BIN N JS'N L. A N D.~ KÜNgT EN KETTKREN- Nieuwstijdingen. tram of een latoompont exploiteert, laat zich daarvoor toch ook afzonderlijk betalen wat is er dan voor reden, dat zij al de onkosten voor het verwisselen en onderhonden van de tonnen geheel voor eigen rekening zal nemen. En daarbjj verleent de stad hare diensten, ook bij de nn ingevoerde regeling werkeljjk voor een koopje. Wezenlijk, in andere gemeenten, waar beerputten zijn, betaalt men veel meer om van de facaliën verlost te worden vraagt dat maar aan eiken eigenaar van hnizen in] znlk een gemeente ieder jaar krjjgt hij weer een rekening van timmerman of metselaar met de stereo tiepe posten: »Voor UEd] rnimen beerknil Jan Schepper 5 uur fl.25, Piet Graver 5 nnr f 1,25. Voor UEd. ver nieuwen en teeren afdekking enz." Als de zaak eens meer zóó ware voorgesteld, werkelijk, de belastingschul digen zou men veel minder in het harnas hebben gejaagd. En 't zou onnoodig geweest zijn in dan Raad telkens het gewone belasting-argument voor den dag te halen, dat de verdeeling van het gewenschte bedrag moest geschie den naar de draagkracht van de ingezetenen. Hadden wjj meer ruimte tot onze beschikking, wij zouden gaarne nog wat .langer stilstaan bij de gevoerde debatten. Er waren daarin soms merkwaardige momenten. Kostelijk was 't b.v., hoe de Voorzitter zich verweerde tegen de met niet al te vriendelijke bedoelingen gedane vraag van den heer Vonk, of men maar f 5000,uit deze belasting wilde kloppen, omdat bij een bedrag van f 2000,de invorderingskosten onevenredig hoog zouden zijn. Och, zei de Burgemeester toen, je kunt over die dingen wel vellen vol schrijven, dan is de toelichting niet meer »mager", maar 't zijn toch allemaal opmerkin gen, die de Raad ook wel weet. Soms waren er ook oogenblikken, waarin weer a V improviste voorgestelde amendementen het Dagelij ksch Bestuur quite at a loss deden zijn, zooals bij de amendementen van de heeren Kraakman en Wanna, waarbij echter de Raad uitredding bood door ze maar te verwerpen. Lang niet zoo goed op dreef als gewoonlijk was „in deze gansche Raadszitting de heer Uitenbosch; wel maakte hij ook reeds bjj de school-quaestie en daarna bij de tonnen-belasting eenige bijzonder practische opmerkingen, doch hij liet zijne ideeën weer dadelijk glippen als ontbrak hem de opge wektheid om ze nader uit te werken en zoo noodig nog wat meer aan te dikken. En hij zweeg zelfs na de rede van den heer Wicherink, wien alle uitzonderingsmaat regelen ten behoeve van de arbeiders blijkbaar een gruwel zijn. De heer Wicherink was in deze zitting wat vroe ger de heer Josephns Jitta was in den Amsterdamechen Raad, die 't ook nooit goed kon zetten, als 't woord »arbeider" zoo dikwijls werd uitgesproken. Intusschen heeft hij zich daaraan op den duur wel moeten gewennen. Wij zullen 't hierbij beden laten, doch wèl hebben wij ons voorgenomen om op enkele onderwerpen, in deze Raadszitting te berde gebracht b.v. de qnaestie van de verhooging der huurprijzen van huizen binnenkort terug te komen. Herziening JLager Onderwijs. Bij de Tweede Kamer is ingekomen een wetsontwerp tot herziening van eenige artikelen der wet tot regeling van het lager onderwijs en aanvulling der wet tot rege ling der financieele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten en herziening der algemeene regelen ten aan zien der plaatselijke belastingen. Dit wetsontwerp stelt zich ten doel lo. uitkeering door het Rijk aan de gemeenten en de besturen der bijzondere scholen van de wettelijke mini- mum-jaarwedden voor de door de wet gevorderde onder wijzers, met