ONGEVALLEN. Een Familievloek. SCHOUW. PARIJSCHE BRIEVEN. HINDERWET. Loting voor de Nationale Militie. FEUILLETON. No. 122. Derde wad. Honderd, en zesde jaargang. Zondag 9 Oct. 1904. Kennisgeving van Eufemia Gravin van Adlersf eld--Ballestrem Woensdag 12 October, JAARLIJKSOHE SCHOUW, over R O M A3NT ALK1HAARSCHE COURANT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen, ingevolge art. 8 der Hinderwet, ter openbare kennis, dat zij bjj hnn besluit van 4 October 11. no. 131 vergunning hebben verleend aan G. DROSTE, echt- genoote van A. WINTERSTEIJN, tot het oprichten van een koekbakkerij in het perceel Sehapensteeg, wijk B, no. "23. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. 5 Oct. 1904. L. v. d. VEGT, loco Secretaris. De BURGEMEESTER van ALKMAAR brengt onder de aandacht van belanghebbenden, dat niet alleen krachtens artikel 61 van de Ongevallenwet 1901 door den werkgever in wiens verzekeringplichtige on derneming aan een verzekerde een ongeval in verband met de uitoefening van het bedrjjf overkomt, of door hem, die den werkgever ter plaatse van het ongeval verte genwoordigt, uiterljjk binnen tweemaal vierentwintig uren aangifte van het gebeurde moet worden gedaan ten pos - kantore, maar dat BOVEHDIENI krachtens artikel 12 van de Veiligheidswet het hoofd of de bestuurder van elke inrichting, waarin eenige tak van fabrieks- of handwerksnjjverheid wordt uitgeoefend (onverschillig dus, of het bedrijf al of niet in de Ongevallenwet is opge nomen) verplicht is van elk in zijn bedrijf aan een per soon overkomen ongeval binnen driemaal vierentwintig uren nadat het ongeval heeft plaats gehad, of nadat de gevolgen van dat ongeval zich hebben geopen baard schriftelijk (bij een formulier, dat in den boek handel verkrijgbaar is) aan den burgemeester kennis te geven. Overtreding van genoemd art, 12 der Veiligheidswet wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste eene maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden. De Burgemeester voornoemd, G. RIPPING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente ALKMAAR brengen ter kennis van belanghebbenden, dat de LOTING der in 1904 alhier voor de lichting van 1905 voor de Militie ingeschrevenen zal geschieden op Woensdag 36 October a.s., ten Raadhuize der gemeente Alkmaar. Zij wordeB mitsdien opgeroepen, om zich op dien dag, voor zooveel betreft de lotellngen wier fami lienamen beginnen met de letters A. tot en met P, des voormiddags te 9.16 ure, en met de letters O tot en met X, des voormiddags te 11.30 ure, aldaar tc bevinden om te loten en op gaven te doen van da redenen van vrijstelling, die zij ter zake van de Militie vermeenen te moeten inbrengen. Om vrijstelling wegens eigen militairen dienst of die van broeders te verkrijgen moet men overleggen een paspoort of ander bewijs van ontslag, of een uittreksel uit het stamboek of een bewijs van werkeljjken dienst. Ter bekoming van vrijstelling wegens broederdienst moet men bovendien overleggen een getuigschrift van den Burgemeester, waaruit het getal zonen, tot het gezin behoorende, blijkt. Eerstgenoemd bewjjsstuk kan, zoo het niet leeds in gevolge art. 39derde lid van het K. B. van 2 Dec. VAN 28) Dat was de derde grootste rekenfout van Frederik Leopold, die de vrouwen in het algemeen niet kende en zjjn eigen vrouw nog minder. De groote rekenfout kwam wel-is-waar nog niet on middellijk aan den dag, wat tronwens meestal dan eerst pleegt te geschieden, wanneer h.t reeds te laat is, maar des te grooter werd ook het vertrouwen van den jonker in zjjn eigen tactiek en in Daphné's bestendigheid. Ih Ulmenried werd eerst een zoon en erfgenaam ge boren en dan een tweeling en zoo gingen de drie eerste jaren dezer echtvereeniging voorbjj, wier gelnk Frederik Leopold