ONGEVALLEN.
Indische Penkrassen.
Een Familievloek.
No. 112. »erde eud. Honderd en zesde jaargang. Zondag 18 September 1904.
Kennisgeving van
FEUILLETON.
FL O IVE ÏM
Enfemia dra vin Tan Adlersfeld-Ballestrem.
ALKMAARStHi: C0I R \T.
De BURGEMEESTER van A L KiM A A R brengt
onder de aandacht van belanghebbenden, dat niet alleen
krachtens artikel 61 van de Ongevallenwet 1901
door den werkgever in wiens verzekeringplichtige on
derneming aan een verzekerde een ongeval in verband
met de uitoefening van het bedrijf overkomt, of door
hem, die den werkgever ter plaatse van het ongeval verte
genwoordigt, uiterljjk binnen tweemaal vierentwintig uren
aangifte van het gebeurde moet worden gedaan ten post
kantore, maar dat BOVMNfOJfKM krachtens artikel 12
van de Veiligheidswet het hoofd of de bestuurder
van elke inrichting, waarin eenige tak van fabrieks- of
handwerksnjjverheid wordt uitgeoefend (onverschillig dos,
of het bedrijf al of niet in de Ongevallenwet is opge
nomen) verplicht is van elk in zijn bedrjjf aan een per
soon overkomen ongeval binnen driemaal vierentwintig
uren nadat het ongeval heeft plaats gehad, of nadat de
gevolgen van dat ongeval zich hebben geopen
baard schriftelijk (bij een formulier, dat in den boek-
handel verkrijgbaar is) aan den burgemeester kennis
te geven.
Overtreding van genoemd art. 12 der Veiligheidswet
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand
of geldboete van ten hoogste honderd galden.
De Burgemeester voornoemd,
G. RIPPING.
(Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.)
liXXVll.
tt ?i6 j^®'zer 200 noemen de Europeanen en ook de
Hollandsen sprekende Inlanders Hem, de Keizer" dus
draagt op t hoofd 'n witte koeloek, in vorm gelijk aan
een omgekeerden bloempot, met 'n diamanten knop-
versiersel er boven op. De flatteerende Javaansche hoofd-
doek is voor deze gelegenheid weggelaten en op de van
olie glimmende haarwrong schittert ons nu 'n met ju-
weelen bezaaiden kam tegen, een kam, zoo ongeveer
van den vorm als de jonge meisjes in Europa' in 't lang,
loshangende haar dragen.
Het trotsche, thans wel iet of wat uitdagende gezicht
is natuurlijk weer geel geblanket, wat jammer genoeg'
Zijne Hoogheid n onfnsch, wasachtig, ja ziekelijk aan
zien geeft. De licht bruine, schuin oploopende wenk
brauwen' geschilderd boven de groote vraagoogen, le°-o-en
iets groteks, iets vreemd wajangachtigs in 's Voreten
uiterlijk. Het lijkt wei of de anders zoo gulvroolijke
Soenan thans met alle geweld eens erg deftig doen wil
of Hij zich 'n bestudeerde heerschershouding geeft, 'n
heerschershouding tegenover ons laaggeborenen, de 'zoo
brutaal rondblikkende blanda's", (minderwaardigen) die
Hij, telg uit 't roemruchtig Huis van Mataram, hier nu
dulden moet, op stoelen gezeten, vlak bij zich, in Zijn
Kratonin «Zijn RijkKassian! Ik denk daar
onwillekeurig aan dien leeuw uit het beestenspel in de
Camera Obscuras>Kassian!" zeg iken toch ook
«gelukkig maar 1" want van Kol, de anti imperialist
moest het op slot van rekening toch zelf erkennen, hoe
het slechtste Westersche bestuur toch nog honderd
maal beter is voor dit arme gedemoraliseerde slavenras
van Midden Jam, dan het beste Inlandsche zijn zou
'n Onafhankelijk Aziatisch heerscher is nu eenmaal
woest despotiscli aangelegd, en wordt zoo licht 'n har-
teloos dwingeland voor zijne onderdanen, immers alleen
maar in de wereld geschopt voor Zijn privaat vorsten-
belang, schepsels, die feitelijk voor Hem zouden moeten
zwoegen en slaven, om Hem steeds aan de noodige
schatten te helpen voor 'n onnut weelde leven, wezens,
waar Hij overigens niets voor gevoelt
Het mindere volk hier is trouwens al bijzonder on
sympathiek. Ook al 'n gevolg van eeuwenlange ellende
en onderdrukking.
