INGEZONDEN STUKKEN.
BURGERLIJKE STA NIL
veler kleine zielen lot, dat zon de heerlijke taak zjjn,
waaraan hij zijn talenten ging wijden 1
Maar die zegetocht van den vrengdegod moest dan ook
met zuidergloed worden geschilderd. Weg dns met do
doffe tinten, die pasten bij droeve tafereelen, nit 't land,
waar grauwe noordenluchten zich welven over granws
zeeNeen, 't dichte floers van melancholie is verschenrd,
een helle zon van vreugde, uitgelaten vrengde, spat haar
vonken in 't ronde, overgiet alles met een gond-glinstei end
licht I
En hij, die in zjjn eerste periode zich reeds verlustigde
in bont vartoon van schitterpracht, wien het toen al een
genot was de oude mythologische beelden tot stralende
gestalten om te tooveren, liet nu zijn fantaisie spelemeien
op Dionyzos' zegetocht.
Wat die verbeelding wrocht Behoeven we 't wel te
vragen na Psyche, Fidessa, Babel, en de andere sproken,
waarmede Couperns de literatuur van zjjn land heeft ver-
rjjkt? 't Is een verhaal, dat in hoofdtrekken overeenkomt
met de onde mythologische gegevens, maar, hoe zijn die
dorre zinnetjes uit Woordenboek of Godenleer veranderd
na de aanraking met don tooverstaf der poëzie
Om een voorbeeld aan te halen. Kent ge, lezer, de ge
schiedenis der Danaïden Ja, nietwaar 't Waren maagdeD,
dis tot straf voor haar misdaad, verooi deeld waren een
bodemloos vat te vullen. Dat weten we allen, en ook,
dat wo 't vat der Danaïden wel eens te berde brengen
in onze gesprekken. Ge weet ook, wat een Tautalus
kwelling is, en een Sisyphus-arbeid
Nu, en lees dan eens, hoe een auteur, begaafd met een
verbeelding, waarvan ge schier duizelen zondt, diezelfde
eenvoudige geschiedenis verhaalt.
Hier past slechts oprechte bewondering voor zoo rjjke
fantaisiaverklankt in zoo schoone taal. Want dio taal
van Couperus is (uitzonderingen, waarop ik hieronder
terugkom daargelaten) van een verrassende schoonheid.
«Rozig, sprenkelend den dauw op de violette anemonen,
die opendeu haar slaapdronken kelken, en gretig driuken
wilden met bekertjesrees de dadelijk zonnige morgeu
over de bladdiehte beemden van Nyza. Weg naar het
Westen week er de paarse nacht en verdween. Reuzig
de wilde kastanjes en ruischend de eiken van ochtend
bries, ontwaakte het wond en de weiden, dauwdiuipend,
spiegelden licht terug parelgeklenrde lichtde anemonen
bloeiden op nit lichtende watering, en ontloken, gelischt,
geheel. Strak naar de zeeblauwe lijn, streek snel toe
het verschieten de hemel koepelde wolkeloos. Wazige
frischte, weorschgn van dauw, huiverde over de wereld
over lucht, woud en zee en rings om-rond over de ber
gen wier rondingen schakelden op de parelgeklearde
lucht, als een snoer cameeën om blinkenden hals. Rillend
in de laatste schaduwen ontwaakten in het woud de nymfen.
Op eeu iynxovel sliep de knaap en droomend had hij
zjjn armvaag gebaar, uitgestrekt in de anemonen
Zoo vangt het boek aan.
Die knaap is Dionyzos. Na de wederwaardigheden
van zijn geboorte (zjjn moeder Semele was vergaan, toen
Zeus zich in al zijn heerlijkheid aan haar vertoonde). En
van zjjn eerste levensdagenwas hij door zijn vader
Zens toevertrouwd aan de nymfen van den berg Nyza
(vandaar de naam Dionyzos), die hem met zoetigheden
voeddenterwijl de oude Silenos voor zijn geesteljjke
ontwikkeling zorgde.
Op dien gedenkwaardigen morgen, waarop het boek begint
vertelt Dionyzos aan de nymfen die vjjgen naast hem op
stapelen en gereed staan zijn dorst te le3schen met oen
dronk waters nit haar krnik, een droom die hij des
nachts heeft gehad, een stouten droom: de verovering
van gehéél de wereld De wijze Silenos schudt li9t
hoold maar Dionyzos laat zich door zjjn redeneeringen
niet afschrikken. Hij gaat af op 't gefluitdat hem toe-
klinkt uit 't diepst van 't woud: hij vindt er een faun, Am-
pelosdie hem op bevel van Zeus, den wjjnstok geeft.