niet genoeg kon prjjzen, want afgezien nog daarvan, dat Daphné van dag tot dag mooier werd, was zjj ook het lieftalligste wezen, dat met haar vrooljjk, kinderljjk ge lach als een lichtstraal op zijn pad was gevallen, hem zijn hart verkwikte en met hare kinderen in blij genot leefde, voor de rest het grootste gedeelte van haren tijd, op een causeuse in »Mon Caprice'1 liggende, zoetig heidjes etend, lag te droomen. Deze droomen, bij lichten dag met open oogen gedroomd, zij waren de demonen, die onbemerkt en onvermoed, als een dief in den nacht, het stille geluk van Ulmenried binnenslopen, droomen van glans en pracht, van tooverfeesten en kosteljjke klee deren, van jaweelen en paarlen. Op zekeren dag, 't was midden in den zomer, en de tweelingen waren reeda een jaar ond, verzekerde Daphné aan haren gemaal, dat 't hoog tijd werd om zich eens aan het hof te vertoonen. 1901 (Staatsblad N°. 230) onder den Burgemeester berust» ten minste tien dagen vóór den dag, waarop de zitting van den Militieraad wordt geoperd, worden ingeleverd bij den Burgemeester der gemeente in welke de loteling, die vrijstelling verlangt wegens eigen militairen dienst ot wegens brocderdienst, voor de militie is ingeschreven. De opgave van een reden van vrijstelling bij de loting ontslaat bem die vrjjgesteld wonscht te worden niet van de verplichting om bij den Militieraad de reden van vrijstelling in te brengen, hetgeen in elk geval bij dit college moet worden gedaan op het daarvoor bestemde tijdstip. Zjj die vermeenen vrijstelling te kunnen erlangen we gens broederdienst, moeten op Donderdag 17 STov. e k., des voormiddags to 10 ure, op het raadhuis verschijnen, vergezeld van twee bij den Burgemeester te goeder naam en faam bekend staande meerderjarige in gezetenen, die de vereischte getuigenis knnnen afleggen en het aldaar op te makea ge nigschrift onderteekenen terwijl zij verpl cht zijn de noodige opgaven voor het op maken der stukken vóór 1 Wovewberoeryoeuter secre tarie te verstrekken. De lotelingen worden uitgenoodigd den -|»ank'#t/s^r!V óy de loting mede te brengen. Bargemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. 29 Sept. 1904. DONATH, Secretaris. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente ALKMAAR brengen bij deze ter kennis van belang hebbenden, dat op dezes jaars, door den opzichter over den Hout en de Plantsoenen zal worden gehouden de De oude Zandersloot, beginnende bij het bruggetje in den Kencemersingel tot aan de zoogenaamde nieuwe Plantage. Vervolgens de sloot loopende van genoemd bruggetje langs den Ke nemersingel to de Verlaatjes- bruggen en vandaar tot do tweede brug in de Lindenlaan De sloot langs Egelenburgerlaan en Ropjeskuil tot den weg naar de begraafplaats De Ringsloot om de Cadettenschool. De Bleekersloot loopende van den Nieuwlandersingel tot daar, waar die sloot zich vereenigt met de nieuwe Zandersloot en verder deze sloot geheel tot aan de banscheiding an Heiloo. De sloot, loopende van de baanhuizen, buiten de Nieuwlanderbrug, tot de brug buiten de voormalige Boompoort aan het Kanaal. Wordende alle eigenaars of gebruikers van perceelen, aan en langs die slooten liggende, aangemaand om van de gezegde slooten, en wel ieder voor zooverre zijn eigendom zich daar langs uitstrekt, de kanten af te maaien, het kroos en afgemaaide op te halen, alsmede die slooten uit te diepen en het zand, beuevens den modder, te hunnen koste, ter weerszijden daaruit op te halen, alles op zoodanige diepte ea onder die boete en strafbepalingen, als bij de bestaandi verordeningen zijn vastgest ld. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. 