De Mums* strastMtawsrii
PERSON ALIA.
ADVERTENT IE N.
KUNST E N LETTEREN.
Hardsteen, Zandsteen en
Marmerwerk.
W. F. STOEL ZOONALKMAAR.
De getuige verklaart dat hij den ontvanger te veel
vertrouwen schonk. De staten der ontvangsten werden
wel nagegaan en opgeteld, maar de bedragen werden niet
vergeleken met de mandaten. Was dit geschied, dan
was de wederrechtelijke toeëigening zeer spoedig uitge
komen.
Mr. Joost de Graaf, ambtshalve verdediger, vraagt, of
het niet waar is, dat in de brandkast, nadat beklaagde
verdwenen was, zijn gevonden contanten, geldswaardige
papieren en een verzegeld pakket, inhoudende het vermogen
van een der ingezetenen. De burgemeester geeft dit toe.
De sub.-officier van justitie vraagt of het den burge
meester waarschijnlijk voorkomt, dat beklaagde zooveel
geld noodig had voor zijne hnishouding.
De getuige meent van niet. Waar de ontvanger het
geld wèl voor noodig had, weet hjj niet.
Bij hot nemen van zijn requisitoir doet de sub.-officier
uitkomen, hoe beklaagde zich door eigen vrijen wil ten
gronde hoeft gericht en in de gevangenis heeft gebracht.
Hij heeft een zuinige arbeidzame vrouw en bad dus het
geld voor zijne hnishouding niet noodig.
De grootste straf is voor beklaagde het verlies van zijne
positie, maar toch moet hem ook een zware straf worden
opgelegd wegens het schromelijke misbruik van hot ver
trouwen, dat men hem schonk.
De eisch luidt 1 jaar gevangenisstraf.
De verdediger wjjst op eenige lichtpunten. Vooreerst
braoht de slordige administratie beklaagde van den wal
in do sloot, dan meent de verdediger, dat beklaagde van
een salaris van f 1000, met een vrouw en 6 kinderen,
niet kon rondkomen.
Ten derde pleit het voor hem dat hjj de contanten en
't hem toevertrouwde vermogen niet heeft aangeraakt.
Hy had meer kunnen stelen. Dan is 't gedrag van bekl.
onberispelijk. De verdediger dringt aan op oplegging
eener minder zware straf en mindering der preventieve
hechtenis.
Beroepen bij de Chr. Geref. Kerk te Broek op Lan-
gedijk ds. J. W. Polman te Murmerwoude.
Tot lid van het dagelijkach bestuur der banne Groote
broek en Lutjebroek is gekozen de heer W. Bronkhorst
tot hoofdingeland de heer T. Groot.
In hooge Regionen, door Gt. van Hulzen.
(Gids 1903. Verschijnt weldra in boekvorm.)
In hooge Regionen is de titel van het boek, dat
ik heden met u, lezer, wel eens oven zou willen inzien.
Een roman uit de bergen 1
Zoo gij er ooit oenen beleefdet, rijzen er wellicht lief-
ljjke herinneringen in n op herinneringen aan genot
toen gesmaakt op tochtjes in de tandradspoor, als ge
gezeten aan de zijde uwer liefste, haar met breed arm
gebaar de panorama's toondetdie zich steeds verder
ontrolden, alB ge met haar stondt op den top van een
alp, uw arm geslagen om haar middel, beiden genietend
van de grootsche tafereelen aan uw voet, dubbel genietend,
omdat ge schouwdet door den glans van uw geluk, alB ge
liept langs weinig betreden bergpaden, met niets rondom u
dan de machtige stilte der geweldige natuur, als ge ge
leund op de balustrade van hotel of plateau met elkaar
wedjjverdet in bewonderende uitroepen over de schoon
heid van een zonsondergang, of 's morgens ten zelfden
venster uitblikkend de rijzende dagvorstinne uw eersten
morgengroet brachttot geden reiszak gevuld
met souvenirs nit de bergen, weer blijde terng gingt
naar uw lage land, waar de nevels zweefden over de
weiden, waar ge u beiden een tente opsloegt, om er
verder te droomen de poëzie van nw jonge liefde in de
bergenen nw hart wordt warm, ge hervoelt weer
weer uw sensaties van toen hoe nw hart sloeg met
snellere slagen, als gij haar naderen zaagt in haar klenrig
kleedje, van diep nit 't dal naar n, daar boven op den
top, of als zij n verraste bjj de kromming van een weg
of op den hoek der stille dorpsstraaten met een
zalig gevoel opent ge het boek, en ge hoopt, dat u nit
die blaren een gear zal toewademen als van verdroogdo
alpenrozen en Edelweiss
Waar dwaalden we heen
Neen, niet 't eeuwig jonge lied eener eerste liefde
zingt dit boek: verre vlucht Eroos, als God Logos hem
gadeslaat met al de koelheid van zijn denkersblik I
Want dat is juist 't noodlot der twee gelieven in dit
boek, dat ze te beredeneerd, te verstandig zjjn.