Samen gaan ze nu heen, om de gunstigste plek te
zoeken, afgaande op 't gefluit der zoontjes v.°n Pan, »'fc
gelok, dat met heel teedare gamma's snel daalde en steeg,
in het rond Of overal parelen vielen nit de rinkelende
Incht, of in do lucht parelen werden opgeworpen Of
overal druppelen neêrtintelden dauwig, of öpfonteinde
overal druppelend watergapoeier Of snelle beekjes
afvloten en stroompjes rotsblokken overbruistenEen
liquide dalen en stjjgen overal, overal en het was geen
water, maar klank Boven al dien klank uit peep
helder de Fann zijn bljjde flnitwjjze breeder Maar
altjjd en overal en meer en meer antwoordden wel dui
zenden fluitjes bljj
Eindelijk is de gunstigste plek gevonden. De stok, in
een zwelling van zjjo sappen, schoot hooger op, ontbotte,
droeg bladeren ranken vruchten't Genot was
geboren.
Toen verliet de jonge god Nyza met een langen stoet
van doldriftige volgelingen. »Dionyzos had den wagen
bestegen, dien de ijverige faunen hem hadden vervaardigd,
en vier saters menden de lynxen, nijdig als katers, met
uitstaande snorrebaarden. En achter hem vloeide het na
van nymfen en Panszonen en van zoovele wezens der
wouden, en zelfs van enkele menschelijke stervelingen, die
zich, als Dafnis (en Eole) reeds gevo<gd hadden bij den
stoet, den thiazos van den god. Ieder droeg er den thyrs,
en ieder, voor het laatst, had zich zware trossen geplukt
van den wonderwingerd van Nyza, om vreugde te hebben
dien naoht der reize". Silenos reed tot vrooljjkheid van
allen te midden der velen op een witten ezel.
Da eerste overwinning van Dionyzos is die, behaald op
Iharios, beheerscher van Iharia. Maar gemakkelijk viel
hier 't winnen, wjjl Iharia dadeljjk 't genot aanvanrdt.
Meer moeite kost het Dionyzos tegenover Minyas, den
behaerseher van Orchomenos. Soldaten zendt deze den
vrengde stoet tegen, »een bewegenden wal van blikkerende
ronde schilden, waarboven de lansen bliksemend spietsten."
Een gruwelijke slag wordt geleverd, die ten nadeele van
Minyas eindigt.
»0, rampzalige, waarom de vrengde niet aanvaard?"
De dochters van Minyas, die wevende aan de lijkwa
haars vaders, evenmin van vrengde willen weten, worden
door Dionyzos in vleermuizen veranderd. »Wee de treu
rende MineïdeD, dat Dionyzos haar noodlot voltrok!"
De volgende ontmoeting heelt Dionyzos met Hermafro-
ditos, het ongelukkige wezen, dat te midden der zwijgende
wouden, steeds ronddoolde met zjjn weemoed, alleen. Maar
Dionyzos geeft hom de vreugde, 't genot, dat allen be
zielt, die het sap van den druiventros drinken.
Dan, in een nacht van bliksems en stortregens en woest
stormgebulder, daalt Dionyzos af naar de onderwereld.
Gezeten op den rug van een Kentonr, bereikt hjj de koperen
poorten van Tartaros. Hij treedt binnen, en overal, waar
bjj nadert, brengt hij do vrengde met zich. De wraak
godinnen, zij glimlachten hem tegen, na 't plengen van
den tros I De norsche Charon, de woeste Kerberos, de
ongelukkige Sizyfos, de rampzalige Tantalos, de weenende
en steunende Danaïden, de treurende Persefoneia, zjj allen
werden verkwikt, zjj allen genoten één dag volle vrengde
Als bij 't aanbreken van den dag, Dionyzos de onder
wereld weer verlaat, ziet hg Hermas door de lucht op
zich afkomen. Deze brengt hom naar den Olympns, waar
de goden telkens bedreigd worden door de Giganten. Met
Herakles samen moet Dionyzos die vreeseijjke reuzen be
strijden Ook hier is de jonge wijngod weer overwinnaar.
