nair
Van Week tot Week-
Honderd en zesde jaargang.
Zondag 19 Juni 1904.
Lijst van Kiesgerechtigden voor Leden van
de Kamer van Koophandel en Fabrieken.
NO. 73. Tweede Blad.
VIAMAARSCHE COURANT.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR, brengt
ter kennis van belanghebbenden, dat de aangifte tot
deelneming aan bovengenoemd onderricht tor gemeente
secretarie moet, geschieden vóór 1 Juli a.s., op wel
ken datum de lgst onherroepelijk wordt gesloten.
Inlictttingen omtrent de regeling van het bedoelde
onderricht worden ter gemeente secretarie verstrekt.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter.
11 Jnni 1904. DONATH, Secretaris.
De BURGEMEESTER van ALKMAAR
Gelet op het Koninklijk Besluit van 4 Mei 1896
(Staatsblad No. 76) tot vaststelling van een Algemeen
Reglement voor de Hamers van Koophandel en
Fabrieken
Noodigt hen, die niet op de in het jaar 1902 vast
gestelde Kiezerslijst voorkomen, maar aanspraak kunnen
maken om op de Kiezersljjst te worden geplaatst, uit,
daarvan vóór 1 Juli a.s. ter gemeente-secretarie
aangifte te doen volgens het daarvoor vastgestelde for
mulier, waarvan aldaar exemplaren kosteloos verkrjjg-
baar zijn.
Art. 6 van het Reglement bepaalt, dat, men om kiezer
van leden eener Kamer te zjjn, moet voldoen aan de
beide volgende voorwaarden
A. Kiezer zjjn van leden van den Raad der gemeente
waar de Kamer is gevestigd
B. Aldaar bestuurder of mede-bestuurder zijn en ge
durende twaalf achtereenvolgende maanden zjjn geweest,
van een bedrjjf van handel ot njjverheid.
Alkmaar, De Burgemeester voornoemd,
11 Juni 1904. G. RIPPING.
IJlt den Gemeenteraad.
De Raadszitting van Woensdag j.l. duurde van 1 tot
5 uurmoeiljjk zal kunnen worden weersproken, dat
voor zulk een lang samenzijn de resultaten ietwat
mager zijn geweest. De tonnenbelasting werd wel-is-
waar van B. en W. afgewenteld en der burgerij opge
legd, maar er is daarvoor in de plaats een andere
quaestie op het tapijt gekomen, die nog heel wat
gedachtenwisseliDg zal uitlokken het vraagstuk omtrent
het al of niet wenscneljjke van ambulante hoofden van
scholen.
Laat ons echter beginnen met het beste, dat door
den Raad werd gedaanhet waardeeren van bewezen
diensten. Zeker zullen alle ingezetenen met ingenomen
heid hebben gezien, dat B. en W. hadden voorgesteld
aan elk der beide vrij willige brandweercorpsen een
gratificatie toe te kennen van flOO,— als blijk, dat
ook de gemeente belang stelt in de herdenking van
hun vjjf-en-twintig-jarig bestaan, dat eerlang zal worden
gevierd. Geen enkel Raadslid had hiertegen bezwaar,
en de eenige spreker, die een enkel woord over de
voordracht deed hooren, de heer Kraakman, gevoelde
zich hiertoe gedrongen door het bewustzjjn, dat de
waarde van een geschenk niet weinig wint door gra-
cieuse aanbiedinghij bracht hulde aan het goede
werk, door de beide brandweercorpsen verricht.