Viesgore, foeileelijke apentypen in schunnige onge-
wasschen blauwe indigobaadjes, ongelukkigen, die voor
92 cent daags opium koopen en slechts voor 'n kobang
(twee en een halve cent) «voedsel», magere wezenlooze
«menschen», bedekt met booze zweren en wonden, rood
gele plekken, die ze laten voortwoekeren, 't in hun am-
fioenzwijmel toch niet meer voelende, hoe gulzige vlieden
er zich in vastzuigenzóo zagen we er hier reeds
honderden, mannen, vrouwen en kinderente mid
den van de schitterende hof houding van rijke edellieden
en trotsche vorstentelgen
Z o o is 't nu zelfs nog onder onze Westersche heer
schappij, hoe zou 't dan wel zijn zonder ons zoo hoo°-
noodig toezicht
Ik wou 't bovenstaande toch even releveeren, andere
mochten de lezers eens gaan denken, dat ik op Solo
alleen aan pretmaken dacht en de zoo hartelijke sym
pathieke ontvangst, mij door de machtigen hier bereid
mij blind maakte voor de ellende der paupers
Toen ik een dezer dagen met 'n Javaanschen Prins
de armoede besprak en vooral ook wees op 't gebrek
aan geneeskundige hulp, 'n gebrek, waardoor er jaarlijks
velen onnoodig sterven, keek de jonge vorstenzoon mij
met zijn sprekende oogen zeer verbaasd aan, een oogen-
bhk scheen hij er werkelijk van te schrikken en ik
dacht al blijde aan spontaan gewekt altruïsme, doch
jawel hoor, plotseling ontplooide zich zijn fijn aristo
craten-gezicht tot n vroolijken lach en riep hij in 't
Maleisch«Maak je maar niet ongerust, vriend i Er
komen er elk jaar weer genoeg bijHij bedoelde, dat
er altijd voldoende slaven bij gefokt werden, voorbe
schikt om te zwoegen voor de kleine schare bevoor
rechte uitverkorenen Arme Prins arm volk
Leert den zonen der aristocratie Nederlandsch, en leert hun
vooral ook Nederlandsch denken, in 't belang van den klei-
VAN
20)
Christine's oogen sehoteu vnnr en uit haren blik sprak
de haat, dien zij reeds jaren en jaren lang tegen den
Kanselier had gekoesterd, wiens ijzeren vuist en on
buigzame wil zonder erbarmen den band versohenrde
die haar met koning Guataaf Adolf had verbonden.
Toen Oxenstierna voor 't eerst het geheim had ontdekt
en van den koning z°l«e had vernomen, dat hij de
schoone Boheemsche Magnatendochter tot zijne gemalin
wilde hebben, had hij geen rast, gevonden voor hij beidon
van elkaar bad gescheiden wat beteekenden ook ge-
broken harten tegenover het belang van den staat
Een koning kan zich de weelde niet veroorloven om
op eigen hand gelukkig te zijn.
En toenmaals had Oxenstierna de overwinning be-
haald Gastaaf Adolt had eene Brandenbnrgsche
prinses gehuwd prins Gaborsky, Christine's vader, werd
teruggeroepen van zijn post te Stockholm.
Reeds sinds gernimen tijd had Oxenstierna het huwe
lijk van de schoone toovenares vernomen, maar den koning
had hij daarvan niets medegedeeld waartoe zon dat
ook dienen Wat nut zon 't gehad hebben onde wonden
weder open te rjjten 1
Toen hij vernomen had, dat Christine in het Zweedsche
leger was gekomen en reeds in de tent van den koning
was, sDöldo hij, ofschoon het reeds zeer last was"
daarheen om tegenwoordig te zijn bij het gesprek, want
bj) vertrouwde Christine's toovermacht niet en ofschoon
hij het standvastige hart van den koning kende, wist bij
nén man
Ik gaf het bovenstaande slechts als 'n typisch staaltj e
ter leering vooral aan fanatieke vrijheidsmannen thel
oristen, die stoutweg beweren, dat wij hier in Indië
feitelijk niets te maken hebben, dat wij het land hebben
«gestolen» en dat we het volk hier zijn «vrijheid»
moeten «teruggeven Zijn «vrijheid» verstaat ge
Ik voor mij zou die «vrijheids een ontzettende ramp
achten voor de millioenen onmondigen alle mij bekende
min of meer Westersch ontwikkelde Inlanders zijn dit
volkomen met me eens.
Van «vrijheid» zal eerst over eeuwen sprake kunnen
wezen, over eeuwen als wanneer geleidelijk autonomie
zal geschonken zijn aan een Nederlandsch sprekend cul
tuurvolk, dat dan in verhouding tot ons zal staan on
geveer als de Australiërs b.v. nu tot Engeland
Altijd, wanneer wij Hollanders de voogden hier zullen
blijven en geen andere natie de opvoeding van ons
overneemt.