handhaving van de thans geldende aanspraak op eene bijdrage in de jaarwedden van onderwijzers boven het wettelijk minimam. De som die aan de gemeenten dientengevolge over 1906 meer zal worden uitgekeerd, dan volgens de vigee- rende wet over dat jaar zon verschuldigd zijn, zal over 1906 en volgende jaren worden ingehouden op de uit keering aan de gemeenten krachtens de wet van 24 Mei 1897 2o. verhooging van de bijdrage aan de bijzondere scho len om in de behoefte aan schoollokalen te voorzien. Wordt door den voorgestelden maatregel de financieele toestand van de bijzondere scholen krachtig versterkt en tevens meerdere gelijkstelling verkregen van het bijzonder met het openbaar onderwijsvoor de gemeenten zal de voorgestelde wijziging thans geen of weinig financieel verschil opleveren. Immers hetgeen de gemeenten voor haar lager onder wijs over 1903 meer zullen ontvangen door uitkeering der wettelijke minima voor het door de wet gevorderde aantal onderwijzers, in stede van de bijdragen voor die onderwijzers volgens de vigeerende wet, zal over evenge noemd en volgende jaren worden ingehouden op de uit keering krachtens de wet van 24 Mei 1897. Geheel anders wordt de toestand wanneer in eene ge meente de bevolking der openbare school toeneemt. In dat geval toch klimt de uitkeering ter zake het lager onderwijs in sterker mate dan onder de vigeerende wet, terwijl de uitkeering krachtens de wet van 1897 uit dien hoofde geen wijziging ondergaat. Het gevolg der voorgestelde uitkeering vaa de wettelijke minima-jaarwedden zal dus zjjn voor de openbare schooi lo. dat voor het tegenwoordige in de inkomsten der ge meenten geen vermindering wordt gebracht of dat deze eenige vermeerdering ondergaan, en 2o. dat bij toeneming van de schoolbevolking voor de door de wet gevorderde uitbreiding van personeel in stede van een bijdrage, de wettelijke minima-jaarweddea zullen worden uitgekeerd, voor de bijzondere school dat zij financieel sterker zal worden, wat niet alleen het bijzonder onderwijs, maar ook het daarbp werkzaam onderwijzend personeel ten goede zal komen. Ook wordt voorgesteld eene wijziging van de minima- jaarwedden voor de hoofden van scholen. Kraehtens art. 45 der wet, zooals dat thans lnidt, wordt door het Rijk een bijdrage verleend voor de hoofden van scholen, waar van de som zich regelt naar het aantal leerlingen der school. De wetgever is daarbij uitgegaan van het beginsel, dat bij de gewone volksschool de werkkring van het hoofd zich regelt naar het aantal kinderen dat de school be zoekt. Daarnevens staat het feit, dat in de grootere centra van bevolking, alwaar uit den aard der zaak de meest bevolkte scholen worden aangetroffen, ook de levensstan daard hooger is, en derhalve de jaarwedden der hoofden het thans in de wet gesteld minimum belangrjjk over schrijden. Nn in plaats van eene bijdrage de minimum-jaarwedde zal worden uitgekeerd, wordt, rekening hondende met evengenoemd feit en handhavend het vooropgesteld be ginsel, voorgesteld de minima-jaarwedden der hoofden te regelen naar het aantal schoolgaande kinderen. In dien zin werd dan ook art. 26 gewijzigd. De wenschelijkheid van verbetering van de opleiding van onderwijzers is in den laatsten tijd zoozeer op den voorgrond getreden, dat de Minister meent ter gelegenheid van deze wetswijziging niet te mogen nalaten voorstellen te doen ter bevordering van de opleiding aan kweekscholen en tot toekenning aan kweekscholen van het recht om aan de kweekelingen, die met goed gevolg het eindexamen afleggen, de bevoegdheid te verleenen om als onderwijzer op te treden. Bij