Bij de voordracht tot splitsing van de eerste gemeente
school in twee zesklassige scholen met niet-ambulante
schoolhoofden werd het debat ingeleid door de heeren
Glinderman en De Groot, waarvan de eerste eenigszins
schuchter de vraag deed, of de genomen proef om aan
de hoofden een klasse op te dragen had voldaan,
terwijl de tweede daarentegen een toon van bruusk
gezag deed hooren. De wijze, waarop de heer De Groot
spreekt, moet iets prikkelends hebben voor ons Dage-
Ijjksch Bestuur't is niet de toon van iemand, die er
prijs op stelt in alles goed te doen uitkomen, dat hjj
met B. en W. wil medewerken, om alles in de gemeente
zoo goed mogeljjk te doen marcheeren in den klank
van elk zijner opmerkingen is veeleer iets verwjjtends
gelegen. Dan gaat 't inwendig koken bij onzen Burge
meester, die echter uiterlijk zijne kalmte niet verliest,
en van zijn lippen vloeien woorden, die in hunne
raakheid terneer zetten en nog slechts moed doen be
houden tot wat stil gemopper over de ondervonden
afstraffing. Zooals b.v. in deze Raadszitting den heer
De Groot door den Voorzitter werd verweten, dat hij
van schoolzaken niet veel verstand had nu, daar
kan je 't, om een populaire uitdrukking te gebruiken,
voorloopig mee doen.
Misschien viel het weinige streven naar parlementaire
hoofschheid van den heer de Groot daarom vooral zoo
op, wijl na hem twee sprekers kwamen, die zoo vol
komen de taal en de vormen beheerschten. 't Was een
waar genot om te luisteren naar het heldere betoog
van den heer Cohen Staart, dat dan ook in deze ver
gadering de beslissing gaf, die eerst veel later zou
volgen. Aan deze rede die overtuiging moest zich
aan den hoorder opdringen was de noodige voor-studie
voorafgegaan. Met feiten, aan de ervaring elders ont
leend, werd 't allen in den Raad duidelijk gemaakt, dat
't niet aanging hier bij de le Gemeenteschool maar zoo
klakkeloos te breken met het stelsel der ambulante
hoofden, waar de desbetreffende proef aan de 2e en 3 e
Gemeenteschool nog van te korten duur was geweest
om tot het vellen van een oordeel recht te geven en
waar in andere gemeenten juist meer en meer werd
teruggekomen op het systeem van hoofden voor de klas.
Wel was door den Voorzitter gezegd, dat de aanvanke
lijke uitkomsten aan de scholen der heeren Ypma en
Tjalsma tot tevredenheid stemden, doch na zóó korte
werking van het hier gehuldigde régime zou dit al
bjjster slecht moeten wezen, wanneer daarvan nu reeds
nadeelige gevolgen aan het licht waren gekomen. Bij
die zuiver principieele bestrjjding kwamen nog over
wegingen van practischen aardvooreerst achtte de
heer Stuart de financieele toelichting niet precies in
den haak en ten andere zou bij een terugkeer tot het
vroegere stelsel dit zonder schade kunnen geschieden
aan de 2e en 3e school, maar zou dit moeilijkheden
opleveren bij de splitsing der school, waarover nu de
discussies gevoerd werden. Zooals gezegd, dit alles
werd voorgedragen met zooveel klem en toch tegelijker
tijd met zooveel uitdrukking van ernstigen wil om met
B. en W. te komen tot hetgeen 't best de belangen der
gemeente dient, dat alle aanwezigen onder den indruk
ervan kwamen. Hier was niet de advocaat aan het
woord, die zich met den Franschen slag van een pro deo-
zaakje afmaakte, hier werd gepleit met de welsprekend
heid, die gebaseerd is op de studie van het object.
't Had er allen schijn van, dat het scheepje met deze
voordracht reddeloos aan den grond was vastgeraakt.
