beinsche school. De heer IJpma geeft daarvan het voor
beeld, die kan in elbe klas enkele nren zijn.
De heer Glinderman dringt er op aan, dat de
discussie niet noodeloos gerekt wordt.
De heer Kraakman acht het te betreuren, dat B.
en W. het hun opgedragen onderzoek achterwege hebben
gelaten. Hij zal geen voorstel doen, om dat onderzoek
alsnog in te stellen. Ook door deze discussie heeft spr.
meerdere inlichtingen gekregen, o.a. van den heer de Wit,
waar deze heeft gezegd, dat men in Amsterdam ook
tegen de kosten opzag om van de 12 klassige, zesklassige
scholen te maken. Bovendien het denkbeeld van den
heer Boalmans ter Spill is nog door niemand aangeroerd
het hoofd blijft het hoofd. Wordt dat zoo opgevat, dat
hij de onderwijzers onder zijn gezag, onder zijn discipline
blijft honden en verklaren B. en W. uitdrukkelijk dat
dat kan, dan kan spr. met het voorstel meegaan. Maar
dan vraagt spr., blijkt dat voldoende uit de wet, uit de
instructie, anders twijfelt hij er aan of het hoofd genoeg
geëerbiedigd zal worden. Is er een genoeg bindende
instructie Zoo niet, is 't dan niet wenscheljjk die te
maken. Het hoofd moet ook zijn een controleerond hoofd
en moot o.a. de vorderingen der leerlingen kunnen nagaan
in alle klassen.
Hoe zal hij daaraan nitvoering geven. De schoolopziener
geeft een middel aan, het hoofd kan zijn klasse wel eens
verlaten bij sommige werkzaamheden; maar is dat vol
doende? Er zjjn mogelijk wel andere middelen en kunnen
B. en W. dat in een instructie niet vaststellen. Verder
vraagt spr. eonige inlichtingen omtrent de splitsing met
het oog op het schoolgebouw, of dat veel zal kosten.
De heer Boelmans ter Spill wijst den heer
Kraakmsn er op, dat de wet en de instructie het hoofd
met genoeg gezag bekleeden en voegt er bydat de wet
ook eigenljjk geen ambulante hoofden kent, een argument,
dat ook reeds door een bevoegd schrijver in één der
plaatselijke bladen is aangevoerd. Nadere voorschriften
te maken is, als 't noodig is, geen bezwaar. Ook kan hij
verzekeren, dat do splitsing geen kosten zal vorderen.
De heer Kraakman vraagt nog of het niet bezwaar
lijk is één speelplaats te houden en één ingang, waarop
de Voorzitter ontkennend antwoordthet aantal
kinderen blij ft hetzelfde, desnoods zou men twee uitgan
gen knnnen maken.
De heer Glinderman doet thans het voorstel om
terug te komen op bet besluit van 15 Jnai voor zoo veel
dat noodig geacht wordt.
De heer Bosman zon liever een motie willen voor
stellen, waarin uitgedrukt wordt, dat de raad voldoende
is ingelicht, waartegen de heer Cohen Stuart zich
echter verzetde raad is niet ingelicht, het besluit is
niet nitgevoerd, dat aan te nemen is gevaarlijk voor de
toekomst.
De heer Boelmans ter Spill bestrjjdt die op
vatting; m6n kan zeggen: de inlichtingen zijn onvol
doende, doch er is geen omissie begaan. Het voorstel-
Glinderman, door dezen aangevuld met de clausule, dat
de raad meent voldoende te zijn ingelicht, wordt daarop
in stemming gebracht en met 11 tegen 5 stemmen aan
genomen. Tegen stemden de hearen Moens, Kraakman,
Cohen Staart, de Groot en Luiting.
De heer de Groot doet daarop weer opnieuw het
voorstel nadere inlichtingen in te winnen.
De Voorzitter wijst op het zonderlinge daarvan,
doch de heer Kraakman meent, dat de heer de Groot
volkomen in zijn recht ishy kan ook andere inlichtin
gen willen dan vroeger.