't Geval is ditEen lief Russinnetje van nette maar
verarmde familie, zoekt genezing voor hear borstkwaal
in 't gebergte. Maar 't weer is slecht. De bergen zjjn
dagen en dagen in dikke nevelen gehuld. Zjj zwerft van
't eene kuroord naar 't volgende, van 't eene pension
naar 't andere, om te ontkomen aan de melancholie van
't sombere weer. We maken met haar kennis als ze in
haar loodklenrigen reis-tailor in de koud-leege vestibule
van 't hotel in Interlaken op en neder drentelt, kijkend
naar de pontjes van haar overschoenen die met eiken
voetstap onder den voetvrjjen rok nittipten. Vandaar gaat
ze hooger op naar St. Beatenberg. In het bekrompen pen-
siounetje aldaar maakt ze kennis met een Hollander, die
haar dadeljjk aantrekt door zijn flink voorkomen en zjjn
beslist optreden. Spoedig zijn Anna Panlowna en Roelof
van Reelen beste maatjes. Hij ia architect en doolt in
de bergen om, met het idee een gansche hervorming in
de bouwwereld te weeg te brengen.
Volbloed idealist, heeft hij zijn betrekking van teeken-
meester eraan gegeven, om vry, geheel vrjj te zijn. Telkens
«n .telkens houdt hij 't Russinnetje met zjjn droomen en
plannen bezig.
Wat de lezer reeds vermoedt, wordt een feit. De beide
jongelieden vatten genegenheid voor elkaar opze praten
veel, wandelen veel, troosten elkaar, als 't booze weeral
de logeergasten opslnit in 't enge salonnetje zjj musiceert
voor hem, hjj tracht haar al 't schoone der omgeving te
doen bewonderentot 't opeens tot een uitbarsting
komt en zjj elkaar in 't duistere van Hohwacht hun
liefde verklaren
Maar nu komt het tragische.
Want die liefdesverklaring heeft beiden verrast, althans
van Reelen. Die wil eigenljjk niet verliefd zjjn, wil aan
geen huweljjk denken, dat hem in de vlucht zjjner idealen
zou tegenhouden. Vandaar een geweldige tweestrjjd in
zjju binnenste, die ten slotte hiermede eindigt, dat hij
moet erkennen »Ik kan niet meer bniten haar." Maar
nn wil zjj niet meer. Een hnweljjk met een rijken neef,
vele jaren haar oudere, slaat ze af, omdat ze alleen Roel
bemint, maar, mede onder den invloed van haar zuster,
een vrjje vrouw, docente in Bern die haar, 't zwakke,
veel zorg behoevende schepseltje, op practische gronden
een hnweljjk met den onbemiddelden Hollander ontraadt,
verbreekt zij de pas geknoopte banden, om zich na haar
herstel, evenals hot echtpaar van 't heilsleger, te wjjden
aan 't heil der lijdende menschheid
Ziehier in korte trekken, wat de heer Van Halzen op
(bier en daar wel wat te) uitvoerige wijze verhaalt.
