SWAWA HELGr FEÜILLETOI, DELICIA Honderd en zesde jaargang. Zondag 17 Juli 1904. No. 85. »erde blad. ILBERTA. ALKMAABSCHE COURANT. 't Is nacht. Rustig en klaar, ongestoord in de brooze stilte, flonkeren ver de sterren boven in de diepe ijle donkerte, zilveren schitterpnntjes in de mime rondte, heel wijd en grootsch als kleine wjjdings-lichtjes op 'n altaar in 'n groot-plechtige cathedraal. En in deze rast van tot kalmte teruggezonken leven, in den neergedaalden nachtvrede, als 't daggedoe van menschen is tot bedaren gekomen, als het werker's- rusteloos-voortdrijvende leven verzonken is in 't teere ven mystieke droomleven waar menschen hun idealen wèl in vervulling zien gaan, waar ze onstoffelijk in schoono fantasieën rondzweven, dan komen terug, leven öp uit lang-verstorven eenwen, uit diep-begraven tijden, de sagen van weleer, dan schallen fèl de oude liederen in holle nagalm door 't wonddan rijzen uit de boschdichtheid de Walküren en de oude Germaansche helden en heldin nen, gebiedt weer Wotan's woord van Illidskjalf, de burcht des ouden zongods, zweven de Nibelungen en Walsunger weer als groote zwaan witte nevels door het door de maan overlichte landschap en gljjen ze door de bosschen, wier stammen zwijgend, hemelhoog de zware kruinen torsen. Dan staat 't bosch in afwachting, dicht hullen zich die stammen rondom in eenen sluier van zwarte schaduwen, Bteeds breeder en forscher wordend, zich saamvoegend tot 'n ondoordringbaar zwarten wand; doodstil vergroot 't boseh, dijt 't uitforscher, trotscher richt 't zich op als 'n macht in de stervende dagschijnsels, zwart drukt 't zich af tegen de schemerzwarte lucht, hard tegen de weeke wijfelende donkerte. En 'n siddering gaat dan door 't woud, 'n siddering van leven, wakker gekust door de eerste stralen der maan, die voorzichtig dringen komt door fluweelzachte blaren en takken, glijend langs den somberen mosgrond, opwekkend de schimmen der rustenden. Dan zacht klinken melodijen van oude liederen, suizen ze door 't woud, trillen ze ritselend door de lnisterende boschstilte. En zoo verscholen in de donkere geheimzinnige bosch ruimte, waar alles rondom leven gaat, zie ik weer wat eens gebeurde voor mijne oogen. Komen uit de peillooze zwarte diepten om me luidloos rijzen de sproke-figuren, die ik al meer zag, 't feeëriek land waar goede menschen woonden, waar Waarheid is en Liefde, waar nog alleen leefden in stil gedroom van goed-zijn en waar-zijn, 't leven nog was als 'n schoone droom en 'n droom nog als 't leven zie ik weer 't land van schoonheid, waar 't Goede eens ontsprong en leefde in 'n zomerschen weelde-bloei van geven en vol zijn; van wèl-doen blijf ik stil aanschouwen weer de blije wonderen, die fantas tisch glijen over de lichte, in-maanglans-zilver-stralende open plek, vergeet ik 't leven, waar ik ook 'n kind van ben, en blijf in verrukking droomen in dien nacht, waarin ik mee geniet van wat eens gebeurde eeuwen, eenwen hèr. Bang heb ik eerst rondgeloopen door slingerplanten en (1) Den vorigen Zondag werd door Swawa Helgi en hare getrou wen op den Zwaluwenberg nabij Hilversum het sprookje ,IIerinne- ringsdag" vertoond. Heden, Zondag, zal dit andermaal worden opgevoerd. VAN MARIE OORELLI DOOB 48) »Ik denk, dat ge straks wel tot bedaren gekomen znlt zijn, en de dingen in een ander licht bekijken. Je moet er ook eens aan denken, dat ik je een naam heb gegeven, Delicia; ik deuk dat wij beiden evenveel gebaat zjjn door ons huwelijk. Je weet, dat eene letterkundige vrouw ge woonlijk weinig kans heeft op een huwelijk iedereen is bang voor haar hij wil ze in geen geval ooit tot zijne vronwhij had nog veel liever eene kellnerin, dat is werkelijk waar, en wanneer eene letterkundige vronw nu nog bovendien in de aristocratische kringen wordt opgenomen, wel voor den drommeldan is dat bijzonder mooi voor haar, weet je, en dat doet haar opeens een naam maken En wat nn mjjne ontrouw tegenover jon betreft, nn je weet ook heel goed, Delicia, dat niet één man zijn leven zoo zonder rimpeltje eindigt. Ik ben niet slechter