Indische Penkrassen.
Een Familievloek.
No, 140
Honderd en zesde jaargang.
Zondag 20 November 1004.
FEUILLETON.
BI N N E N xTaNdT^
OMAN
Eufemia Gravin van Adlersfeld-Ballestrem.
Nieuwstijdingen.
ALKHAARSCHE COURANT.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.)
LXXXIII.
Door allerlei drukten en bemoeiingen is 't me ditmaal
niet mogelijk geweest deze penkras op den bepaalden tijd
te posten, een penkras, die ik nit Bandoeng verzend, na
den plechtigen intocht van den Gouverneur-Generaal van
Hentsz op den lsten October j.l. te hebben bijgewoond
't Heeft hier zeer vele menschen werkelijk goed gedaan,
innig goed om te lezen, hoe ginds in 't verre Vaderland
de vredestichter van Atjeh, onze groote van Hentsz is
gehnldigd geworden en al zal Zijne Excellentie zelf, een
vondig als hij nn eenmaal is, misschien minder gesteld
geweest zijn op al die speeches, hoera's en mnziek, al
die deftige diners en recepties, toch is het zóó heel goed
geweest, omdat door hem dan toch der nat,ie weer eens
wat meerdere belangstelling werd aangebracht, meer
dere belangstelling voor dat Grooter-Nederland hier aan
den evenaar, eene belangstelling, die steeds inniger,
steeds hartelijker worden moet, wil Indië moreel en mate
rieel vooruitgaan.
Ik wil nn eens niet schrijven over da dure plichten,
zoolang reeds verzuimd, over de malaise bier chronisch
geworden door het znigpomp-systeem ook van vroegere
jaren, want och wij hebben nn eindelijk den man
hier, die als de Daendels onzer twintigste eenw, met
krachtige hand het roer van staat grjjpt en voorwaarts
sturen zal, rekenende vooral ook op de krachtige mede
werking van Regeering en volksvertegenwoordiging in
patria.
Alhoewel het geen kleinigheid is, geloof me, om van
Soerabaja heel naar Batavia te sporen men doet er
liefst twee volle dagen over en overnacht dan op Maos
zoo kon ik toch niet nalaten porsoonljjk tegenwoordig
te zjjn bij den blijden intocht van den Gouverneur Gene
raai van Heutsz en zorgde ik dus 30 September te Batavia
te wezen, daar 1 October het stoomschip Oranje" te
Tandjong Priok verwacht werd. Alle scholen kregen
vrijaf, de handelskantoren sloten en »geheel Batavia"
maakte zich op om den nieuwen Onderkoning eens een
recht hartelijk welkom toe te roepen. Als ik spreek van
»heel Batavia", denk ik natuurljjk niet alleen aan de
Europeesche ingezetenen Ook tot inlanders en vreemde
oosterlingen kwam het gerucht, dat er groote dimzen op
til zijn. De naam van Van Heutsz gaat als een belof'e
van mond tot mond en overal op Solo, op Djokja, op
Bandoeng, Madioen en Soerabaja, overal spraken mij de
bruine broeders van hun vertrouwen nu op de toekomst,
wijl die goede Koningin der Nederlanden hun 'n Toean
Besar gegeven had, die Iudiö kent niet alleen, maar ook
lief heeft
Reeds vroeg in den morsen heerschto er dus een ge
zellige feestdagdrnkte op Batavia. Om 4 uur was de
■tOranje" voor den haveningang van Tandjong Priok ge
arriveerd en duizenden wilden nu getuige ziju van het
debarkeeren, maar jawel hoor, de loop der treinen was
bij gebrek aan de noodige wagens, zoo intreurig geregeld
dat slechts enkele honderden mee konden.
Uw Penkrasser had 't wal zoo'n beetje voorzien, nam
daarom liever maar een karretje en kwam nog juist
bijtjjds ter bestemder plaetse. Om 7 uur stoomde het
Bchip, dat eerst door den qoarantainedokter geïnspecteerd
was, de havenkom binnen en een half uur later lag
het vlak voor den stationsingang aan de kade gemeerd.
Het was prachtig weer en heelemaal niet warm. Toen
het sc^ip eindelijk dan stil lag, ging de Commissie van
Begroeting'' aan boord en bood kolonel Jhr. de Lannoy>
VAN
45)
Nadat Hans Ulrich den brief verzonden had, werd
hij kalmer eigenaardig paste het evenwel bij den loop der
dingen, dat Athenaïs hem op denzelfden dag zeide
»Vindt ge het nog altijd noodzakelijk, om ons huwelijk
aan onze familie mede te deelen
.Zonder twijfel, en niets zou daarbij eene negeering
uwer familie rechtvaardigen."