We kunnen ons voorstellen, dat de doorsnee-lezer niet
zal dwepen met dit boek, 't welk zoo weinig handeling
bevat en daarentegen veel breeduitgesponnen redeneerin
gen en lange beschrjj vingen van natunrtafereelen, terwijl
t als om de maat vol te meten onbevredigend
eindigt. We kunnen wel wat voelen voor de klacht
«Miar dat zjjn geen menschen, zoo doèi gelieven nietl
't Zjjn poppen, waarvan de auteur zich bedient om zjjn
décors beter tot hun recht te laten komen, en tevens
dienen ze als spreekbuis, om zjju ideeën aan den man
te brengen 1 Wat is dat voor een kerel, die met een
mooie jonge vrouw naast zich, over niets weet te praten
dan hnizenbonwon I Die den eersten avond met haar naar
Hohwacht kuiert, zonder haar zelfs den arm te bieden
Neen, die schrjjver kent de menschen niet, althans geen
flinke, normale jongelui, wat trouwens geen tont is van
hem alleen't grootste deel der moderne liteiatuur han
delt over abnormale lieden, 't Book is langdradig, saai
en vervelend I"
Lazers, misschien zjjn er onder u, die dit ook uitge
roepen hebben, of misschien zullen doen, als ze zich ein
delijk door 't dikke boek heengewerkt hebben. Laat ik
daarom een poging doen om den schrijver te rechtvaar
digen, want al sta ik, blijkens mjja vorige opstellen,
niet zoo heel dicht bjj de modernen ik vind in dit
boek veel te waardeeren. Den heer Van Halzen komt
lof toe voor 't uitbeelden van deze beide zwervers, te
midden der grandiose Zwitsersche natnur.
Maar warmer nog zou onze lofspraak zjjn, indien de
schrjjver zjjn last tot 't smeden van nieuwe woorden
wat meer had ingetoomd en hjj er een correcter spelling
op nahield.
Ziet, we kunnen ons voorstellen, dat iemand, die tel
kens overhoop ligt met het woordgeslacht, zich aansluit
bjj de spellingvoreenvoudigers, onder de vaan van Kol-
lewjju we achten het te büljjken, dat een auteur bjj 't
weergeven der gesproken taal, de boeien der grammatica
verbreekt, maar hoe een auteur er toe komen kan, deen
den door elkaar te haspelen, en in 't eene oogenblik
schrijft: »naar de man'', en 't andere: »iu den zomer1',
neen, dat is ons een raadsel, en 't ljjkt ons dan ook
niets dan verregaande nonchalance. Een schrijver die
knnst wil geven, maar dat doet in een spelling als Van
Halzen, is ge ijk aan den meneer, die zich vertoont in
een staatsierok, maar met een gerafelden boord en ge
scheurde handschoenen.
Het vormen van nieuwe woorden is reeds lang een
rage geweest, die ook Van Halzen near 't hootd is ge
slagen. Onze aanteekeningen daaromtrent, al lezende ge
maakt, beslaan verscheidene bladzjjden. We pikken er
eenige nit. Daar is eerst het werkwoord zuigen. Wat er
in hooge regionen al niet znigt
»Een geheele dracht witte wolken kwam doorgezogen"
»Gedachten van door kerels te worden aangevallen, door-
*zogen Anna Paulowna's brein.
«Door 't wolkenzware zwerk zogen zich lichtstralen.
»Die mouschen kunnen daar nu eenmaal moeieljjk bui
ten, 't is hnn ingezogen.
naar de scbuld starend, waar de wolken lang
zaam dooreenzogen,
»Een nieuwe nevel steeg op, doorzoog heel de sfeer.
Het tweede, waarop de aandachtige lezer stuit, is de
dwaasheid, het werkwoord zeggen voor de variatie ver
vangen door nitdrukkingen als: schrik heer echte, nieuws-
lustigde, ongeduldigde, ironiede, heftigde op, vroolijkte
terug, onverschilligde, joligde, lach plaagde, hoofdschudde,
etc., een euvel, waaraan Van Hulzen niet alleen mank
gaat, maar dat daarom niet minder zjjn werk ontsiert.
Ook vormen als: speurig (voor speurend) zenuwig (voor
zenuwachtigdoorvluchtigde (in plaats van doorliep vluchtig),
boerig (voor boersch) lette op (voor merkte op) oudige (voor
oudachtige), kouderigkoudig, bleekerig, vreemdig enz., kun
nen ons niet bekoren.
Soms vraagt men zich in ernst af, of al die scheppers
van nieuwe vormen onze taal eigenljjk wel in den grond
kennen.
Soms grenst die ne Jogismen-woede aan 't komische.
