BUITENLAND-
Honderd en zesde jaargang. Zondag 12 Juni 1904.
Onderwijzer,
bevonden %T oor werpen.
Collecte ge wapenden dienst,
1897
1897
1897
1897
1897
1897
1897
1897
1900
1900
1900
1902
1902
1902
1902
1902
1908
Gemengde Mededeelingen.
ISfO. lOt Tweede blad.
1LKIMAABSCHE COtiBAHiT.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR,
noodigt de na te noemen milicien-verlofgangers, die op
1 Juli a.s. bij het 10e Regiment Infanterie zullen overgaan,
uit, hunne zakboekjes ten spoedigste ter ge
meente-secretarie In te leveren
Dirk van Egmond,
Donn»rdus Wilhelm Bouchier,
Cbri8tiaan Paulus Koppers,
Teeuwis Appelman,
Johannes Bernard Bakker
Johannes Lourentius Marie Jonker,
Nicolaas Dekker,
Nicolaas Theodoras Klooster,
Willem Frederik Breijer,
Maarten Koster,
Jacob Smit,
Jacob de Jong,
Frederik Hulst,
Nicolaas Engelbertus Conneman,
Theodorus Martinus Burkunk,
Andreas Dninmeijer,
Dirk de Waard,
Jacob Bakker,
Gerardus Bijl,
Lourens den Nijs,
Cornelis de Heer,
Jacob Bregman,
Abraham Grefeld,
Marinus Johannes van Trotsenburg,
Johan Eernstman,
Jan Pjjper,
Cornelis Molenaar,
Cornelis Strooker,
Pieter Boll,
Jacob Laijt,
Arie Jan Schipper,
Cornelis Appel,
Jacob Bakkum,
lichting
Aan de 3e Gemeenteschool te Alkmaar
(hoofd de heer D. TJALSMA) wordt gevraagd een
1896
1896
1896
1896
1901
1901
1901
1900
1901
1901
1901
1901
1903
1903
1903
1903
bevoegd tot het geven van onderwijs in vak j.
De jaarwedde bedraagt f 700, die na 5, 10, 15 en 20
dienstjaren bjj het openbaar onderwijs in de gemeente
telkens met f 50 kan worden verhoogd. Het bezit der
hoofdakte geeft bovendien aanspraak op eene verhooging
met f 100.
Stukken (adres op zegel) in te zenden aan het Gemeen
tebestuur, vóór 20 Juni a.s.
benevens
Johannes Duijn,
Nicolaas Veltkamp,
Alkmaar,
8 Juni 1904.
1900
1900
De Burgemeester voornoemd
G. RIPPING.
Te bevragen aan het bureau van politie op werkdagen
des morgens tusschen 9 en 12 uur
Een lederen riem, een R. C. Kerkboekje, een knipmes,
een vischnet, een medaillon met 2 kinderportretten, een
zilveren bedelstukje, twee rozenkransen, drie gouden kruis
jes, een boezelaar met een lap, een zilveren armband, drie
spiritus-lampen, een handwagen, een dasspeldje, een kin
derzakje met lappen, een vaarboom, een gouden broche
met steen.
Alkmaar. De Commissaris van Politie
10 Juni 1904. S. M. S. MODDERMAN Jr.
Tolstoï en de Oorlog. (1)
I.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar
brengen ter aigemeene kennis, dat de jaarlijksche collecte
voor het Fonds ter aanmoediging en ondersteuning van
den gewapenden dienst in de Nederlanden, zal plaats heb
ben op Ulnsdag 14 Juni a.s. en zoo noodig vol
gende dagen.
Uit het laatste jaarverslag blijkt, dat de jaarlgksehe
collecte bedroeg f 19455.911/,, of f 164.75 meer dan een
jaar te voren.
.Volgens het algemeen verslag, dat in Juli 1903 werd
.uitgebracht, werd aan gratificatiSn en toelagen aan 1221
deelgereehtigden uitgekeerd eene som van f 56877.60'/j,
.waaronder begrepen is eene som van f 11064.99, die
.boven de gewone gratificatie aan 290 verminkten van
.Atjeh en 1 weduwe van een gesueuvelöe bij Atjeh werd
.verstrekt uit bet geschenk van wijlen Z.M. den Koning.
.Al deze gelden kwamen ten bate van
345 verminkten uit Oost-Indië,
785 infirmen en
91 oud-strijders van België.
»In het Invalidenhuis te Leiden, eene stichting van
.ons Fonds, werden in 1902 verpleegd 55 gepension-
.neerde militairen, onder welke 12 deelgereehtigden van
.het Fonds.