.Goed, maar laat mij dan schrijven vandaag nog zal
ik 't doen." En hjj knikte toestemmend, want het was
misschien het beste, wanneer ook zij iets van zich liet
hooren en haar aanwezigheid bewees.
Men begon den volgenden morgen met het openbreken
van den rooden toren en wel van de zjjdc van Ulmenried,
omdat de muur van den westelijken vleugel meer moei
lijkheden scheen te bieden.
Volgens het oude plan van het slot, dat in het archief
voorhanden was, vond men gemakkelijk door meting de
juiste plaats en door het losmaken van eenige steenen
ontdekte men een luik, door hetwelk een ijzeren deur
zichtbaar werd. Eenige uren arbeids deden de lagere,
kleine poort voor den dag komen, maar weldra bleek,
dat deze van binnen door stangen en balken was afge
sloten.
Een jonge metselaar wist er evenwel raad op. Hij
plaatste tegen een van de hooggelegen venstertjes een
ladder, opende het met eenige moeite en klom naar binnen.
de Adjndant van Gouverneur-Generaal Rooseboom, Mevrouw
van Heutsz een prachtige bouquet aan, eeu vriendelijke
attentie van den aftredenden Landvoogd Wij behoefden
gelukkig niet lang te wachten, want al heel spoedig zagen
wij Zijne Excellentie in 'n fonkelnieuw galatenue op de
loopplank verschijnen en dadelijk daarop bulderde het
geschut, hief de muziek hot oude Wilhelmus aan en
klonk 't eerste hoopvolle hoera over de kade. Ik merkte
met genoegen op, dat ook onze Inlanders en Chineezen
op z'n Westersch meejuichten.
Voor mij, die zijne Excellentie op Atjeh nog nooit
anders gezien had dan in een gewoon veehtjasje met
blauw katoenen broek en slobkousen, was 't een vreemd
gezicht, die martiale figuur nu te zien schitteren van
goud en ridderorden, 't Was alsof Generaal van Heutsz,
pardon, ik bedoel de Gouverneur-Generaal, zich er zelf een
beetje voor geneerde, want vlugger dan wel met zjjne hooge
waardigheid oveieenkwam snelde hij, naar links en rechts
salueerende, tusschen het juichende publiek door, de
hooge heeren der Commissie achter hem dwingends, om
met 'n versneld pasje op te sluiten, 't Leek waarachtig
wel 'n symbool van den koers, die eevolgd gaat worden
Da waardife mevrouw van Hentz ging aan den arm
van Mr. Nederburgh, onzen Algemeenen Secretaris, en voor
wij 't goed wisten was het hooge gezelschap in het
station verdwenen, terwijl precies 10 minuten na het
debarkement de extra-trein naar Weltevreden vertrok,
onder het hoera-geroep van do saamgestroomde menigte.
Precies om kwart over acht reed de trein het versierde
station Weltevreden binnen.
Hier had zich tijdig de groote Deputatie van Ontvangst",
bestaande uit de commandanten van Land- en Zeemacht,
den Directeur van Onderwjjs, Eeredienst, en Nijverheid,
den Procureur-Generaal van het Gerechtshof en den Pre
sident der Algemeene Rekenkamer, vereenigd. De schutterij
en het Garnizoen stonden aan weetszijden van den weg
naar het Paleis te Rijswijk geschaard en dank zij een
llinke fooi aan den koetsier, kwam ik nog juist bijtijds
om den stoet te zien passeeren.
In een statiekoets met zes mooie paarden bespannen,
zaten Zjjne Excellentie, mevrouw van Heutsz en do com
mandanten van Land- en Zeemacht, terwijl de overige
autoriteiten in de andere rijtuigen volgden en het geheel
door Cavalerie geëscorteerd werd. Op de plaats waar ik
stond, klonk den Landvoogd een hartelijk hoera tegen
en Zijne Excellentie beantwoordde dit met een straf mili
tair saluut.
Dat de Inlanders op Batavia van een ander slag zijn
als b.v. in de Vorstenlanden, was merkbaar aan hun Westersch
gejuich, zoo geheel in tegenstelling met de stille hulde,
die de Javaan op Solo zijn Soesoehoenan bewijst.