Alle goden en godinnen, tot zelfs Hera toe, die den zoon
van Semele bij zijn geboorte had willen vernietigen, waren
verheugd en dankbaar en Afrodite fluisterde in zjjn oor,
terwijl hij sliep «Wit gij mg ook vraagt, sta ik'toe in
zalig geluk 1"
Als Dionyzos ontwaakt, is hjj weer te midden der zijnen,
dis om hem zingen in bljj gejuich. Maar hij is neerslachtig.
Hij voelt ondanks al zijn overwinningen een gemis
hij snakt naar liefde!
Zilvervoetige Thetis wenkt hem, en hij zet boers naar
't groenende eiland. Daar toeft de lieflijke Ariadne, zoo
pas door don ondankbaren Thezeus trouweloos verlaten.
In wanhoop wil ze zich van een rotspiek in zee storten,
maar dan ziet ze eensklaps aan haar voeten de met wingerd
omrankte vloot.
Dionyzos weet haar smart te verzachten, ook zij deelt
voortaan 't Genot en Afrodite zelve verschijnt, om haar
Dionyzos als bruid te geven.
Voort gaat de tocht woder. Alleen Ampelos blgft ach
ter, op zijn dringende bede door Dionyzos herschapen in
een blonden wingerd. Voorwaarts de zee over tot aan
do oostelijke poorten des morgenlands. Na de victorie
op Rfaeia bereikt Dionyzos eindeljjb de grens Zjjn taak
is afgedaan en hij trekt terug. Maar waUontwaart hjj in
de veroverde landen Zijn dienst wordt gevierd met
meuschenbloed 't Is niet meer zijn vreugde, die de we
reld beheerscht, neen, 't genot is ondergegaan in zwij
mei en bloed
Hjj vlucht met Ariadue, vlucht heimelijk weg naar 't
stille Nyza. Maar zijn trouwe gezellin, uitgeput door de
zware vermoeienissen van den tocht, bezwijkt, en hij
de God van de vreugde hjj weent van smart op
haar ljjk.
Dan echter gaat plotseling de hamel open. Zeus zond
Hermes om hen beiden te halen. En Dionyzos, gezeten
naast de herleefde Ariadne, reed in zegepraal naar den
hemel, terwijl nit »lucht, zee, aarde en hemel Dionyzos'
hymme klonk voorspellende der na-eenwen troost."
Ik heb me vermeten hier beknopt mede te deelen, wat
Conperus verhaalt in zijn schitterenden stijl, een stjjl als
brocaat en edslsteenen, een stijl,beeldrijk tot overladens toe.
Maar nu ik aan zijn genie eerlijk den cijns heb be
taald, aan zjjn wondere verbeelding rechtmatige hulde
bewezen, wil ik n ook de keerzijde der médaille toonen.
Boven werd er reeds op gewezen, dat ook deze stjjl
gebreken heeft en 't meest hinderljjke daarvan is zeker
wel't gestftge gebruik van die vreemdsoortige zins
wendingen, die sommige beginners zoo gaarne plegen na
te bootsen. Waartoe dient toch dat zonderlinge rang-
sohikken der woorden, zooals b.v. in de volgende regels
geschiedtde schillen wierp over de nymfen hij weg in
spel; om te planten tot vreugde onzen stokAmpelos, die
viooltjes ter eere mij duizenden in één naoht deed ont
bloeien. Het woud dezen nacht heeft niet geslapen omdat
zoo heerlijk vol en mooi de tros was, meende Ariadne het
jammer van haar schoot den tros op den grond glijden te laten.
Tot afreis was besloten, en de saters bezig met het in
schepen der wilde dieren getemd, zat Silenos naast Ariadne
op zodenbank, en zag bekoord haar aan, terwijl een krans
van narcissen zij vlochtik heb haar niet fronsen gezien
Ampelos heeft aan Dionyzos een wensch En toestaan
zou die niet Dionyzos 1 Maar waartoe verder distelen
verzameld
Oonperus schijnt, onverbeterlijk op dat punt, ofschoon
de dichter van Oichideëen die eenmaal zijn kunst ver
geleek bjj»een fijn geslepen kiek
»Van klaar krystal, waarin een purpren wjjn
Als vol robjjnen fonkelt
toch begrijpen moest, dat die dwaze constructies zijn
werk evenzeer besmetten als vliegenspatten het spiege
lende glas.
