vroeger volbrachten dienst ongeldig en veroordeelden hem tot betaling der volle boete van f 500, waarmede hij genoegen nam. Denzelfden dag kwam de nu al sedert eenige jaren opgedane ondervinding bij de vroedschap ter sprake, on nit overweging, dat ver scheidene personen, waarvan sommigen hunne benoeming tot diaken als een hun opzettelijk aangedane kwelling beschouwden,"zich van het ambt geëxcuseerd en de boete betaald hadden, en dat men zulke betaling meer als eene edelmoedigheid jegens de diaconie dan als eene poenaliteit begon te beschouwen, benoemde de vergadering eene com missie ter beraming van een beteren maatregel dan dien van 1750 om de verkozenen tot het opvolgen derbenoe ming aan te moedigen. Den 3 April van bet volgende jaar kwam de commissie met een uitvoerig advies, daarin erkennende, dat het in 1750 bepaalde niet aan de heilzame bedoeling ervan be antwoord had, zoodat de boete van f 500 behoorde te vervallen dat ieder lid der gereformeerde gemeente van 25- tot 50-jarigen leeftijd, behalve doctoren, apothekers en zjj die alreeds de boete betaaid hadden, voortaan tot de aanneming van het diakenschap verplicht moest zjjn, indien burgemeesteren het binnen eene week na de nominatie in te brengen bezwaar onvoldoende keur den, terwijl weigorachtigen nooit benoemd of gecon- tinnëerd moesten worden tot kerkmeester, weesmees ter of regent van godshuizen, en bloot zonden staan aan zoodanige poene als burgemeesteren mochten statuëeren voorts zou do kerkeraad in het nomineeren moeten letten op zulke deftige en aanzienlijke burgers, die niet begeer den zich aan een lastig maar noodzakelijk ambt te ont trekken, en zich aan de gewoonte moeten houden om tot ouderlingen te kiezen hen die 6 jaren diaken waren geweest, maar in het vervolg ook zoodanigen verkiesbaar achten, die korter tijd gediend hadden wegens het verkrijgen eener waardigheid, niet met het diakenambt compatibel. En om ook moeilijkheden met de verkiezing van ouder lingen te voorkomen, moest het wegens diakenen voorge stelde ook hen gelden met dit onderscheid, dat vrij zou den zijn zij, die, den 60-jarigen ouderdom bereikt heb bende, voor de eerste reis verkozen werden. De vroedschap, al het aangevoerde beamende, veran derde het advies in eene resolutie. Nog denzelfden dag bepaalden burgemeesteren in overleg met de geadviseerd hebbende commissie, dat do poene jegens halstarrige wei geraars, en dus aan de stadsoverheid ongehoorzamen, zou bestaan in het intrekken van verleende admissiën en bet ontzeggen van leveranciën aan de stad, en dat men niet gaarne en slechts in den allernitersten nood van sterkere middelen, zooals het doen verhuizen uit de stad, zou willen en ook behooren gebruik te maken. De macht, alzoo aan burgemeesteren verleend, heeft het goede gevolg te veel geliad, dat zij niet meer over ongezinden tot het diakenambt werden lastig gevallen. C. W. B. Provinciale Staten van Noord-Holland. De den 3 gehouden zitting der Staten werd door den Commissaris der Koningin, mr. G. van Tien- hoven, geopend met de volgende rede »Het kan wel niet anders of het weerzien van elkander bij den aanvang dezer zitting gaat met gevoelens van weemoed gepaard. Sinds uw laatste bijeenkomst ontviel door den dood aan deze vergadering jhr. O. van C it te rs gedurende een zevental jaren lid der Staten. Het even onverwacht als plotseling einde van zgu arbeidzaam leven heeft voorzeker ons allen met groote deernis en leed gevoel vervuld, en tevens met oprechte deelneming voor den kring der zijnen. Ik meen op deze plaats van uw aller deelneming in den grooten rouw, die over zijn nage laten betrekkingen gekomen is, getuigenis te mogen afleggen. Hehas ook een andere doodstjjding, die van jhr. J. M. W. Schor er, heeft in de laatste weken groote droefheid onder ons gewekt. Van de deelneming uwer vergadering mag ook in hooge mate zich wel ver zekerd houden de familie, iu wier midden zijn verscheiden een niet aan te vullen plaats heeft ledig gelaten. Haar moge tot berusting in hoogere beschikking en tot troost kannen strekken de overtuiging, dat. in alle kringen, waarin tot heil van ons vaderland zijn nuttig leven zich bewogen heeft, zijne nagedachtenis in hooge eere zal blijven voortleven. En waarlijk, zoo ergens, dan zal dit het geval zijn in dezen kring, bij het dankbaar herdenken van al het goede door hem verricht in dit gewest, aan de bevordering van welks belangen hij als hoofd en als leider uwer vergaderingen gedurende 17 jaar zijn beste levenskrachten mocht wijden. De gevoelens voor hem in Noordholland gekoesterd, ze werden door het oudste lid der Staten, den hooggeëerden nestor uwer vergadering, aan zijn laatste rustplaats op verheven en aandoenlijke wijze vertolkt. Zijn vriendschap en vereering voor den ontslapene hebben daarbij woorden weten te vinden, aan welker kracht elk verdere vriendenwoord of woord van waardeering slechts te kort zou kunnen doen. Toch meen ik van deze plaats en op dit oogenblik als vriend namens de vele vrienden die hij iu uw midden zich heeft ver worven, te mogen getuigen dat zijn heengaan ook in ons hart een blijvende leegte heeft gelaten, en als voorzitter van uwe vergadering in uw aller naam hnlde te mogen brengeu aan zijn werkzaam leven, waarin wij met geheel Noordholland hem hebben leeren kennen en waardeeren als een man, steeds van goeden raad en van trouwe plichts betrachting, als een braaf mensch en als een voortref felijk Staatsburger.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1903 | | pagina 5