Laat ons hopen, dat wij onze schoone taak zullen
kunnen en ook mogen voleinden.
En laat ons nu terugkeeren tot den tienden Spijke
der Wereld, tot Pakoe Boewam X.
Nederland moet Harer Majesteits Vazallen in het
Zonnerijk nader leeren kennen. Er zijn er zoo twee
honderd acht en zestig, min of meer aanzienlijk in
onzen Archipel, doch de Solosche Keizer is naast Zijne
■Miwwimwrr l I
toch niet in hoeverre diens wonden genezen waren en of hij
voldoende gewapend was tegen de oude zoete toovermacht.
Gastaaf Adolf zeide niets op de bekentenis, of liever
op do droge me ledeeling van Oxenstierna, dat hij tegen
woordig was geweest bij 't gesprek met Christine, het
scheen hem nauwelijks getroffen te hebben. Hy kende zijn
trouwen en verstandigen kanselier te goed om hem
eenige verkeerde beweegredenen toe te schrjjven. Hij
merkte dadelijk, dat Oxenstierna het verschijnen van
Christine niet vertrouwde, en Christine voelde dit zelf
nog duidelijker dan hij, daar zij zich zelf slechts van
eene koeno daad van zelfopofferende liefde bewust was
trotsch hief zij haar hoofd op tegenover den gehaten ver
stoorder van haar geluk.
Wat den koning terughield om te spreken, was dus
niet het onverwachte verschijnen van den kanselier; het
was het zooeven vernomene, dat bij na bij zich ze'lven
moest verwerken.
Wel wetende, dat er zijnerzijds eene uitlating verwacht
werd, en het scherpe, doordringende oog van Oxenstierna
op hem gericht ziende, zeide bij eindelijk kort en
voi mei ijk
Elet is beden te laat. Wij zijn vermoeid en hebben
hebben behoefte aan slaap. Die zal ook do jonkvrouw
van Ulmenried wel hebben.
Gij wilt er wel voor zorgen, Oxenstierna, dat baai
eene tent aangewezen wordt morgen iu alle vroegte
zullen wij het ons gebrachte schrijven beantwoorden."
Hjj wenkte met de band, ten teeken, dat Christine en
Oxenstierna konden gaan.
Buiten gekomen bood Oxenstierna zyn arm aan de
doodsbleeke vrouw en ging met haar door bet leger
kamp, in gepeins verzonken en van tijd tot tyd een blik
werpend op zijne gezellin, die zonder een woord te
spreken en in zich zelve gekeerd zich gelaten liet bren
gen, waarheen men ma;r wilde haar geest was ver
weg, verre lan deze wereld mat hare dryfveeren. Er
werd haar op bevel van den kanselier een tent inge
ruimd, eene legerstede gereed gemaakt en de wenseh
»goeden nacht'' klonk haar in de ooren.
Hoogheid den Sulthpm van Ngajogyakartd Djocjazeker
wel de voornaamste.
Het zwart flu weelen buis van den Vorst schittert van
de vele ridderorden en dat de Soenan er erg, ontzettend
etg mee in Zijn schik is, blijkt wel uit een gedrukte
adresopgave aan de Administratie van de Bin tang Hindia
toegezonden. Die opgave luidt niet meer en niet minder
als volgt
«Sri Pa.doeka Toean Soesoehoenan Pakoe Boewono
Senopati ing Alogo Ngabdoer Rachman Sajiden Pano-
togomo ka X, Commandeur dari Orde Nederlandschen
Leeuw, Grootofficier dari Orde di Oranje-Nassau, Groot
kruis dari Orde di Cambodja, Grootkruis dari Kroon
orde di Siam, Grootofficier dari Leopolds Orde di België,
Ridder der II klasse met de Ster van de Orde van Sint
Michael, dan Generaal Majoor dari Bala Tantaranja Sri
Baginda Maharadja Poetri di negri Nederland? jang ber-
tachta di atas singgahasana di negri Soerakarta Adi-
ningrat.»
Boem!
De vertaling der vele hoogdravende namen gaf ik u
reeds in een vorige Penkras en aan het slot van bo
venstaand adres vindt men achter de opsomming der
binnen- en buitenlandsche ridderorden ook nog uit-
drukkelijk vermeld, dat Zijne Hoogheid »Generaal Ma-
joor is bij het Leger van Hare Majesteit de Koningin I»
Had ik ongelijk, lezers, toen ik vroeger reeds de hoop
uitsprak, dat men toch vooral onze aanzienlijke en in-
vloedrijke Inlanders wat j meer algemeen met ridderorden
en titels gelukkig zou maken
W aarom zijn niet alle Sulthans tevens Generaal a la
SuiteZoo'n rang kost het Gouvernement geen centen
't wordt toch z o o op prijs gesteld
Behalve de moderne ridderorden draagt de Soesoe
hoenanook nog twee groote achtpuntige met diamanten
bezaaide sterren, geschenken van de Oost-Indische Com
pagnie en van Generaal Daendels aan 's Vorsten voorzaten,
«ridderorden», die later steeds met de waardigheid van'
Soenan op Soenan zijn overgegaan
Onder het fluweelen buis is een gordel zichtbaar,
versierd met groote gouden kwasten en brillanten gespen'.