De auteur van Dionyzos'' kan ook 't vorwjjl niet
ontgaan, dat zjjn stijl hier en daar pompeus is, gema
niëreerd, kortom iets gewild moois heeft, dat onaangenaam
aandoet.
Maar onze eigenlyke grief schuilt dieper. Ze geldt den
schrjjver van da sproke. Waarom, zouden we willen vragen,
waarom geelt ge ons nu ztilk een boek, als uw doel is
vreugde te geven
Is dit verhaal nu werkeljjk nog als iets meer bedoeld
dan een bont vertoon van uiterljjke pracht? Waarom
laat het ons dan zoo koud en slaken we een zucht van
verlichting, als wo 't boek eindelijk kunnen sluiten?
O, ja, 't is schoon, maar zooals een praatzieke vrouw,
wier gewaad stjjf staat van edélsteenen en goud, maar
wier oogon kond-hard staren als diamanten
't Publiek roept: «Prachtig" en staat verbaasd, maar
zooals 't verbaasd staat voor een heerlijk vuurwerk, dat
slechts even de oogen verrukt door stralengetoover en
gewarrel van vonken en kleuren en dan verdwijnt.
Oonperus heeft iets willen schrjjven over «enthousias-
tisch medeljjdan", dat hij in Dionyzos verpersoonlijkt
meende te zien, maar is daar, naar onze meaning althans,
niet in geslaagd. «Dionyzos" is een boek zonder merg of
pit, voos on leög.
Wat heeft 't publiek nu eigenlijk aan zulk een boek
Uit «Psyche wist het reeds genoeg van faunen en saters,
en de reeks fantastische verhalen, die er op volgden',
heeft de menschen overzadigd. Men kan toch niet altijd
taartjes en pasteien eten
Kom, meneer Oonperus, geef ons wat b iters! We zitten
nu aan nw tafel, die pry kt met kenr van gouden vateD,
maar ze bevatten geen spjjzenWat baat ons 't schoone
van drijfwerk en smeedkunst, waar we hongeren naar
een bete broods
Wat denkt ge, lezer
Nauweljjks is «Dionyzos" als boek verschenen, of in
Groot-Nederland" nadert een Mysteries pel van Couperus
zjjn voltooiïng, terwijl voor 't volgend jaar weer een
treur-roman wordt aangekondigd, waarvan de titel reeds
genoeg zegt«Van oude menschen Da dingen, die
voorbjjgaan
Zoo wisselen fantastische goden-boeken of met zeurige
menschen-romans. Gezonde, vroolijke menschen zjjn der
observatie niet meer waardig.
Als Oonperus eens den ontzenuwenden invloed van 't
lauwe Zuiden ontvlood en heentoog naar 't killer Noorden,
waar de winden bnldrend over strijken, maar 't volk'
nakomelingen van een ras, dat zich niet met sprookjes
ophield, flink gehard is tegen 't leven en zijn strijdWie
weet?
8 December '04. Q._
{Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie.)
OPROEP
»an de vooratanders van algemeene volks
ontwikkeling en verdraagzaamheid.
De groote lijnen, welke den opbouw van de schoone
stichting: „De openbare school voor alle kinderen des
volks" bepalen, zijn schijnbaar in den loop der laatste
vijftallen jaren weggedoezeld. De strijd om 't beginsel
»Eén school voor allen" of«Zoovele godsdienstige sekten
zoovele soorten van scholen", is voor vele der zooge
naamde voorstanders van 't openbaar onderwijs veranderd
in de beantwoording der vraag«Welke voorwaarden
zullen er aan de bijzondere scholen worden gesteld, zal
bij haar oprichting subsidie uit de staatskas worden
toegestaan
Dezen gaan dus mede met de voorstanders der sekte
scholen, in zooverre zij de noodzakelijkheid erkennen
dat de eerste grondslag voor de stichting van scholen
mag worden gevonden in 't geloof der ouders In die
verflauwing der grenzen, welke leidt tot een wegwer
ping van verheven beginselen, zien ondergeteekenden een
groot gevaar, te grooter, wijl de tegenstanders, hoe vaak
ook hun taktiek wijzigend, toch steeds krachtens het
zelfde beginsel zijn blijven werken, 't beginsel n.L, dat
de school niet mag zijn een zelfstandig instituut, doch
moet zijn een dienstmaagd der Kerk, dienares van 't
dogma. Tot welke schromelijke gevolgen dat stelsel leidt
voor de algemeene volksontwikkeling ieeren andere lan
den, leert ook de geschiedenis van ons eigen land vol
doende.