29 Sept 1904. DONATH, Secretaris. De jonker zag zijne vrouw aan, alsof zij Medusa in eigen persoon ware. »Ik heb heelemaal geen plan om mjj aan het hof te vertoonen," antwoordde bjj daarop. »Ik heb genoeg aan Ulmenried met u en de kinderen, wat zullen wij aan het wufte hof doen Maar Daphné barstte in tranen uit. »Moet ik dan altjjd hier blijven en verwelken, waar geen sterveling mjj ziet?' klaagde zjj. «Waarom zijn mij alleen van alle vrouwen de genoegens van de wereld ontzegd Wat egoïstisch zijt gij om mij hier in de eenzaamheid opge sloten te houden, terwjjl ik nog zoo jong ben." Dit verwijt trof den jonker diep, maar niet omdat hij daarin een afkenrenswaardige zucht naar genoegens zag, maar omdat hij bjj zich zelf zeidezij heeft geljjk en niet ik door haar jeugd hier te laten voorbijgaan zjj vraagt niets dan wat haar toekomt." En omdat hij recht vaardig dacht, bewilligde hjj in Daphoé's verzoek en beloofde haar, dat hjj zjjno moeder zon verzoeken haar ten hove voor te stellen. Onmiddellijk droogde het bekoorlijke vrouwtje hare tranen, omhelsde hartelijk den verrukten Frederik Leo pold en was zoo gelukkig in het vooruitzicht van hare reis, dat de jonker zijn ofier reeds rij kei jjk beloond achtte. Er moesten natuurlijk hoftoiletten besteld worden, welke de Opperhofmeesteres toezeide te zullen bezorgen, maar waaraan Frederik Leopold ook zelfs niet had gedacht. Ook zjjn garderobe had vernieuwing noodig, maar een maal had hij A gezegd, das hjj moest nu ook wel B zeggen. »Dat is ééns maar nooit weer," troostte hij zich. Niet lang vóór haar vertrek kwam Daphné bij hem en verzocht hem een kleinood. Zonder een woord te zoggen gaf bjj wat hjj tog bezat oud-modische kettingen van Venetiaansch goud, kruisvormige agrafen van robijnen en smaragden, eenige paarlsnoeren, dat was alles. »En de diamanten vroeg Daphné zachtjes. »D.e steken in »Mon Oaprice," zeide hjj kalm. Daarop verschrikte zjj een weinig. »Nu, ook zonder dat zal 't wel gaan," antwoordde zjj vergenoegd, want tobben over hetgeen zij toch niet meer Particuliere Correspondentie.) Parijs, October 1904. Toen ik nog in m'n kleine huisje te Bergen woonde, en nog niet dacht dat ik zoo spoedig hier zon zijntoen ik nog 's morgens vroeg de zon op kon zien gaan van af de Schoorlsche dninen, en op warme dagen m'n kost baar zielefoudraal afspoelde in de koele golven van de Noordzeetoen ik dag in, dag uit genoot van het schoons dat 't dorp Bergen bezit, en op de avonden na de wed rennen, m'n longen beswaarde met warrelend stof in fantastisch rossig verlichte danszalen toen ik bij nacht en ontjj soms per fiets naar Alkmaar trok om kopy to bezorgen aan de Alkmaarsche Courant, 't welk ik eens wegens onbekendheid met de plaatseljjke politie-verorde- ning moest bekoopen met 'n proees-verbaal wegens 't rijden zonder licht tussohen 'n nur vóór zonsopgang en 'n uur na zonsondergang; toen dan in die gelukkige zomer tijden, dacht ik nog slechts aan, en wist ik niets van Parjjs als 'n hèele groote stad die daar ergens aan de Seine midden in Erankrjjk liggen moest en waarvan kennissen en vrienden me de schoonste verhalen vertelden. D'een vond 't er subliem, kerel, zoo groot en zoo mooi 'n ander vond 't 'n vuile stad, 'n derde klaagde over beesten, punaises, die van de duisternis profiteerden, om je vlakke huid tot 'n golvend heuvelland te maken, weer 'n ander zou nergens anders willen wonen, en 'n allerlaatste kon 't er niet nithouden. Zoo kwam het dat ik met 'n hopelooze nieuwsgierigheid vóór eenige maanden hier aanlandde, 's avonds om half elf, met 'n dof vermoeid gevoel van de tien-nur-sporens, beladen met 'n handkqfier, regenjas en nog eenige attribnten, welke ik de eerste dagen noodig zon kunnen hebben. Zoo stond ik dan in de Roe de Dunkerque te kijken op den slikkerigen trottoirband van 't station. Nou was ik in Parijsals ze me hadden gezegd dat ik in Zwolle of Groningen