dan een ander inderdaad, ik ben eigenlijk nog de beste. Jij, die zooveel gelezen en zooveel geschreven hebt, je moest al die dingen wel weten, zonder dat ik het je vertelde. »Nemen en geven'', dat is de eenige leefregel in een huwelijk, en ik dacht werkelijk dat je genoeg gezond verstand hadt om daarmee intestemmen.'' Delicia keek hem met een minachtenden glimlach aan. »Ik dacht, dat ik daarmee ingestemd hadzei ze ironisch. .Volkomen en vrijwillig 1 Want ik heb alles gegevenen gij hebt eveneens alles genomenDat is duidelijk genoeg. En nu beleedigt ge mij opnieuw door de voorstelling alsof het eene edelmoedige daad van u zon geweest zijn om mij, eene eenvoudige schrijfster, ten hnwe- ljjk te vragen 1 Als ik eene danseres van het tooneel was geweest, dan zondl ge catunrljjk veel trotscher op mij geweest zjjn dan zondt ge een vrouw gehad hebben, waarmee ge voor den dag hadt kannen komen en dan te kannen vertellen, dat nwe vronw vroeger een beroemde boord- of balletdanseres in het Empire-theatre was ge weest Maar omdat ik al mijn best doe, de stappen van woest verwarde struikgewas als ware ik 'n prins, die webken ging 'n sehoone slaapster heb ik in 't woud gedoold dat stil is, in 't suizend ruischan van den wind meewiogend de fluisterstemmen van 't opgewekte leven, tot ik hoorde zachte gelniën glijen komen, streelen langs de donkere blaren, als zachte oude wijzen in droomgepeins, tot 't licht kwam, 't heilige stralende licht van die open bosehplek, waar het maanlicht alles overspreid had met 'n sneeuwen reinheidsglans, als 'n goddelijke heiliging van alles wat wé.ar is en goedwaar de groote glan zende boomen, als groote pluimen hemelwaarts wuivend eerbiedig rondom staan, waar mijne breede schreden geluidloos verdoffen in 't dikke mos en ik sidder voor dat grootsche, dat heilige, zwaar leun ik tegen een der donkere stammen Dan zie ik weer Voor me in 't licht is getreden 'n jonge maagd in die met bleeke bloemen versierde plek't blank witte kleed in knische glijing langs boezem en heupen strijkt langs den grond. Ze blijft stil staanin 'n devote knieling zinkt het gewaad stil op den voet neer, langzaam zweeft ze voort, in zil- ren aureool van blank lichtin de hand heelt ze lang- gerankte leliekelken, reine zielebloemen die rusten tegen den blanken hals, als 'n moe kind rust tegen den schon der der moeder. Hoorze spreektdiep klankt de stem in de boschrnimte, ze spreekt van 'n feestdag, die heden zal worden gevierd wèl schjjnt 't te zijn 'n geliefde ter wier eere heden de bloemen, opheffend hare kinder- gelaatjes naar het sereene licht, der boomen voet omkrin- gen voor wie groene slingers slieren van stam tot stam, voor wie de blanke lelies, zedigljjk gebogen de knoppen als van algeheele devotie, bijeengebracht zijn op die droo mende plek. En gracielijk gleed de jonge vrouwe langs de bloemen, ai sprekend van die Eéne, die heden haar terugkomst vierde, die Eene, aan wie zij zich-zelve gewijd had, naar wie heel haar ziel toeneeg, in stage bezieling Ik hoorde stil de diepe wijdingswoorden Tot uit de donkerte der overzjjde kwam 'n jongeling in 't dienaarspak, die eerbiediglijk op haar toetrad, en verootmoedigend zich, haar sprak van zijne liefde voor baar, van al de schuchtere teederheid die zachtkens was uitgebloeid naar haèr, zjjn Lief; als jeugdige lentebloe men vloeiden de woorden haar toe, spraken ze, zongen ze. ingehouden trillend liedjes van begeeren de vrouwe boog het hoofd en aarzelend sprak ze in weemoed, zoo als 'n nonne spreekt die in 't convent de Heilige Moeder als de eenige Liefde kennen wil, van de wijding aan die Eenetreurden haar woorden om 'n niet geven mogen aan ééoe, waar ze geven moest aan velen extase-trilde de stem even bij haar devotie aan de Groote, de leer meesteres, Swawa Helgi, do gebenedijde, die haar ten voorbeeld, haar immense liefde, die zij eens ook slechts één had toegewijd, thans na diens dood uitspreidde als 'n vrede-zegening voor hen, die haar behoefden. En weer was 't stil rondomme, na de piense woorden van Leed, zweeg het