Hst woord zenuw b.v. wordt verhanseld tot 't volgende
zenuwend (»de handen zenuwond wringendverzenuiving,
zenuwstuwing, zenuwig, (»zenuwig lachen") zenuwen (»ze-
nuwde hjj ineens op"), overzenuwing
De neiging om de woorden door 't suffix eren te ver
lengen, doet den auteur meermalen schrijven de zonne
stralen zeverden«Het late zonnerood zeverde door de
spiegelijle lucht.'' Verbeeld je, dat een Engelschman, op 't
gehoor afgaande, 't eens vertaalde door slavered!
En wordt nu de moedertaal inderdaad verrjjkt door
woorden alsglemeren, gesjoemp, tjoempen, neerpieteren,
floepen, blekkerend, sparken, (lonken, snuisterend, («snuiste
rende oogen'verveelt, griffe (»de griffe zon"), beglunderen,
wakken, beschenden, vlijm (»ze voelde het vlijm"), versprin-
kelen, etc.
Maar waar zou ik eindigen, wilde ik u eens alles op
noemen, wat in dit boek indrnischt tegen 't Nederlandsch
taaleigenIk vrees toch reeds, te veel van nw geduld
te vergen, maar ik moest dit zeggen, omdat deze feilen
bjj een groot deel van 't publiek 't boek in miscrediet
zullen brengen, en dat zou jammer zijn, want ondanks
alle gebreken, die het aankleven, is ln hooge Regionen een
knap stuk werk.
Daar is eerst de rake teekening van Anna Paulowna's
karakter. Haar indrukken van Van Reelen, direct bjj zjjn
eerste verschijnen, zoowel als bij volgende ontmoetingen
haar langzame overgave aan zijn robustbeid haar hou
ding bij 't bezoek van haar zuster Annuscbka en later,
als de logeergasten aan 't babbelen gaan, en vooral op
't einde, bjj da afscheidsscène, 't is met kunstenaarshand
weergegeven.
De teekening van bóAr overtreft verre die van Van
Reelen, die in 't rpen op zjjn stokpaardje 't bouwen
van ideale arbeiderswoningen, sterke gelijkenis vertoont
I met Man Branws, den man, die aan de kleine Haagsche
zielen den Vrede kwam prediken.
Doch niet alleen de karakterteekening, ook de natuur
schilderingen mogen er zjjn. Wat zegt ge bjjvoorbeeld
van dezen avondstond 1
I »Het was een stille, zoele avond, de warmte van den
I dag aan t wegvallen in de dalen. De zon al onderge
gaan, kaatste blakkerend op rood en oranje datjnitvloeide,
I de lucht al breeder verfde met een enkelen, rossen tint,
waarin al het blanw verzwond.
Het troebel-roodig afschjjnsel, als glans van blakkerend
koper, glimmende veraf op de witte toppen der hooge
bergen, tintle de grjjze rotsen tot goud, het groen tot
broas, maakte van de insnjjdingen fantastische verdiepsels,
waaruit stofgoud scheen op te zweven. Maar langzamer
hand verdoften deze opkleuriugen, werden de bergruggen
weer koelerweer konder beschenen, kwam ook het
blanw terng in de lacht, het blanw dat nn dieper en
donker zich teekende achter de grillige toppen, die brok-
kig gekontoerd, vlijmscherp afljjnden in 't gestaag ver
vlietende licht."
Of van dezen zonsondergang
»De zonnekogel daalde, daalde roodomvloeid, kaatsend
op het groene water gouden plekken, dat vunr-doorspran-
keld violettig lichtte als in een wondersprookje. De hnizen
op de glooiende vlakten aan den overkant schateiden
goud, alsof ze alle vlamden, en heel de luchtebrand van
verwademend karmijn verdronk nu spiegelend in 't
waasachtig water. Als een vurige streep viel de zonne-
schjjn nog op 't vreemd-kleurend water, waarin het neer
schoot tot onpeilbare diepte en weer oppjjlerde als een
zuil van spietsende flonkers de zonnekogel nu geheel
wegzinkend achter de laatste berghenveling.
In vlammen van rood, oranje, paars, violet en geel,
sloegen omhoog de reflexen, diaphaan, uitvloeiend-door-
zichtig, de zonnebrand al dieper wegzinkend, tóah op
lichtend, heel het spansel, een kleurengamma tot aan 't
noorden waar de lucht bijna wit, en aan den anderen
kant naar 't oosten waar het al stil blanw ging avonden
achter de hooge toppen."