Het voorstel de Groot, dat bedoelt inlichtingen te
vragen over de wjjze waarop de contröle moet plaats
hebben, wordt echter niet ondersteund en komt dns niet
in behandeling.
Het voorstel van B. en W. wordt daarna in stemming
gebracht en met 13 tegen 1 stem en 2 onthoudingen
aangenomen. Tegen stemde de heer Moens.
De heeren Cohen Stuart en de Groot bleven bniten
temming.
3. Haven- en Kaalgelden.
In verband met de omstandigheid, dat de verordening
op het heffen van haven- en kaaigelden bij Koninklijk
Besluit van 17 Oct. 1900 is goedgekeurd tot den len
Jan. 1905, stellen B. en W. voor de bedoelde verordening
opnieuw en onveranderd vast te stellen.
Goedgekeurd.
4. Vonncnbelastlng.
B. en W., overleggende een schrijven van Ged. Staten
waarin wordt medegedeeld, dat de Minister van Binnenl
Zaken van oordeel is, dat de progressie in het tarie,
vastgesteld, niet strookt met het karakter eener retributie
terwjjl art. 3 der invorderingsverordening, z. i. in stryd
is met de gemeentewet en dat ook andere artikelen eenige
wijziging of nadere toelichting behoeven, stellen voor in
de verordening op de heffing zoowel als de invordering
enkele veranderingen aan te brengen en het beslnit daartoe
vergezeld te doen gaan van een uitvoerig schrjjven, waarin
o. a. het standpunt in zake het tarief wordt verdedigd.
Met betrekking tot deze verordeningen is nog een
voorstel ingekomen van den heer Glinderman, om art. 8
der verordening op de heffing als volgt te lezen
»De belasting is verschuldigd voor een geheel jaar
•behalve bij aanvang van bewoning tnsschen 1 Juli en
»3l December, in welk geval de belasting voor de helft
»is verschuldigd.
•Burgemeester en Wethouders kunnen van de helft
van den aanslag ontheffing verleeneu wanneer blijkt
dat een perceel vanaf 1 Juli tot en met 31 December
onbewoond is geweest. Het daartoe strekkend verzoek
moet ingediend worden binnen één maand na afloop
van het belastingjaar."
Hij is van oordeeldat deze redactie nit een oogpunt
van comptabiliteitbij behond van het beginselde
voorkeur verdient.
Conform besloten.
5. Langdurig verlof aan een onderwijzeres.
Naar aanleiding van een verzoek van mejuffrouw M.
Bakker, onderwijzeres aan de 2e Gemeenteschool om haar
een verlof te verkenen van een jaar tot het ondergaan
van een orthopedische behandeling, welk verzoek verge
zeld ging van een geneeskundige verklaring van Dr. Ran-
neft te Groningen, en waarbij adressante vraagt in het
genot te mogen bljjven van een gedeelte harer jaarwedde,
stellen B. en W. voor om te besluiten het gevraagde
verlof te verkenen met de bepaling, dat haar verlof-
tractement zal bedragen de helft van f 725 of f 362,50.
Goedgekeurd.
6. Benoeming van een leeraar aan de Burger
avondschool.
Ter benoeming van een leeraar in het lijn* en vak-
teekenen aan de Burgeravondschool, in plaats van den
heer D. R, Gerhardt, is door B, en W. de volgende voor
dracht ingediend
1. P. NOOTEBOOM, gcdipl. bouwkundige te Dordrecht.
2. W. POSTEMA, Brielle.
3. J. J. WESSELING, Bussum.
Benoemd de heer P. NOOTEBOOM met 16 stemmen.