wond mee, saiade soms even 'n zucht dóór, 'n bede, als lispelende stemmen van heel ver, Hij, Eigel, Swawa's hovenier, was teruggegaan treurig even 't hoofd heffend soms, als 7an onzegbaar verlangen, van droef wee Tot wederom vroüwe-stemmen van verre dringen, als 'n klein beekje klatert over heldere bedding-steentjes, en vele jonge maagden in gracielijk slanke gewaden, van lila en wit, treden in den lichtkring van den omringenden waarlijk groote menschen natevolgen, die de gedachten en daden van den mensch en van geheele volken hebben veredeld, nn is het al heel wonderljjk, dat ik nog een man heb kannen vinden 1 Meer dan wonderljjk En ge hebt mij een naam doen verwerven, beweert ge. Ik beken, dat ik dat niet kan inzien. Misschien beschonwt ge uwen titel als een naam als dat het geval is, spijt het mij voor uvoor mij is hij niets. In den ouden trjd be duidde de titel van een ridder eer; nn zijn ze voor het grootste deel de bloote resultaten van rijkdom of gehei men invloed geworden. Ik geef toe, dat nw titel een onde is, maar wat doet dat tot de zaak De minste bierbrouwer verwerft zich een titel, even voornaam als de nwe, en hjj vraagt niet of ge het goed vindt of niet. Maar tnsschen mij Delicia Vaugban zonder titel en denzelfden adellijken heer uit de brouwerij, bestaat een groote kloof en al zijn rijkdom is niet in staat om hem tot die hoogie, waarop ik of eenige andere antenr, die de liefde van een geheel volk gewonnen heeft, opte- heffen. En daarom Baron Carlyon sta mjj toe, dat ik n nwen titel teruggeef, ik zal hem niet meer dragen. Wanneer wij gescheiden zijn, neem ik eenvoudig weer mijn eigen naam dan zal ik n niets versohnldigd zijn zelfs geen prestige 1» Carlyon keek op en zijne oogen schoten vnnr. «Wat spreek je toch voor onzin, Delicia,» zei hij ongeduldig. «Je weet heel goed, dat het geen ernst by je is, dat wij scheiden zallen. Dat is nu toch al heel naïef van je, wat zoudt ge zonder mij doen Ze keek hem aan zonder een spier op haar galaat te vertrekken. «Ik zal blijven leven, veronderstel ik,» hernam zij, «of sterven, een van beide. Het komt er ook eigenlijk niet op aan.» Er lag een lichte aandoening in hare stem, en hierdoor aangemoedigd, sprong hij op en trachtte zijn arm om haar heen te slaan. Zb trad plotseling achteruit, en stootte hem van zich af. »Raak mij niet aan," riep ze woest. «Waag het niet dichter bij mjj te komen 1 Ik ben mijzelve niet meer meester, wanneer ge het doetals het noodig is, zal ik mij hiermee verdedigen.» En bijna voordat hy tot bezinning kon komen, had ze een klein, met zilver ingelegd pistool nit een étui gekregen, dat naast haar op de schrijftafel stond, en terwijl ze het in hare hand hield, stond ze daar, als wist ze niet, hoe zich te redden. boomen-wand. En ze spreken saam over schoone-feestgetjj en over haar, Swawa. En kinderen komen in lichte jeugdkleedjes, bloem- getooid en met hen 'n toovenares Gnll-Veig, die sprookjes vertelt, dat ze wel doen wil thans ook om den kinders stil het wachten te verzoeten, en droomerig zacht tokke len de guitaartonen door het stille wond en trilt de weemoedsstem de schoone sproke in rjjkgetinte nnaneee- ring van »het mannetje, dat de zee wilde meten": Heel ver op de zee, op de deinende zee, Daar drijft 'n bootje bij dag en nacht, zingt ze en verder, en verder, tot de zoete stem trilt rondom als jonge bloesemgeur. Tot de Vrouwe-Zelf komt Geleid door 'n trouwen dienaar Grimnir, gevolgd door Gróa, de oudste, en Wara, de wijze, is ze getreden in den kring van hare geliefden, die blij haar leiden naar den zetel, waar ze stil zit in 't witte licht dat haar om straalt in 'n heiligen-mantel, de kinderen zingen wiegend zacht, zoodat de klare oogen wegdroomen in 't onzien- bare, en de mond trilt in gelnks-extaseklaar trillen de kinderstemmetjes zacht weomoeden de violen tokkelt de guitaar. En als alles weer stil is, zit Swawa in den kring van haar getrouwen nog roerloos te staren vèr van haar, in alleen voor haar zienbare verten, is 't alsof de oogen lichten in pnnr ziele-licht, starend in 't onwezenlijke. Maar weldra vindt ze zich zelf terng en komen hare getrouwen haar toonen 't zelf geborduurde kleed met de symbolen van Liefde en Vrede eeuwiglijk, en geluks- lachend dankt ze allen en ook haar toondichter voor 't schoone lied van straks, dat haar zoo vèr wegvoerde, in de ijle puurheid van ziel. En als ze zoo spreekt en neerziet aan haar voet waar de kinderen zich hebben neergevleid, dwaalt daarna haar blik langs den boschwand en plots trekt 'n schaduw over haar glanzend lichtgelaat. 