.Deze cijfers toonen aan dat het Fonds steeds voortgaat
.binnen de grenzen der categoriën, den verminkten krijger
»en den oud-soldaat een stoffelijk blijk van waardeering
.zjjner diensten te geven, bestaande in het toekennen eener
.jaarlijksche gratificatie nevens zijn pensioen, wanneer hy
.daaraan behoefte heeft, of in eene verpleging in het
.Invalidenhuis. Maar het is wenschelijk dat door eene
.ruime opbrengst der Collecte en eene j daarmede gepaard
.gaande verbetering van den finantieelen toestand, eene
.uitbreiding der categoriën mogelgk wordt gemaakt. De
.thans daaraan gestelde grenzen zijn zeer eng, hoe
.dikwjjls komt de pijnlgke noodzakelijkheid niet voor,
.dat niet voldaan kan worden aan aanvragen van ver-
.dienstslijke oud-militairen, omdat de voorwaarden van
.opneming in het fonds zoo moeiljjk moeten worden
.gemaakt.
.Het komt het hoofdbestuur gewenscht voor dat ook
.hierop eens wordt gewezen. Het karakter der Collecte
.en bet doel van het Fonds zullen daardoor in een beter
.licht worden gesteld. Het Hoofdbestuur vleit zich dat
.ieder Nederlander de bereiking van dat doel wil helpen
.bevorderen en zich opnieuw opgewekt zal gevoelen het
.Fonds naar vermogen te steunen.
.Het aantal dergenen, die solliciteeren om als deel-
gerechtigden in het Fonds te worden opgenomen, doch
.daarvoor nog niet in aanmerking kannen komen, be-
.draagt 583.
.Moge de uitslag der te houden inzameling [het bewijs
..everen dat de belangstelling in onze Stichting niet
verflauwt, niettegenstaande in dezen tijd voor andere
.doeleinden zoo vaak een beroep op de liefdadigheid onzer
.landgenooten wordt gedaan. Aan menig sollicitant zal
.dan het uitzicht worden geopend weldra eene onder-
steuning te genieten.''
Gaarne wordt daarom aan het houden dezer collecte
herinnerd en worden de ingezetenen dringend uitgenoo-
digd haar mildelijk te steunen.
Burgemeester eu Wethouders voornoemd,
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter.
9 Jnni 1904. DONATH, Secretaris.
Ik hebdoor de oneindige witte sneeuwvlakte den
pelgrimstocht naar Iasnaïa Poliana gewaagd. Een dag
en een nacht hen ik Tolstoï's gast geweest. Niet zonder
eenigen schroom naderde ik zijn woning. Ik ken geen
schrijver, van wien men zich naar zijn boeken een
beeld zou vormen strenger, indrukwekkender, grootscher,
en Tolstoï, die in de zijne zijn geheele ziel heeft uitgestort,
kwam mij voor als oneindig goed, oneindig sterk en
te meer te vreezen door zijn oneindige volkomenheid.
Den linkerduim in den leeren gordelkwam hij mij
met uitgestrekte rechterhand drie schreden tegemoet in
de kleine gelijkvloers gelegen bibliotheekwaar een
bediende mij juist had aangediend; hij lachte breed in
zijn vollen baard en het was waarlijk de Vader van de
Italiaansche schildersdien ik opeens voor mij zag.
Zooals men den Vader der menschen voorstelt in de
drukke fresco's, zoo is alles aan hem bovenmatig: zijn
voorhoofd, hoog en breed als een vestingmuur, zijn
breede neus, zijn dikke mond de grijze borstels van
zijn wenkbrauwen, van zijn knevel, van zijn golvenden
baard, zijn oorenopenstaande als scheepsroepers, maar
vooral zijn oogen, de scherpe blik van zijn diepliggende
oogen, die schitteren als gloeiende kolen, vonken schieten
als in een smidse, en, als zij zich op u richtentot uw
ziel doordringen. En plotseling kreeg ik den indruk
dat ik mij bevond tegenover iets ontzagwekkends en
dathoe enorm ook zijn scheppingen waren de mensch
ze overtrof.