Een ding begrjjp ik niet goed I Waarom wordt er van
zoo'n gewichtige gebeurtenis als de aankomst van den
Vertegenwoordiger van Hare Majesteit niet wat meer werk
gemaakt Denk eens aan den intocht van een nieuwen
Onderkoning in het Indië der Britten
Mijns inziens behoort vooral het inlandsch element bjj
zoo'n gelegenheid op den voorgrond te treden en beter
dan door een handjevol leeljjk gekleede Indischs Cavale
risten, zon de statiokoets begeleid geweest zjjn door Prinsen
van Djokja en Solo met hun schitterend gevolg te paard,
door de regenten van Javadoor de gezanten van de Vorsten
en Rijksgrooten der Buitenbezittingen enz. Een gewone
iytoer van Zijne Hoogheid den Soesoehoenan maakt feite
lijk meer efDct dan zoo'n intocht van een nieuwen Gou
verneur Generaal
De aftredende Landvoogd, de zoo sympathieke nobele
Rooseboom, ontving zijn opvolger in het Paleis te Rijswijk
en na een korte verwelkoming reden de beide Excellenties
te zamen naar het Groote Huis aan het Waterlooplein, om
in eene buitengewone geheime zitting van den Raad van
Na korten tijd hoorde men binnen tegen de poort werken
en nadat verzocht was van buiten af hulp te verleenen
door ook van daar af krachtig te duwen, ging de deur
open en zag men een wenteltrap.
»Het ziet er daar boven zonderling uit," zeide de
metselaar, »maar het metselwerk is nog in uitstekenden
staat."
Hans Ulrich had Athenaïs beloofd dat hij haar zou
laten roepen, wanneer de ingang naar den rooden toren
zichtbaar wasmaar nu besloot hij allereerst zelf op
onderzoek uit te gaan, ten einde zich van de vertrouwd
heid te overtuigen.
Allereerst doorzocht hjj een enge kelderruimte naast
de trap deze was met scherven kalk en puin gevuld.
Toen dit opgeruimd was kwam er een kist voor den
dag, vergaan en verrot, en toen hg bij het licht van
een kaars beter zag las hjj gemakkeljjk de ruw in het
hout gesneden letters: Lodewijk Christoffel.
Nu maakte de vrjjheer ook het deksel van de kist los
en zag daarin het geraamte van een klein, zeer klein
kind.
Doodeljjk verschrikt ging Hans Ulrich eenige passen
terug was het een misdaad die hier na eeuwen aan
het licht kwam Wonderlijk aangedaan vervolgde hjj
zjjn onderzoek maar in den kelder ontdekte hjj verder
niets merkwaardigs hjj ging daarom de trap op die
uitkwam op de tweede holft van den in twee gedeelten
geseheiden toren. Verwonderd zag hjj hier een legerstede
met tot stof vergane dekens en gordijnen een wieg
en eenig huisraad en kleederen, die, schjjnbaar onvergaan,
bij aanraking uit elkaar vielen. Hjj trad dan in het
nevenvertrek het laboratoriummet zjjn haard en zjjn
gereedschappen uit een lang vervlogen tjjdperk. Op de
tafel lagen dichtbeschreven vellen perkamentgeel ge
worden en met verbleekte letters.
»Ik Lodewjjk Christofieljonker van Ulmenried
beken hierdoor, dat het volgende der zuivere waarheid
getrouw is, hetwelk ik ter kennis breng mijner nakome
lingen uit mjjn onrechtmatige echtverbintenis met Uraca,
Indië op plechtige wijze het Bestuur over te geven.
Intusschen hadden zich in het Paleis te Rijswijk de
officieren van Garnizoen en Schutterjj, de ambtenaren van
verschillende takken van dienst, de consuls der vreemde
Mogendheden, de Inlandsche en Chiaeescho hoofden van
Batavia en vele particulieren verzameld, om afscheid te
nemen van den aftredenden en voorgesteld te worden aan
den optredenden Gouverneur Generaal. Daar ik mijn
uniform niet meegenomen had, kon ik er tot mjjn leed
wezen niet bij zjjn en wachtte ik dns bniten tusschen de
menigte en wal voornamelijk, om voor het laatst nog eens
een blik te kunnen werpen op dat edele vriendeljjke ge
laat van Gouverneur-Generaal Rooseboom, die hier inTndië
werkte als slechts weinigen van zijn voorgangers en die
in de vjjf jaren, dat hjj op den troon te Buitenzorg zetelde,
de sympathie van duizenden wist te verwerven.
Gouverneur Generaal Rooseboom is thans heengegaan om
in het Vaderland een welverdiende rust te vinden. Als
kundig Generaal heeft hjj het vraagstuk der verdediging,
zooveel als de geldmiddelen het toelieten, trachten op te
lossen.
Met jjver bestudeerde hjj ook da vele nooden van dit
schoone eilandenrjjk en waar hjj kon bracht bjj verbetering.