den Minister heeft zich de overtuiging gevestigd, dat het oogenbljk thans gekomen is om de zwakkelingen aan de gewone lagere school te onttrekken, hetgeen ver kregen wordt door de mogelijkheid van Rijkssnbsidiën aan scholen voor doofstommen, spraakgebrekkigen, krank zinnigen en idioten. De meerdere Rijksuitgaven zijn te stellen voor het bij zonder onderwijs op f 2.059.981, en voor het openbaar onder wijs op f 40.000, te zamen f 2.099.981. Krijgt de regeling met 1 Januari 1906 kracht van wet, dan zal te rekenen zijn op een meerdere Rijksuitgaaf in totaal van f 2.738.981 terwijl voor de volgende jaren zal zjjn te rekenen op een meerdere sljjging van uitgaven met pl.m. f 213.000. Volgens de voorgedragen regeling worden de minima der jaarwedden van de hoofden van scholen van 199 en minder leerlingen, van f 750 tot f 950; voor de scholen met 200 tot en met 309 leerlingen van f 850 tot f 1050 voor scholen met 310 tot en met 419 leerlingen van f 950 tot f 1150; voor scholen met 420 en meer leer lingen van f 1050 tot f 1250. Voor de onderwijzers tot bijstand van hot hoofd worden de thans geldende minima gehandhaafd. Joseph Wiemawski, te Brussel, zal aldaar een koste- loozen pianocnrsus voor buitengewoon begaafde, maar onvermogende jonge klavierspelers openen. Vóór de nieuwe Vlaamsche opera, die op do Avenue des Arts" in Antwerpen gebouwd wordt, zal een stand beeld van Peter Benoit worden geplaatst. Men deelt mede, dat bgdragen, bestemd voor het huldeblijk voor wijlen den heer G. A. Heiuze, gaarne tot het einde dezer maand worden ingewacht aan het adres van den heer A. I. Ackerman, algemeen secretaris der commissie voor bet huldeblgk, Koningin Emmakade 105, te 's-Gravenhage. Onder den titel >Het Groene en het Witte Kruis" zal te beginnen met 1 Juii a.s. door den heer F. C. Fleischer, te Makknm, (vroeger doopsgez. predikant te Broek op Langendijk) worden uitgegeven een driemaande- lijksch tijdschrift, warrin nieuwe verplegingsmiddelen zullen worden beschreven, de inrichting van wijk- of gezinsverpleging, huiszorg en dergelijke besproken. Da heer Fleischer heeft als redacteur zich de mede werking verzekerd van de heeren P. J. van Eldik Thieme te Bloemendaal, W. Poolman te Lange Rnigeweide, P. de Vries te Oosterend en Dr. B. van Wering te Onde- Pekefa. Het Concertgebouw-conflict In 't muziekleven der hoofdstad heeft 'n schrille dis sonant velen onaangenaam doen opschrikken, te heviger, waar 'n algemeen geliefde en hoogelijk gewaardeerde kunstinstelling dreigt er door te worden ten gronde *Ttde strijd, de eeuwenoude, tusschen vooruitgang en behoud, de strijd, die revoluties doet geboren worden, kleine en groote, die de wereld in 'n eeuwigen oorlog leven doet, n strijd, die in de periode, waarin we thans leven, een tijdteeken geworden is. En als tegen alle revolutie, is al bij den beginne de stem verheven, is reeds bij voorbaat gestreden, omdat 't woord «revolutie" alléén al de mensehen opschrikt, in 't gevaar hun «rustige rust" bedreigd te zien. Doch bij deze revolutie is 't bedroevend dat ze hier ontstaan moest, en meer nog, dat ze hier ontstaan kón. Want hoe ook tucht en orde heerschen moeten overal, hoe éénheid en harmonie vooral daar moeten samen werken tot 't groote doel van iets schoons voort te brengen, waar de bereiking van dat schoone, van de grootste en hoogste samenwerking uiting is; nooit zal met machinale gehoorzaamheid en slaafsche onderwer ping bereikt worden, 'tgeen voortkomt uit 'n gezamen- lijk^onafhankelijk streven naar wat allen erkennen als hèt hoogste. In 'n zich ontwikkelende kunstenaarsziel