Aan dien gordel nu, hangt het beroemdste kleinood van
geheel Java, de van den eersten Soenan afkomstige kris,
de heilige kris, die alleen door den Vorst mag worden
aangeraakt en vereerd wordt als een poesaka (erfstuk),
bezield volgens de Javanen en bezitter ook van 'n kracht'
door onzen Couperus gedoopt als «de stille».
Een minder kostbare kris zien we op 's Vorsten rug,
in den gordel bevestigd. Dit wapen is echter ook van
zeer groote waarde. Een zwart fluweelen kniebroek
met op den buitenkant groote brillanten, ten deele be
dekt met 'n fraaie batiklcain, zwarte tricot zijden kousen
en verlakte schoenen met hooge hakken en juweelen
gespen, voltooien 's Keizere toilet
Bijzonderheden als 's Vorsten ringen, manchetknoo-
pen enz. ga ik stilzwijgend voorbij.
Men kan 't Hem zoo aanzien, dat Hij zich voelt, die
Soesoehoenan, vooral nu veler oog in-begeerig blikt naar
Zijne kostbaarheden, de bewijzen van Zijn rijkdom!
Tegelijk ook leeft in Hem een stille doch intense min
achting voor al die laaggeboren stervelingen, een min
achting, die Hij door 'n vertrouwelijk glimlachje, door
'n amicaal knikje tegen een «vriend» onder Z'n gasten,
op echt Javaansche wijze weet te maskeerente
maskeeren voor den leek altijd, niet voor hem, die den
Inlander zoo'n beetje meent te kennen.
Niet. dat deze Soenan het Gouvernement vijandig ge
zind is. O neenDe vorstenwelpen zijn reeds lang ge
temd, hun individualiteit is gelukkig dood en alleen
willen ze nog maar veel eerbetoon, veel hormat, vooral
ook van den Europeaan
Solo. Lt. Clockener Brousson. b.d.
»Gjj zalf wel oververmoeid zjjn", merkio Oxenstierna
opterwijl hij Christine niet zonder deelneming
aanzag. »Hoe kondet gij, eene zwakke vrouw, dezen rit
ondernemen Gij hebt te veel van uwe brachten gevergd,
vrees ik."
»Had ik mij zeiven maar gedood, vóór ik hier kwam,"
barstte Christine los.
vGij mocht eerder wenschen, dat gij uwe orders wat
verstandiger had ingericht," merkte de kanselier droogjes
op. »Gij kent den koning niet of gij zijt vergeten hoe
zijne geaardheid is. Tot mij hadt gij n moeten wenden,
jonkvrouw van Ulmenried, als gij het schoone beroep
vau verraden hadt w llen aanvaarden. De koning moet
naar de woorden van het overgebrachte handelen, en
niet naar de daaraan tegenovergestelde avontuurlijke
geschiedenis, die gij hem hebt meegedeeld. Daarenboven,
hebt gij bewjjzen Natuurlijk niet, dat beb ik al dadelp
gedachten wanneer wij u morgen van hier laten ver
trekken, dan is dit slechts een gnnst van den koning, die
gjj aan vroegere dagen te danken hebt; een ander dan
gij zon eenvoudig hier gebleven zijn in Zweedsche ge
vangenschap.
Gij hebt zeer veel van nwe diplomatieke gaven van
vroeger verloren, jonkvrouw van Ulmenried, want zoo
gij het verbond van nw tfgenwoo dig vaderland met
Zweden wddet doordrijven, dan moest gjj aau Tilly uwe
legenda verhalen, alleen met dit verschil, dat Saksen in
allen ernst naar een bondgenootschap met ons streeft.
Door zoo te handelen, hadt gij dan koning gediend,
zonder dat hij wist door welke snoodo middelen.
Eu thans, schoone vrouw, het ga u wel dank God,
dat nwe onverstandige daad a de gevolgen daarvan niet
doet dragen."
Christine bleef alleen alleen met zich zelf en met
den wilden stroom van hare waanzinnige gedachten. Wat
had de kanselier haar gezegd Zij herhaalde bij zich
zelve zijne woorden on die des konings en het werd voor
haren geest steeds verwarder.
IJ ordt vervolgd.