7. Het oprichten van een abattoir.
Gevolg gevende aan de opdracht, die B. en W. in de
vergadering van 23 Jnli 1902 ontvingen om gehoord
en geraadpleegd een of meer deskundigen, opnieuw aan
den Baad voor te leggen een uitgewerkt plan voor een
eventueel te stichten abattoir toet koelhuis, met aan
wijzing van een geschikt terrein, in verband waarmede
het college een blanco crediet werd verkend, worden
thans door B. en W. den raad twee door de heeren
Quadokker en Looman opgemaakte plannen aangeboden,
een met stoom en een met gas als drijfkracht, en stellen
zij voor te nemen de navolgende besluiten
A. de Raad der gemeente Alkmaar,
Gelet op zijn besluit van 23 Juli 1902, en het
door B. en W. overgelegde plan;
Gezien het deskundig rapport, alsmede het ter
zake uitgebracht advies voor de Gezondheids
commissie;
Besluit
1°. over te gaan tot de oprichting van een open
baar slachthuis, overeenkomstig hel door de
heeren Qaadekker en Looman opgemaakt plan,
zooveel mogelijk aangevuld en gewijzigd,
zooals door de Gezondheidscommissie is aan
gegeven, zijnde het de bedoeling geen stoom,
doch gas als drijfkracht te bezigen, op de
gronden daarvoor in het deskundig rapport
genoemd
2°. van het besluit tot oprichting van een open
baar slachthuis kennis te geven aan da af-
deeling Alkmaar en omstreken vandoNeder-
landsche Maatschappij tot bevordering der
geneeskunst; aan de afdeeling Alkmaar en
omstreken van de Noordhollandsche vereeni-
ging »hei Witte Kruis"; aan de Plaatselijke
Gezondheidscommissie en aan de afdeeling
•Noordholiand benoorden het Y" van de
Nederlandache vereeniging tot bescherming
van dieren, als beschikking op hunne in Januari
1898 ter zake ingekomen adressen.
B. de Raad der gemeente Alkmaar,
Gezien zijn beslnit van heden tot het oprichten
van een openbaar slachthnis;
Overwegende, dat het, ten behoeve daarvan,
noodzakelijk is om over te gaan tot aankoop van
den benoodigde grond
Overwegende, dat de Gezondheidscommissie zich
geheel kan versenigen met de keuze van na te
noemen grond
Gelet op art. 194 snb c dor Gemeentewet
Beslnit
ten bedoelden einde aan te koopen van den heer
S. Bregman alhier een stuk grond, groot pl. m.
15889 centiaren deel uitmakende van de percee-
ien, ten kadaster bekend gemeente Alkmaar in
sectie C, Nrs. 669 en 425, begrensd ten noorden
door de overblijvende gedeelten van de genoemde
kadastrale perceelenten oosten door de Oude
Hoornsche vaartten zuiden door de stoomhont-
zagerjj »de Simson" en door het kadastrale per
ceel sectie O, No. 671, ten westen door de Nieuwe
Hoornsche vaartvoor den prijs van f 7944.50,
berekend naar f 0,60 per centiareonder de na
volgende en eventueel nader door burgemeester
en wethouders vast te stellen voorwaarden:
1°. dat ten behoeve van den uitgang van het op
het gekochte terrein te stichten slachthnis
een brug worde gemaakt over de Oude
Hoornsche Yaart.
2°. dat ten behoeve van het weiland ten noor
den van het aangekochte terrein gelegen, voor
gemeente-rekening eene rjjbrug worde gemaakt,
mede over de Oude Hoornsche Vaart.
Afschrift van dit beslnit (in duplo) te zenden
aan heeren Gedeputeerde Staten van Noordholland
ter erlanging van de vereischte goedkeuring.
O. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen te
zijner tijd de noodige financieele voorstellen te
doen tot vinding der gelden, welke ter uitvoering
van de besluiten sub A en B zullen blijken noodig
te zijn.
De Voorzitter doet voorlezing van een schrjjven
van het afwezige lid van den raadden heer van den
Bosch waarin deze o. a. als zijn meening uitspreekt, dat
het abattoir te groote lasten zal opleggen aan een deel
der burgers en dat de plaats van het abattoir voor den
exporthandel niet gunstig is gelegen. Hij geeft daarom
in overwoging tot de oprichting niet over te gaan.
Verder wordt mededeeling gedaan van het adres der
firma Baan Zoon waaruit blijktdat deze firma het
recht heeft op het bedoelde land te komen voor zoover
dit voor het opvlotten van hout noodig is terwijl zij
daartegenover verplicht is de schoeiing der Hoornsche
vaart te onderhonden.