Toen nam de wethouder, de heer Boelmans ter Spill,
het woord, en aan hem komt de eer toe, dat hij al
wist hij dan ook het vaartuigje niet geheel vlot te
maken toch de overtuiging op zijne hoorders wist
te enten, dat 't geenszins hopeloos was gestrand, 't Was,
alsof men na het O. M. de verdediging aan het woord
kreeg, die de rechterlijke uitspraak beïnvloedde door
op tal van omstandigheden een ander licht te doen
vallen. De heer Boelmans ter Spill had achter zich
staan lo de autoriteit van den heer Van Rijaens, den
districts-schoolopziener, die krachtig ijvert voor scholen
met weinig klassen en niet-ambulante hoofden 2o. de
ervaring hier ter stede met het ambulantisme, waarbij
geheimzinnige aanduidingen werden gemaakt, die echter
door allen zonder moeite werden begrepen 3o. de ver
leidelijke stelling, dat een hoofd, dat maar altijd contro
leert en niet midden in het volle onderwijs-leven staat,
verslapt en op zijn personeel die verslapping overbrengt;
4o. de financieele factor, want spr. kon bewijzen, dat
de tegenwoordige toestand aan de bedoelde school f9515
kostte en de nieuwe toestand zou vragen f 4540 en
f 4390, d. i. f 8930 5o. de waarheid, dat een verge
lijking met andere steden niet opging, zoolang er niet
bij werd gezegd, hoeveel klassen daar de scholen telden,
want was dat aantal groot, zooals b.v. hier bij den heer
Aukes, dan was ook de heer Boelmans ter Spill een
voorstander van het ambulantisme. Dat was een kranig
verweer, onberispelijk voorgedragen waardoor de Raad
kwam op het doode punt: 't werd moeilijk om te kiezen
aan welke zijde men zou gaan staan. Toen was't juiste
moment er om te besluiten elders zijn licht te gaan
opsteken, met name te Amsterdam, waar men op dit
punt over zooveel meer ervaring beschikt. Dat zag
de beer Kraakman ook aldus in en aan hem was 't te
danken, dat de Raad niet verder voortging met debatten,
die toch geen nieuw licht konden brengen. Had de
heer De Groot dat ook maar aldus begrepen, hij had
der vergadering bespaard zijn groven uitval, zoo door
niets gemotiveerd, dat er bezwaar werd gemaakt tegen
een ambulant hoold, omdat 't hier een arme n-s c h o o 1
betrof. Dit was als een kei, geworpen in een veld met
teere bloemen en 't was wel heel goedig van den
heer Boelmans ter Spill om die kei uit het bloemperk
te gaan halen, m.a.w. den heer De Groot duidelijk te
maken, dat zijn gezegde niets anders was dan een on
gepaste insinuatie.
B. en W. gaan dus inlichtingen inwinnen te Amsterdam.
Mogen wij, in afwachting van de uitkomsten daarvan,
den Raadsleden mededeelen, wat zij gaarne willen weten?
In onze hoofdstad vindt men op dit oogenblik geen
niet-ambulante schoolhoofdenallen zijn er ambulant.
Over ervaring met hoofden-klasse-onderwijzers beschikt
men er dus niet. Toch is de huidige toestand niet onaan
gevochten gebleven in de eerste plaats wordt die af
gekeurd door de anti-revolutionairen en Katholieken
en in de tweede plaats door den Bond van Nederland-
sche Onderwijzers. De oppositie van den Bond is
echter meer gericht tegen de hoofden als zoodanig
dan wel tegen het ambulantisme. De Bond wenscht
om de woorden van den heer J. W. Gerhard te gebrui
ken wel hoofden, maar dan alleen als „eerste onder
gelijken op grond van grootere practische bekwaam
heid. Niet het hoofd maar de schoolvergadering hebbe
de macht, en elk onderwijzer zij persoonlijk verant
woordelijk tegenover de gemeente.
In het vorig jaar werd door de raadsleden J. F. M.
Sterck en Mr. S. de Vries een voorstel bij den raad
ingediend om aan de schoolhoofden een vaste klasse
te geven, doch met groote meerderheid van stemmen
is dit voorstel destijds verworpen. Intnsschen voelt de
Wethouder van Onderwijs, Mr. J. N. van Hall, wel iets
voor de bezwaren der zooevengenoemde partijen in
zonderheid voor die van den Bond, met wien hij wel
het bekende geschil heeft gehad, maar met wiens ideëen
hij over het algemeen wel sympathiseert. Daarom heb
ben B. en W., naar ons uit de allerbeste bron bekend is,
een wijziging van de verordening op de lagere scholen
in overweging genomenwelke thans om advies
circuleert bij de schoolopzieners. Er wordt daarin
voorgesteld de hoofden wekelijks vast met ongeveer
18 lesuren te belasten.