moet n moment komen, waarin hij zich losmaakt van allen dwang, waarin hij zich stijgen voelt als onafhankelijke, als individu, op eigen kracht in breeden vleugelzwaai, vrij en eigen in 't aether-hlauw van zijn vrijheid. Ontwikkeling voert onherroepelijk met zich mede uit breiding jaren lang zullen banden hem hebben ge snoerd l,an kleinigheden, aan materieele daagsche dingen, doch ze knelden hem niet en hij voelde niet meer hunne losse glij ing om schouders en handen doch dan, 'n kleine rukking, 'n ondeelbaar oogenblik van strak aanhalen, en hij herinnert zich zijn niet-vrij-zijn, hij voelt steeds door de belemmering van vrij bewegen; strak voelt hij de lijnen thans gespannen om den uit dijenden vrijheidsdranghij wil los, laat zich niet door touwen, welke hem ketens worden, binden, hij rukt en rukt De revolutie is er. Opgewekt door 'n kleine oorzaak, uitvloeisel van toevallige omstandigheden. En dit eeuwig-bewogene van kunstenaarsleven, die zucht naar vrij en ongebonden werken is de kern van het Concertgebouw-conflict. 't Reglement doorlezend krijgt men 't idee van 'n kellner-reglement in 'n sociëteit op de meeste plaatsen. En dat dit geschil niet eer zich baanj gebroken heeft, is alleen 't gevolg dat 'n reglement altijd 'n dood ding blijft, zoolang men onderling in eensgezindheid leeft. De directeur-administrateur toch, Wm. Hutschenruy- ter, de humane, sympathieke chef, wist, wel zóó den omgang tusschen de orkestleden te leiden dat géén geschil hun het »alt-modische" reglement in herinne ring brachten geen voelde of zag dan ook die stren gen, die hem bonden aan verplichtingen, welke nageko men werden uit den gewonen drang naar eenheid. Tot Willem Hutschenruyter zou wèg gaan 't Is moeilijk menschen te leiden. Een, die de menschen liefheeft, zal dat zeker beter en gemakkelijker volvoe- jen dan een, wiens bestaan alleen slechts 't eigen leven vult. Men moge voor Mengelberg de hoogachting en waar deering koesteren, welke hem als kunstenaar zekerlijk in hooge mate toekomen, als mensch bezit hij niet in voldoende mate de eigenschappen, welke 'n vereischte zijn voor "'n leider van artiesten. Daarvan is nóch de man zelf oorzaak, nóch zijne omgevingwe hebben hier te doen met twee geheel op zich zelf staande individuen, Mengelberg, èn 't orkest die beide handelen logisch in verband met hun karakter en de daaruit voortvloeiende inzichten omtrent de quaestie, die om standigheden van tijd en plaats geboren deden worden. De koele verhouding, welke alzoo ontstaan was uit het niet harmonieeren dezer twee elementen, dateerde al van jaren. En het evenwicht werd bewaard door Willem Hutschenruyter, die echter reeds in Februari 1903, inziend dat er geene verandering in die verhou ding door hem was te brengen zijn ontslag aanvroeg. Het bestuur van de Naaml. Vennootschap «Het Con certgebouw" maakte bezwaar en zoo kwam het dat de ontslag-aanvrage hangende bleef. Evenwel door deze gebeurtenis, die, indien afgewikkeld zijnde H.'s ontslag zou ten gevolge hebben gehad, werden velen uit 't orkest zich bewust, dat bij de vroegere of latere ontslagname, het evenwicht in de verhouding zou worden verstoord. Hutschenruyter zelf was zich dat bewust, en om de fatale oneenigheid, die wellicht dan volgen zou, te voor komen, gaf hij, nog steeds in zijn functie van directeur administrateur 't bestuur van 't «Concertgebouw" in eerbiedige overweging, de door hem voorgestelde regle- ments-wijzigingen wèl te willen onderzoeken en het vóór en tegen goed onder de oogen te durven zien. Hoofdzakelijk bevatten deze wijzigingen 'n verbetering der