De heer Kraakman vraagt of B. en W. dadelijk
de noodige inlichtingen omtrent deze zaak kunnen geven
en onderstelt de mogelijkheid dat een nader onderzoek
noodig is.
De heer Bosman, die meende te weten dat een der-
geljjk servituut ook bestond voor den houtzaagmolen >de
Hoop" heeft onderzoek gedaan op het hypotheekkantoor
en daaruit gezien dat zjja meening juist is hij doet
voorlezing van de koopakte waarin daarvan melding is
gemaakt. Hij vermoedt dat B. en W. dat niet hebben
geweten, auüers zouden zjj niet met het voorstel gekomen
zijn die peroeelen land te koopen. Hebben zij het wel
geweten dan zal de raad toch zeker bezwaar maken op
een dergelijk land het abattoir te vestigen. De spreker
wil ook andore bezwaren tegen het terrein te berde brengen
doch de Voorzitter acht het beter zulks bij de be
handeling der voordracht zelve te doen.
De heer Kraakman zegtdat hy een voorloopig
voorstel heeft gedaan en gelooft, dat er daar de zaak in
het adres genoemd niet liquideniet geheel duidelijk is,
wel reden is om het punt aan te honden tot de volgende
vergadering.
Het is, meent hy, beter, dat deze zaak eerst tot klaar
heid komt voordat de beslissing valt, of B. en W. moeten
kannen zeggenwij nemen de verantwoordelijkheid in
dezen geheel op ons.
De Voorzitter gelooft niet, dat het wenscheljjk is
op het voorstel Kraakman in te gaandan komt men
nooit van de zaak af. Daze adressant, zegt hij, had reeds
veel eerder bij B. en W. knnnen komen, dan bijna op
het moment der zitting. Zoo is 't telkens gegaan. Even
voor de zitting werd ingediend een adres met bezwaren.
De heer Bos man wensoht ten aanzien van dit adres
op te merken, dat als 't niet was ingekomen, de zaak
waarover het handelt toch door hem ter sprake zou zijn
gebracht en het slot der discussie zon dan toch kunnen
geweest zijn, dat B. en W. werden nitgenoodigd naar een
ander terrein om te zien. Ook de andere bezwaren tegen
het terrein brengt spr. thans in het midden. Als eersten
eisch, heeft hij zich altijd voorgesteld, dat het abattoir
moest liggen aan een openbaar groot vaarwater, aan een
goeden verkeersweg en dat er een gemakkelijke ver
binding moest ziju met de Hollandsche Spoor. Dit terrein
ligt niet aan den openbaren weg, er is een sloot tnsschen
waarover het de vraag is, of men een brug mag maken. De
Hoornschevaart is geen groot openbaar water, terwijl by
loozing van bet vuil daarin, dat vuil heel gemakkelijk
terecht kan komen in de polders by de Zes Wielen. Door
het kanaal zal men voorts moeten leggen een zinker voor
den aanvoer van gaa, die vol water kan komen, en waar
door de verbinding met de gasfabriek dan plotseling wordt
verbroken ook met den toevoer van water van de water
leiding kan dit plaats hebben. Met het oog op dit alles
geeft spr. in overweging de voordracht terug te nemen
en naar een ander terrein om te zien. Dat ten Noorden
van de spoorlijn, dat in de toelichting van het voorstel
ook wordt genoemd acht bij veel beter.
De Voorzitter twijfelt er niet aan, of met de firma
Baan kan men tot een bevredigende oplossing komen en hij
zou er prijs op stellen thans een beslissing te nemen, in
het uiterste geval is de gemeente toch ten slotte eigenares
van net water.
De heer Bosman geeft dit laatste toe, maar zon het
toch bedenkeljjk vinden door een verbod om het water
te gebruiken, deze industrieële onderneming te bemoeilijken.
Het leggen van hont in do Nieuwe Hoornsche vaart is
de firma reeds ontnomendat, zegt hjj, is geschied met
het oog op het aldaar vestigen van een abattoir.
De Voorzitter noemt dat een besliste onwaarheid.