was terecht gekomen, had ik misschien 'n oogenblik gedacht in den verkeerden trein te zijn gestapt, evenwel waren er niet te misduiden kenteekenen dè.t ik èr wks. Niet zoozeer aan de Pransche opschriften op de winkels, want die zie je in Holland ook, als wel aan de hoogte der huizen, en beasphalte straten. Do rest, zie je, was me niet duideljjk 1 WaB dat nu Parijs? Donker was 't er en verlaten; was 't nacht ge weest dan had ik me dat toen kunnen voorstellen, hoewel ik later tot de ontdekking ben gekomen, dat 't hier nooit nacht wordt, want als 't eene deel der stad in diepe rust is verzonken, wordt er in 't andere deel gewerkt en omgekeerd doch 't was geen nacht en zelfs tamelijk vroeg nog in den avond. Ik begreep er niets van. Over het grauwe stationstrottoir onder de reusachtige luifel slenterden 'n paar menschen, saam schaduwend met het donker van den stationsgevel 'n enkele fi&cre hier en daar, 'n alleen slenterende sergeant de ville, en overigens was er niemandachter me kwamen eventjes 'n risje huurrijtuigen slissen door de modder, de straat voor me in. Ik vroeg in m'n Belgisch-Fransch den politie-agent den weg naar de straat, waar ik 'n adres voor 'n hotel had, en vroeg of er geen tram was, die m" er brengen kon. In brokstukken begreep ik uit z'n antwoord dat ik recht uit moest. In da gedachte misschien nu wel wat meer licht te zien, stapte ik zwaarbepakt verder. Alles bleef even donker, hier en daar brak soms'es 'n fel breed licht van 'n enkel eafé door de zwjjgende duisternis heen, maar overigens alles even plattelandsachtig stil. Alleen de hooge huizen spraken me van 'n wereldstad, deden me beloften van grootheid En de regen drensde neer, in de natte donkerte, op i» i i i i urn—a—m— bezat of krijgen kon, was haar gewoonte niet. En op een goeden dag vertrokken zij, na een lang afscheid van de kinderen genomen te hebben. Daphcé, vrooljjk en blijde een onbekende wereld tegemoet gaande, de jonker met een bezwaard hart en een wonderljjk beklemd gevoel, want in den afgeloopen nacht had hij gedroomd, dat Uraca, de Spaansche, in de zaal, waar de voorvaderlijke portretten hingen, nit de ljjst van haar beeltenis was getreden en zich vóór zjjn bed had geplaatst. Veel had zjj hem verteld, maar hjj wist niet meer wat; slechts dit eene wist hjj nog, dat zij hem bezworen had Daphcé thuis te laten, opdat haar vloek niet aan deze zou vervuld worden. Met een doodeljjken schrik was Frederik Leopold wak ker geworden. Wat was dat voor een vloek Hjj wist daar niets van. En toen hjj tegen den morgen weder insliep, droomde hjj weer van Uraca en hjj zag haar weenend en smeekend en de handen wringend naast zich staan en hij hoorde haar klagen, dat haar vloek haar zelve tot eene vervloe king geworden was en dat zjj slechts, wanneer hjj den Roodeu Toren liet afbreken en de heks liet begraven in gewijde aarde, rust zou vinden. Frederik Leopold schreef den wonderlijken droom op in de kroniek van Ulmenried, terwijl hij er bijvoegde: »Wie zal het bewijzen op welko wonderbaarljjke wjjze de fmenacheljjke |geest in slaap rondgaat en aaneen- voegt, wat hjj des daags heeft gedacht. Ik, sehrjjver dezes, beken op den dag na dezen d:oom bevolen te hebben, dat een losgegane steen aan het graf van Uraca zoude vastgemaakt worden met versche kalk. Voorts hebben wjj aan tafel gesproken over heksen, en heb ik mjj van den toestand van den Roodeu Toren, welke om onbekende redenen is dichtgemetseld, overtuigd.'' Op deze wjjze had de jonker zeer natuurlijke oorzaken gevonden voor zijnen droom, niet vermoedend op welke wonderljjk8 wijze hij de geschiedenis van vroeger dagen over het hoofd had gezien en rustig vertrok hjj zjjn noodlot tegemoet. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1904 | | pagina 9