'n Vronwe in 't weeuw-kleed staat droef geleend tegen 'n pijnboom ze roept d' onge lukkige tot-zicb, troost de zwarte vrouw, somber silhouet in den blijen kring, zwervelinge, wie vrees voor 't leven aangreep na droeven dood van wat haar lief was, en Swawa helpt ze en geeft haar levenshoop door den glans van haar oogen, door den zilveren klank van haar stem. En de vronwe gaat heen, getroost en met mèèr levens moed, en keert terug, wetend dat van Swawa's steun zij zeker is, in moeiljjke uren. Dan staat een der jonge vrouwen op en spreekt van eene andere vronw, die haar Lief terugwees, in 't alleenljjk willen leven voor Swawa, wijl ze wilde doen als zij, lang geleden. Maar glimlachend wijst Swawa dat af, en zegt hoe verkeerd ze deed, mensche-lielde te versmaden voor 't eeuwige dienen is haar eerste plicht niet mensch te zijn en lief te hebben, zooals iedere vrouw lief zou moe ten kunnen hebben En als ze hoort dat Gerlinde 't is, die dat offer heeft willen brengen, voert ze zelf Eigel haar in d' armen Langzaam trekt de maanschadnw van den boschwand hooger en hooger, als 'n zwart gordijn dekt 't meer en meer de lichte plek, tot allen verzonken zijn in de don kerte en ik niets meer ontwaren kan in de dnisternis rondom, en als zachte vedeltonen 't windje nog door de blaren rnischt. Hij stiet een korten verlegen lach uit. »Ben je krankzinnig geworden, Delicia!» zei hij. »Leg dat ding neer. Het is natuurljjk niet geladen, maar het staat zoo leelijk een vronw met dat wapen in de hand te zien.» «Het staat leelijk,» herhaalde ze langzaam. «Maar het is geladen. Daarvoor zorgde ik, voordat ge binnen- kwaamt. Ik wensch geen van ons beiden te kwetsen maar ik zweer u, dat, wanneer ge ook maar één stap dichter bij mij komt, en n aanmatigt mij eene beleediging aan te doen, zooals nw kus nn voor mij zijn zon, ik u dooden zal Hare witte gestalte was krachtig, zooals die van het dreigend noodlot in marmer uitgehouwen. Haar bleek gelaat, met hare donkerblauwe oogen, die als sterren schitterden, oefende eene wonderlijke macht nit, en sprak van een ontembaren hartstochtCarlyon wankelde ach teruit en sloeg de oogen neer. «Ge denkt, dat ik krankzinnig geworden ben ging ze voort. «Zou het wonder zijn, als het waar was Den dierbaarsten verwachtingen de bodem ingeslagen, het hart gebroken, en het leven verwoest te zien is dat niet oorzaak genoeg voor krankzinnigheid Maar ik ben niet krankzinnig; ik heb alleen vast besloten, dat uwe lippen, die een La Marina gekust hebben, nooit meer de mijne zullen aanraken dat nwe armen, die haar omhelsd hebben, nooit mij meer zullen omhelzen, en dat, er kome van wat wil, ik mijne eigenwaarde zal handhaven, al moest ik er voor sterven Nu weet ge, hoe ik er over denk ge kunt nwen weg gaan, ik ga den mijnen. Ik kan geen echtscheiding eischen, want olschoon ge mij zonder genade als een hond hebt afgemaakt, hebt ge volgens de meening der wet mij niet de geringste mishandeling aangedaan. Maar, God zij dank, ik kan mg van n scheiden Ik kan geen nieuw huwelijk aangaan de hemel beware mij, dat ik dat zon wenschenMaar dat kunt gij ook niet, ge zoudt het ook niet willen, of ge moest eene rijke Ame- rikaansche ontmoeten, die verscheidene milioenen mee bracht, eene vronw, die haar geld geërfd heeft, en er niet voor gewerkt heeft, zooals ik, en die dus ook niet door haren eerljjken arbeid «onvrouwelijk» kan worden; de kans op een dergelijk huwelijk hebt ge niet eerder dan na mijn dood.» Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1904 | | pagina 9