Dat B. en W. het bedrijf niet willen bemoeilijken, kan
olijken uit hetgeen is besproken in de vergadering met
de commissie van bijstand, waarin is voorgesteld ten be
hoeve van de firma een sloot te graven.
De heer Bosman neemt genoegen met die verklaring.
De heer Glinderman vraagt, of B. en W. niet
evengoed ingelicht hadden kunnen zijn, als de heer Bosman.
De heer Boelmans ter Spill zegt, dat men van
de baide servituten niets afwist toen de voordracht werd
opgemaakt. Zooals door den Voorzitter reeds werd gezegd:
men wacht altijd tot het laatste oogenblik om met derge
lijke bezwaren bij den raad te komen. Hij zal daarnit
geen conclusie trekken, doch wil alleen het feit consta-
teeren. Tot voor eenige dagen was het servituut ten be
hoeve van de firma Baan hem onbekend.
De heer Bierdrager heeft hem er mee in kennis gesteld.
Bij het onderhond daarover gevoerd, heeft spr. dezen
gezegd, dat B. en W. zeker niet het bedrijf willen scha
den, en voor hem de gelegenheid zonden willen bevorderen
om een eigen balkenhaven te maken, met welk voorstel
de heer. B. toen genoegen nam. De uitgegraven grond
zon door de gemeente kannen worden overgenomen, om
het land op te hoogen. Op deze wyze is het bezwaar uit
den weg te mimen. Spr. merkt hier nog bij op, dat het
wel eigenaardig isals er sprake is van huur van water
deugt het niet, dan is 't te ondiep, en nu is datzelfde
water volstrekt onmisbaar.
De heer Bosman wjjst er op, dat de wethouder
alleen de zaak-Baan stelt, maar ook de molen de Hoop
heeft hetzelfde recht, dat maakt de zaak niet gemakkelij
ker en daardoor zon het door de gemeente te brengen
offer wel eens te groot kannen worden, en waar gaan we
dan ten slotte heeD, zegt spr. Hij bljjft er bij, dat dit plan
moeilyk is goed te keuren.
Den heer Kraakman komt het voor, dat indien de
kwestie Baan al is op te lossen, de mededeeling van den
heer Bosman aangaande het tweede servituut wel van
zoodanig belang is, dat daarom de voordracht kan worden
aangehouden.
De Voorzitter zou dan echter niet alles willen
verdagen en hot ontwerp-beslnit A willen behandelen,
men kan altjjd nog de beschikking krijgen over het land
van den heer Schuurman ten noorden van de spoorlyn.
De heer Glinderman vreest, dat de stemming over
bet voorstel A niet zuiver zal zijn, als men niet weet,
waar het abattoir geplaatst zal worden.
De heer Boelmans ter Spill meent, dat juist
door de twee zaken te scheiden, de stemming zuiverder
wordt.
De Voorzitter verbaast zich er over, dat de heer
Glinderman daartegen is.- Zoo komt men nooit aan een
eindeerst is men tegen het plan, toen tegen de plaats,
en moeten B. en W. weer eea nieuw volledig plan op
maken met aanwijzing van de plaats en nu ageert men
vseer tegen hot plan. Van den heer Glinderman, zelf een
der onderteekenaars van een adres voor de oprichting van
een abattoir, verbaast het hem al heel erg.
De heer Glinderman zegt niet in beginsel tegen
een abattoir te zijn, maar de financieele zjjde van het
vraagstuk weerhoudt hem er voor te stemmen.
De heer Uitenbosch is het met den heer Boel
mans ter Spill eens, dat de kwestie-Baan tot een goede
o, lossing is te brengen, na een onderhoud 'met den heer
Bierdrager gelooft hij niet, dat dit meer een hoofdbezwaar is.
Verder verheugt hij er zich over dat de Voorzitter
het voorstel splitstwaaruit dan allereerst de beant
woording zal volgen van deze vraagkrijgen we een
abattoir of niet Vele leden hebben reeds vroeger over
deze zaak hier hun meening kannen zeggen zij 't dan
ookdat enkele zieh niet beslist als voor- of tegen
standers deden kennen. Waar de jongere leden die