Het college van schoolopzieners acht in zijn meer
derheid een niet-ambulant schoolhoofd volstrekt nood
zakelijk. Wel is 't niet doof voor de veelal geopperde
bezwaren omtrent het „luieren" en den daarvan uit-
gaanden demoraliseerenden invloed, maar daartegenover
staat de wenschelijkheiddat er iemand is die
bij ziekte of afwezigheid van een onderwijzer om
andere redenen „van rechtswege" kan invallen. Te
Amsterdam is intusschen dat invallen geen plicht,
maar er wordt wel gestuwd in de richting dat 't dit
zal worden. De meest gewenschte toestand schijnt
wel, dat het hoofd geregeld per week een aantal vaste
lesuren heeftzonder dat hij evenwel den ganschen
dag gebonden is. Op den duur zal 't daartoe te Am
sterdam ook wel komen.
Wij twijfelen er niet aan, of de inlichtingen, die B.
en W. zullen ontvangen, zullen hiermee overeenstem
men.
En nu een gansch ander chapiter: de tonnenbelasting.
Tot de invoering daarvan werd besloten bij de be
handeling der gemeente-begrooting, toen men voor de
moeilijkheid stond om in een tekort te voorzien. Na
enkele bronnen van inkomsten wat milder te hebben
doen vloeien bleef er nog eene uitgave van f 2000, die
op eenigerlei wijze moest worden gecompenseerd:
daarvoor is toen de tonnen-belasting uitgevonden. Bij
zulke maatregelen is er echter een groot verschil tus-
schen het decreteeren en het uitvoerenin theorie
kreeg men een zeer billijke versterking van inkomsten
en in de praktijk is Alkmaar een belasting rijker
geworden, die eigenlijk allen Raadsleden tegen de
borst stuitte.
In zoo'n geval zijn er twee standpunten. Men kan
zeggen en de heeren Yonk en Cohen Stuart deden
ditwe zitten nu eenmaal met dat Raadsbesluit in
onze maag, maar laten wij dan bij de uitvoering ten
minste zorgen, dat de druk der nieuwe belasting zoo
gering mogelijk zij en de opbrengst geen cent hooger
worde dan de f2000, waarvoor wij haar aansprakelijk
hebben gesteld. Maar men kan ook redeneeren en
dit werd vooral gedaan door den Burgemeester: Te
kwader ure is besloten tot de tonnenbelasting. Maar
nu zij er eenmaal is, laten wij nu daarvan ook maar
gebruik maken om een deel der enorme uitgaven voor
den reinigingsdienst daarmee te bestrijden en laten wij
aldus deze belasting maar gebruiken om de gemeente
lijke inkomsten daarmee wat te versterken, waarvoor
wij anders toch eerlang weer op andere maatregelen
moeten zinnen. Het Dagelijksch Bestuur is 't niet
geweest, dat der burgerij is komen ontstemmen met
de Tonnenbelasting, wij hebben slechts een ons gegeven
opdracht uitgevoerd. Maar nu die ontstemming er toch
eenmaal is, laten wij nu althans uit het kwade iets
goeds doen geboren worden en de belasting zoodanig
regelen, dat zij ten minste vijf zesduizend gulden
oplevert.
Alle redevoeringen, die in den Raad werden gehouden
hadden tot kern deze beide beschouwingen. En ten slotte
overwon de opvatting van B. en W.
Wat ons verbaasd heeft is, dat in den Raad niet meer
de nadruk is gelegd op bet feit, dat een inderdaad niet
onbillijke zaak hoogst impopnlair is gemaakt door een
weinig gelukkig gekozen benaming. De heer Boelmans
ter Spill raakte dit pnnt weliswaar even aan, maar hij
bleef toch slechts bij de oppervlakte. Het woord belas
ting" is a priori geschikt om de menschen in een stad,
waar de fiscus zoo iangzamerhand niet onbelangrijke
eischen is gaan stellen, uit hnn hnmenr te brengen.
Wanneer men echter eens dienzelfden menschen ging
voorhonden, dat 't toch niet onbillijk is, wanneer de stad
eenige vergoeding ontvangt voor de tonnen, die zy ge
regeld goed onderhoudt, dan zonden zij daarvoor veel
meer gevoelen. Een stad, die water levert, vraagt daar
voor toch ook een extra-vergoedingeen stad, die een