Zóó schildert deze auteur ons 't landschap in de bergen
op een mooien zomeravond, zoo zag hjj met kunstenaars*
oog 't verrukkeljjk alpengloeieu maar ook de sombere,
druilige regendagen, waarop de nevelslierten dreven tus-
sehen de bergen en om 't kleine pension, waar de gasten
zich stonden te verbjjten achter de wit-beslagen ruiten;
maar ook 't meer, dat hij uitbeeldde onder verschillende
belichting.... Voorwaar, de heer Van Halzen heeft 't
berglandschap krachtig weergegeven.
Ontbrak 't me niet aan plaats, dan citeerde ik n 't
gesprek, waarmede Anna Panlowna een einde maakt aan
hunne verhouding. Moge de andere samenspraken al eens
hinken door 't gemis aan natnnrlykheid, dit laatste ge
sprek is bizonder goed. Overal getnigt de karaktertee
kening van Anna Panlowna, welke nauwkeurige studie
de auteur heeft gemaakt van deze jonge vronw men
leze o. m. hoe ze voor haar zusters komst van Reelens
portret op haar kamertje verwisselt voor dat van den
Russischen neef hoe ze lydt onder de speldeprikken
van de logeergasten hoe ze beslist weigert Van Realen
te vergezellen, om de vrijheidsvuren te gaan zien dit
laatste gesprek spant de kroon. Van Reelen heeft haar
voorgesteld met hem naar een ander pension te gaan,
om den achterklap en boozen monden te ontloopen. Hjj
wil een gedeelte voor haar betalen. Zjj weigert natuurljjK.
Nu is dit een fijn trekje: «Vin je 't goed, zei aan 't
eind Van Reelen, als ik probeer 't gedaan te krjjgen voor
ons tweeën elf frank en dat ik zes betaal en jjj vjjf?
Daar zit toch niets in."
Kjjk, dat teekent hem, den «Lebemann" van vroeger,
die eerst niets zocht dan een liaison en geëindigd is met
gewoon verliefd te zjjn.
Nog meer vau die kleine trekjes zou ik hier kunnen
noemen, zooals b.v. de kleine wraak van Van Reelen
over de komst van Panli's zuster, om haar namelijk door
't toonen van zjjn vóór-loopend horloge haastig naar den
tiein te laten gaan maar ik zou u spreken over hun
laatste gesprek.
Nn, als hjj dan blijft aandringen op verandering van
pen-ion, noodigt ze hem op haar kamer en, terwijl 't in
haar schreide over haar verloren liefde, zette ze hem
kodtjes niteen, waarom zjj niet bjjeenpasten zjj, 't veel
zorg behoevende, geen ontbering kunnende lijden, ver
troetelde kindje, hjj, de in zjjn idealen opgaands man
»Ik beu geen vronw voor je, mis alle gaven om je ge
lukkig te maken. Je begrijpt dat zoo niet, maar ik zie,
ik voel het des te beter. Wut jij moet hebben is 'n lieve
naïeve vrouw, die geheel in je opgaat, met al haar blik
ken, al haar aanvoelingen, 'n vrouw, heelemaal vrouw,
of 'n artistieke, een beeldhouwster, een schilderes,
een schrijfster, een die jo kan sterken, je inspiratie op
roepen, waarmee je kunt óntwerpen, beredeneeren, over
leggen, je één, onverbreekbaar één voelen
Eén dag brengt Van Reelen dan nog met haar door
in een luxueus hotel in Interlaken, om haar door com
fort tot inkeer te brengen, maar ze bljjft bjj haar besluit.
En dan doet hjj haar uitgeleide naar den trein «eerst
nog even die sidderende explosie, stottering van enkele
klanken, en dadeljjk daarop 't zich vermannen, zich om-
keeren, heenhollen en dan op 'n afstand weer blijven
nastaren van baar trein, die schokkend wegjjlde."
Dan is de roman van vier maanden uit.
Twee zwervende levens hebben elkaar ontmoet en zjjn
weer gescheiden, als bljjkt, dat ze niet voor altjjd kannen
samengaan s
«Ships that speak e:ch other in passing
6 November '04. G.
levert alle soorten