Het verlangen te weten, wat hij van den Japanschen
oorlog dachtwas de aanleiding tot mijn bezoek; maar
Tolstoï is niet een praatzieke specialiteit, die antwoord
geeft wanneer een nieuwsgierig voorbijganger hem even
een vraag stelt om dadelijk verder te gaan Tolstoï is
een boek onuitputtelijk in leven en schoonheiden
wanneer hij veroorlooft hem te ondervragen, heeft men
slechts hem tot het einde toe aan te hooren als een
wijze die over alles heeft nagedachteen apostel voor
wien het ideaal het leven zelf is. De aanteekeningen, die
ik maakte bij het verlaten van Iasnaïa Poliana zouden
drie volle bladzijden van dit blad vullen; ik zal er
slechts van nemenwat betrekking heeft op de tegen
woordige gebeurtenissen en op de bijzondere zending
waarvoor ik in Rusland kwam.
Hij was het, die begon over den oorlog te spreken.
Wij zaten in de groote witte eetzaal op de eerste
verdieping en hij had mij een kop koffie aangeboden
om mij te verwarmen na de twee en half uur gaans
die ik had afgelegd in een trage slede, door de sneeuw
op de doorgroefde wegen.
„Wat is er voor nieuws?" begon hij.
Ên op een vraag van mij voegde hij er het hoofd
bewegend, aan toe:
„Hoe zou men geen belang stellen in een dergelijk
geschil? Die oorlogen tusschen menschen zijn een
reden van groote droefheid."
Ik keek rond en ik zag aan den wand eenFransehe
kaart van Korea en Mantsjoerije, met spelden vastgehecht.
Ik zeide
,Deze oorlog is iets anders dan de strijd tusschen
twee volken. Hij brengt twee rassen in het veld. Welke
gevolgen zalnaar uw meening de overwinning voor
de eene of andere partij na zich slepen?"
„Wat doet het er toe? Ik maak geen onderscheid
boek; zij blijven barbaren. En wij zien hen dan zich
met voorbedachten rade wikkelen in afschuwelijke oor
logen, zonder te bedenken, dat het inderdaad de plicht
isT de eenige plicht van denkende wezens den oorlog
af te schaffen!"
Uit de woorden van den ouden man geuit metzgn
zachte en diepe stem sprak een rustige overtuiging
ik stelde mij voor dat Paulus toen hij predikte voor
de Corinthiërseen rede zou gehouden hebben veel
gelijkende op die welke ik hoorde.
„Zeker," zeide ik. „Maar deze oorlog is een feit.
Zonder de oorzaken op te sporenzonder elks verant
woordelijkheid te wegenwillen wij het feit beschouwen.
Wat zal de uitkomst ervan zijn? Heeft de vooruitgang
van het menschdom er niet belang bij dat deze uitkomst
bevorderlijk zij aan de beschaving, en is het niet wen
schelijk, dat de groepen der menschheiddie zich het
meest ontwikkeld hebben gebruik maken van hun aan
trekkende kracht om de achterblijvenden mee te sleepen?
„Ja, ik weet, dat men zoo redeneert, en die logica
is wel geschikt om alle ondernemingen te rechtvaardigen.
Ik laat echter deze redeneering gelden. Ik stem toe
dat de beschaving in zich draagt een voortdrijvende
en opvoedende kracht. Maar waar is de beschaving
Waarom zou ik ze in Europa plaatsen? Omdat de
Europeanen zich tal van kunstmatige behoeften hebben
geschapen en zij hun geestvermogens gebruiken om
daaraan te voldoen? Omdat zij de spoorwegen hebben
uitgevonden, de telegraaf, de telefoon en wat niet meer?
Maar al deze voordeelen van de zoogenaamde beschaving
schijnen mij barbaarsche uitvindingen toe. Zij dienen
en vleien het laagste wat in den mensch is. Ik zie
niet in op welke wijze zij eenigermate zijn zedelijke
meerderheid zouden vergrootenik zie integendeel dat
het gebruik dat hij van zijn verstand maaktmeestal
is gericht op het slechte, niet op het goede.
„Hij schept echter niet alleen oorlogswerktuigen of
middelen tot stoffelijk genot. Ook denkt hij toestellen
uitdie zijn vermoeienis verminderen die minder in
spanning noodig maken
„Ja die arbeid sparen. Maar de arbeid is goed en
gezond; het werken is uitstekend, aangenaam en
onderhoudend."
„De arbeid van den mijnwerker bijvoorbeeld is een
afschuwelijke slavernij."
„Er is harde arbeid, alleen omdat de behoeften over
matig gestegen zijn. Beperk uw behoeften en gij zult
aan een menigte uwer medemenschen ontelbare ver
moeienissen besparen. Niet den arbeid moet men
afschaffen, men moet de begeerten beteugelen. En de
nieuwe uitvindingen die de begeerten ontwikkelen
strekken slechts om de slavernij te bestendigen."