Ondergeteekenden zijn van oordeel, dat er een opvoe
dend onderwijs is, dat staat boven de dogmatische ver
schillen der onderscheidene kerkelijke groepeneen on
derwijs, dat zeer zeker den eerenaam «christelijk" zou
mogen dragen; een onderwijs, dat niet andersdenken
den wenscht te verketteren of leert met medelijden op
dezen neer te zien, doch juist berust op 't nooit genoeg
geprezen beginsel der verdraagzaamheid.
De eenheid van 't volk eischt één school voor de kin
deren van alle belijders van welke godsdienstige rich
ting ook.
Daarnaast echter geldt datzelfde beginsel voor de kin
deren van alle leden der onderscheidene maatschappe
lijke rangen en standen. De kinderen in groepen te
splitsen naar de denkbeelden der ouders op kerkelijk
gebied is voor ondergeteekenden een aanslag op de na
tuur van het kind en in strijd met 't belang der maat
schappij hen te groepeeren overeen komstigde tientallen
en honderden guldens van 't jaarlijksch inkomen der
ouders achten zij een even groote fout.
Het onderwijs is een belang van de gemeenschap en
van t individu. De gemeenschap moet ter wille van de
gelijkheid alle kosten dragen, opdat elk kind, dat in 't
bezit is van een goeden aanleg, zooveel mogelijk voor
deel van 't onderwijs kan trekken. Het onderwijs
moet dus kosteloos zijn.
De gemeenschap heeft belang bij de ontwikkeling van
alle individuen. Het is daarom noodzakelijk, alle kinderen
aan het onderwijs te doen deelnemen. Verplicht school
bezoek moet derhalve worden voorgeschreven.
Voor de gemeenschap mogen er geen kinderen van
Katholieken, Lutherschen, Hervormden, Gereformeerden
A en B, Israëlieten, Vrijdenkers enz. zijn, noch kinde
ren van armen en rijkende gemeenschap behoort te
staan boven alle verschillen, welke 't karakter van den
mensch zoo weinig beïnvloeden. Voor haar is't schoone
woord gesproken«Laat de kinderkens tot mij komen."
Daarom moet zij een algemeen, niemands geloof krenkend
dus neutraal onderwijs verschaffen, bij welks ontwikke-
keling alle burgers belang hebben.
Om dezen drieledigen eisch kosteloos, verplicht, alge
meen onderwijs krachtig te doen weerklinken in 't land
en daardoor zoo mogelijk paal en perk te stellen aan
de steeds verder voortwoekerende splijtzwam der onver
draagzaamheid, met een daling van 't peil der maat
schappelijke ontwikkeling in haar gevolg, noodigen on-
dergeteekende allen, die met hen dezen eisch voorstaan,
uit, hun een bewijs van instemming met hun streven
te zenden.
Nadere voorstellen zullen dan worden gedaan.
J. J. LAMERS,
Brederodestraat 53.
Ph. VAN DER VOS,
De Clercq straat 12.
S. DE VRIES Sz.,
Linnaeusstraat 67.
Amsterdam, 15 December 1904.
Sehoorl.
Ondertrouwd 10 en getrouwd 27 Nov.:
Jan Schagen en Maartje Man.
O verled en:
13 Nov. Aafje Blom, 66 j., (ongeh.)
15 Jan, z. van Sienwert Jonker en Jansje Slot, 1 in.
W armenhuizen.
1—80 November.
Geboren:
Cornelia Cathaiina, d. v. J. Bniter en E. Hollenberg.
Anna Geertrnida, d; v. J. A. Groot en M. Kaan-
^orP; Johanna Maria, d. v. W. Hnibers en Anna
Konijn. Johannes, z. v. W. Mekken en E. Habbe.—
Johanna, d. van P. Bruin en A. Dekker. Klaasjed.
van W. Sevenhuijsen en T. Hoogvorst. Maria Cor
nelia d. van P. Goudsblom en H. Kamper.
Overleden:
Antje Tamis, 75 jaar, weduwe van Arie Vader.
Levenloos geb. kind van W. Sljjkerman en N. Ooyevaar.