financieele regeling en 'n erkenning van het orkest als lichaam bij te nemen besluiten het orkest betreffende; met dit laatste de artisten verheffend van loon-trekkende dienaren tot menschen met 'n eigen opinie omtrent hun wel en wee. Het bestuur, inplaats van in te gaan op deze, van zoo betrouwbare zijde, gedane voorstellen, zweeg stil en beging zelfs de stekelige onheuschheid, om de door den directeur inmiddels ingebrachte klachten betreffende het orkestte behandelen in bestuursvergaderingen, van welke inen den heer Hutschenruyter geen aanzegging gedaan had, 't welk geheel tegen de usance was. Bovendien had 'n deputatie van 't orkest na bot ge vangen te hebben, de heer Mengelberg weigerde zelf- hen te ontvangen bij den eersten orkest-directeurs zich tot hem gewend om dè grieven bij, 't bestuur voor,' te dragen, 't geen hij alleen na die absolute weigering des heeren Mengelberg om de ledendeputatie te ont vangen, op zich nam. Zich toen wendend weer, nu met 't orkest achter zich, tot 't Bestuur, bleek hem de onheuschheid van dat college door de geheime vergaderingen en nam hij tegen 4 Febr. 1904 z'n ontslag, aldus dit nu op korten termijn hand havend. Het orkest benoemde kort daarvoor 'n commissie vaat uit zich-zelf-gekozen leden, voegde daaraan toe Mr. J. A. Levy, als rechtskundig adviseur om zich naar aan leiding, van 'n door ongeveer 60 orkestleden onderteekend schrijven om reglements-verandering, zich in verbinding te stellen met 't Bestuur in deze commissie had de heer Hutschenruyter géén zitting. 't Bestuur maakte in 'n schrijven d.d. 22 Jan. 1904, aanmerking op 't aanwezig-zijn van Mr. Levy, als zijnde geen orkestlid, was echter wel genegen de andere heeren te ontvangen. Den 24en Januari daaraanvolgend zette de heer Dah- men, commissie-secretaris, de redenen uiteen welke den heer Levy in de commissie hadden doen zitting nemen, met de belofte aan hare mandanten, het verzoek van het Bestuur mede te zullen deelengevolgd door 'n schrijven d.d. 5 Febr. 1904, waarin hij meldt, dat om 't Bestuur te gerieven, naar aanleiding van 'n voorstel van den heer Levy-zelf, dfe heer Willem Hutschenruyter in zijne plaats benoemd was. Alles scheen dus geschikt, doch wat geschiedt nu 't Bestuur van «het Concertgebouw" antwoordt dat nóch op de aanwezigheid van den persoon van den heer Levy, nóch op die van den heer Hutschenruyter, aanmer king wordt gemaakt doch dat alleen deze bepaling gold voor menschen buiten 't orkest staande 't Was namelijk na '1 Februari en op dien datum was Willem Hutschenruyter s ontslag ingetreden Ik geloof dat na een dergelijke kleinzieligheid en klein geestigheid van 't bestuur niemand meer de komedie zal willen ontkennen, welke door die heeren gespeeld werd. Na dien tijd is de ontbinding al ver gevorderd, de heeren Dahmen, André Spoor, Best, Hofmeester, Mossel, en nog enkele anderen, de bestklinkende namen uit de gulden rij van artisten, hebben ontslag genomen. Wat er van worden zal De kunstliefhebbers in de hoofdstad en zij, die het artistiek-geheel van het beste orkest van 't land, een der besten van de wereld, hebben bewonderen kunnen en zelfs zij, wien de artistieke renommee van ons land een weinig ter harte gaat, moeten zij niet laken dat door 'n financieele kleinzieligheid en 'n peuterig tornen aan de dubbeltjes van de bankhouders,'n kunstinstelling ten ondergang is gedoemd, die voor velen was het eenige mooie, dat hun leven glans gaf,'n groot-heerlijk genieten, 'n rustplek in 't leven, dat dag-in, dag-uit hen voortjoeg.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1904 | | pagina 6