Tolstoï ging voortzonder stemverheffingop den
gewonen spreektoon, zich streng ©n juist uitdrukkende
en met vredige kracht, die het beneden zich acht zich
zelf te overtuigen door buitensporige uitweidingen.
Later, in den avond, kwam hij op hetzelfde onder
werp terug.
„Neen, neen," zeide hij„niet naar de nieuwe uit
vindingen moet men de ontwikkeling van het menschelijke
zieleleven beoordeelen. Ik heb volstrekt niet tegen op
de spoorwegen, de telegraaf, op al die veroveringen,
waarin de mensch den vooruitgang meent te vinden.
Wij staren met verbazing de Pyramiden aan en vragen
ons af: „Waartoe dienden zij?" Al die uitvindingen
der beschaving zijn onze Pyramiden ik geloof dat na
duizenden jaren een volk zal vragen, wanneer het
daarvan de sporen ontdekt„Wie waren toch die eigen
aardige liedendie meenden dat zij niet leven konden
zonder zich snel van het eene punt naar het andere te
bewegen?" En die vragers zullen gelijk hebben. Ik
heb nooit het nut van het reizen begrepen; het dient
slechts om den menschen hun tijd te doen verliezen;
het is een belemmering voor den arbeid."
De arbeid dat is het woord dat Tolstoï altijd op de
lippen heeft, ik herinnerde mij dat hij eens gezegd
heeft: „Ik heb werk voor drie honderd jaar.
(Slot volgt.)
tusschen de rassen. Voor mij is „de mensch het
voornaamste; en, wat er ook gebeure, welke winst
zal deze oorlog afwerpen voor de menschheid?
Het ongeluk isdat hij laat zienin hoeverre de menschen
het begrip plicht vergeten of nooit gekend hebben.
Boven de plichtendie men heeft te vervullen jegens
zijn familie, jegens zijn vaderland jegens de mensch
heid staat de plicht tegenover God „zoo ge op dit
woord niet tegen hebt." of, indien het u hindert, tegenover
het Al, met een hoofdletter. Dit Al, dat ik God noem,
is boven alle persoonlijke bestrijding verheven. Hoe
ik ook denkik moet besluitendat ik behoor tot een
geheel, dat ik deel uitmaak van een harmonie. Het
bewustzijn, dat mijn. wezen verbonden is met deze har
monie dit noemt men gewoonlijk godsdienstigen zin.
Maar de menschen vergeten deze grondbegrippen zij
lezen niet meer het Evangelie, dit bewonderenswaardige
(1)
Naar het Fransch van Georges Bourdon door A. L. R.
Het ruitergevecht te Wa-fang-koe. Eenige
dagen geleden hebben wij melding gemaakt van het ge
vecht tusschen Japanners en Russen bij Wa-fang-koe.
De Russische oorlogscorrespondent Nemirowitsj Dants-
jenko was bij deze actie tegenwoordig en schrijft er onder
meer de volgende bijzonderheden over
»Drie Japansche escadrons wierpen zich op onze
kozakken en dragonders, die hen warm ontvingen. De
Japanners galoppeerden met den kreet »m»ja" en de
sabels zwaaiende aan. De eerste schok viel echter door
het behendig manoenvreeren der kozakken onvoordeelig
voor de Gelen uit, daar onze ruiterij hunne gelederen
verbrak en als een wig in hnnne rijen drong. Toen ont
stond een handgemeen, waarin episoden voorvielen, het
penseel eens schilders waardig. Ik zag een rij kozakken,
die met hun lansen de Japanners letterlijk op hnnne
paarden vastspietsten. En dan het sabelgevecht, dat ieder
militair van verlangen moest doen popelen. Hier sloeg een
kozak den majoor van den Generalen Staf Tonaka met
één honw het hoofd af; naast hem spleet een andere
kozak zijn tegenstander den schedel, alsof bij in kool
hakte. Onze kozakken toonden zich meesters op de blanke
wapenen, en deden hun werk zoo grondig, dat een
Japan8cb escadron spoedig in de pan gehakt was. De
beide overige escadrons gingen op de vlucht en werden
nagezetmaar nu geraakten onze kozakken onder het
vuur van een in hinderlaag opgestelde batterij, die pas
tot zwijgen werd gebracht, toen onze rijdende artillerie
de kozakken ondersteunen kon. De Japanners werden
aangevoeld door den bekenden generaal Akkiama, vroe
ger een groot vriend van vele onzer officieren, terwijl
het bevel aan onze zijde bij generaal Samsonof berustte,