Ik sprak dezer dagen een zijner inlandsche schrjjvers
van Buitenzorgdie mij 'n helder beeld gaf van de werk
kracht door Gouverneur-Generaal Rooseboom ontwikkeld.
»Hjj gunde zieh b jj n a geen t jj d om te
eten", zoo vertelde mij de magang, »e n was boven
dien voor ons een buitengewoon minzaam
Chef. Waar menig jong Controleur zjjn onder
geschikt inlandsch personeel in het stof
doet hurken, daareischte Gouverneur Generaal
Rooseboom, dat we rechtop voor Hem zou
den staan. Hij behandelde ons als men-
s c h e n."
Bij het vertrek van den oud-Landvoogd, zoowel van
Buitenzorg als van Batavia, werd hjj gehnldigd als nog
geen zjjner voorgangers. Het stoomschip Koning Willem
111 was als in een bloementuin herschapen, dauk zij de
velen, die den heer Rooseboom nogmaals wilden bewijzen,
hoe hoog men hem hier in Indië schat.
Onze beste wenschen vergezellen hem en Nederland
moge hem waardig en dankbaar ontvangen.
Hjj heeft dat aan Iusuliode, aan Neerland, aan Oranje
verdiend.
Leve de oud-Gouverneur Generaal W. Rooseboom!
Bandoeng. Lt. Clockener Brousson. b.d.
«root fVoord- HollaudscSt Begrafenisfonds.
Wij ontvingen het op 30 Juui 1904 eindigende jaar
verslag van het te De Rjjp gevestigde bovengenoemde
fonds. Er blijkt uit, dat het ledental in de afdeeling
Amsterdam en De Rjjp te zamen bedraagt 69300, zijnde
905 verzekerden meer dan in het jaar 1903 sedert de
oprichting werd totaal uitgekeerd f 3,060,046,4072, in
het verloopen boekjaar 1903 werd f 2933,90 meer betaald
dan in dit; het realiseerbaar vermogen vertegenwoordigt
een waarde van f 1,289,347,861/2.
Het gemiddeld verzekerd bedrag per hoofd is ook dit
jaar weer toegenomen en bedraagt thans f 63,83, tegen
f 63,15 op het einde van het vorige boekjaar. Deze toe
name is in hoofdzaak toe te schrijven aan het steeds
hooger worden der begrafeniskosten. De meerdere contri
butie voor de hoogere uitkeeringen gaat blijkbaar dikwjjls
de draagkracht dar leden te boven, (vooral in groote ge
zinnen) daar het veelvuldig voorkomt, dat na verhooging
gravin van Fernandez de Montemario, tot heil mijner ziel
en zoo waar ik op Gods vergeving en op de eeuwige
zaligheid hoop 1"
Zoo las Hans Ulrich met moeite en met stokkenden
adem.
Wat beteekent dat
Hjj plaatste zich aan de tafel en ontvouwde da bladen.
Hij moest lezen, eer hjj een verder onderzoek instelde,
en vóór er een uur verloopen was, wist hjj wat het ge
heim van den rooden toren was, wist hij de tragische
geschiedenis van de barnsteenheks, en kende bjj het bittere
lijden van Uraca en hare vreeseljjke wraak en hoe zq
de blonde vrouwen van Ulmenried had vervloekt.
Evenals zjjn voorvader vóór driehonderd jaren, zoo zat
thans Hars Ulrich eenzaam en alleen in den rooden
toren en wilde alles wat hjj vernomen had overdenken,
doch slaagde daarin niet wegens de massa van de zich
in hem kruisende gedachten. Hjj, die zich vóór
weinige dagen er nog op beroemd had, dat er geen enkele
smet aan zjjn naam kleefde, dan die vóór meer dan
honderd jaren de schoone Daphné daarop geworpen had,
hij zat nu als verpletterd en vernietigd door de bekente
nis van zjjnen voorvader, die naar het recht de laatste
van zjjnen naam was geweest van den zoogenaamden
Jonker Christlieb af tot op hem zeiven, waren zjj niets
dan onbewuste indringers, de Ultnenrieds, die in den
familiegrafkelder in kostbare kisten rustten, terwjjl be
neden in den kelder de laatste wettige afstammeling van
den ouden stam onder puin en scherven in een arm
zalige kist begraven was. En daar, achter de jjzeren
deur naast den haard, daar lag zjj, de arme, mishandel
de verraden vermoorde barnsteenheks, de schoone
Eva.
Met moeite richtte Hans Ulrich zich op en trad op de
deur toe, die zich na eenige krachtsinspanning nog ge
makkeljjk liet openen.
Wordt vervolgd.)