Indische Peakras3en. No. 1. Honderd en zevende jaargang. Zondag 15 Jan. 1905. Kaasmarkt Graan- en Zaadmarkt Hondenbelasting. Crevonden I/oor werpen. ALKIKA1B8CHE COURANT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar, herinneren belanghebbendendat krachtens raadabeslnit van 1 Februari 1888 de en de te ALHH A A R, gedurende de maanden Januari, Februari en Haart geregeld W ekeljj kg doorgaan. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar brengen in herinnering, dat volgens de op 20 September 1882 vastgestelde verordening, op de heffing eener belas ting op de honden, ieder eigenaar, bezitter of honder van een of meer aan de belasting onderworpen honden verplicht is, daarvan jaarlijks vóór 31 Jannari ten kan tore van den gemeente-ontvanger aangifte te doen. Die aangifte geschiedt door de inlevering van een be- /hoorljjk ingevuld en door den belastingschuldige onder teekend biljet, kosteloos aan dat kantoor verkrjjgbaar. De betaling der belasting geschiedt dadelijk bjj de aan gifte tegen kwitantie en afgifte van een penning, onver minderd het recht, om, zoo de aangifte onjaist bevonden wordt, herziening te doen plaats hebben. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. 14 Jan. 1905. O. D. DONATH, Secretaris. Te bevragen aan het bnrean van politie op werkdagen des morgens tnsscben 9 en 12 nuf: Een knop van een paraplnie, een portemonnaie inb. eenig geld, een portemonnaie inh. een rozenkrans, een ceintunr, een rozenkrans in etui, een paar mnz ekboeken, een boerenhoed, een portemonnaie, een zilveren broche, een bonte boezelaar, een bond grijs met zwart, een ge deelte van een sigarenkoker, een R. O. gebeden boekje, een zwart vest, twee teekeningen. Alkmaar, Ui Commissaris van Politie, 11 Jan. 1905. S. M. S. MODDERMAN. (Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. LX XXIX. Over eenige dagen is.de Poeasa of vasten voor onze Moslimsche broeders ai geëindigd en wij zullen de fees telijke Rijadhi of Hari Raja, door de Europeanen hier abusievelijk Javacinsch Nieuwe Jaar genoemd, gaan vieren bij den Sultan van Djokjakarta. We vertrekken reeds morgen maar willen heden nog een enkel woord wijden aan 't voorgevallene in de Gajoe- en Alaslanden. De oorlog is nu eenmaal een gruwzaam bedrijf en het dooden van menschen blijft altijd afschuwelijk, om het even, of die menschen mannen dan wel vrouwen zijn. Ik zie heusch niet in, waarom het toch minder wreed zou wezen een strijdend en gewapend man neer te leggen, dan b.v. een dito vrouw. Het dooden van ongewapenden, van gewonden en van niet-combattanten dat eerst is moordenaarswerk den Velen onzer lezers kennen het dorp Bergen en zeer velen zijn er die daar des zomers een dag of wat, soms weken en maanden genoten hebben van de goede gaven der natuur, die daar zoo kwistig is met lommerrijk bosch en schilderachtig duin. Zeer velen zeg ik, maar bedoel daarmee niet driekwart van het naar buiten trekkend of liever potverterend publiek, dat zoowat van Bergen niets anders ziet dan 't hotel de Rustende jager of Duinvermaak, benevens et telijke potjes bier en pannekoeken. Want het is terecht een klein gedeelte, die den zwa nenzang van het gekwaak der kikvorschen kunnen on- derscheiden en die louter uit liefde voor natuurschoon en kunstzin daarheen gaan ze zullen echter zeker het genoegen smaken van ruimschoots te worden voldaan, want verrukkelijk schoon zijn de grootste lanen aan beide zijden begrensd door kreupel- of dennenhout, vrien delijk de doorkijkjes in t bosch, waar wit-zanderige paden omlijst worden door bloeiende heideplanten en fluweehg mos en steeds, waar men gaat of staat, ziet men die bekoorlijke tegenstelling van het zacht donkere groen met het goudblinkend duinzand van den achter grond. En dan die ruïne, de clou van het dorp om zoo te zeggen, met dat mooie stuk wat nog van de kerk behouden is gebleven, wat een heerlijk monument voor zoo'n dorpje. Nog zweeft er een waas van geheimzin nigheid om die afgebrokkelde muren en boogvensters men zou geneigd zijn aan te nemen dat ook de atmos- pheer er omheen steeds dezelfde was gebleven, zoo dwingt ons nog de aanblik tot eerbied en stilte voor de mystieke schoonheid die er van uitstraalt. Voor degenen dan die Bergen kennen, voor natuurschoonheid iets gevoelen, en vooral wanneer ze iets met geschiedenis op hebben, krijgsman onwaardighet onschadelijk maken van vechtlustige vrouwen echter een noodwendig gevolg van den oorlog. Wat zou onze Jhr. de Stuers toch wel doen, wanneer er eens plotseling in het Haagsche Bosch b.v. 'n woeste vrouw, met een groot slachtersmes gewapend op hem afstormde? Zou de geachte Afgevaardigde zich dan kalmweg laten mollen Zou hij het niet wagen zijn stok op te heffen tegen 'n lid der zwakkere sekse ik kan 't haast niet gelooven Lezer, stel u 'n oogenblik eens in de plaats onzer soldaten, zooals ze daar waren met een handjevol, strij dende in 'n dichtbevolkt vijandig land, zeer ver, ja tien en meer dagmarschen verwijderd van den meest nabij- zijnden militairen post. Velen van uw kameraden, ja dierbare vrienden vielen reeds, ze sneuvelden of werden verwond. Na 'n woedenden strijd nu, wordt een der bentings binnengedrongen, waar weder nieuwe wor steling, waar nog eens doodsgevaar en verminking u bedreigen. Vrouwen en kinderen vuren mede hun ge weren op u af, ja hakken en steken naar uw lichaam Zoudt gij, lezer, op zoo'n oogenblik heusch uit overgevoeligheid u zelf maar opofferen, u gewillig door die vrouwen en knapen doen slachten of zoudt ge zijn als die soldaten en Aan u thans het antwoord Stel, dat op de eerstvolgende Vredesconferentie eens werd uitgemaakt, dat onder geen voorwendsel hoege naamd, vrouwen of kinderen mochten worden gedood, dat zelfs, ook al vielen de «zwakkeren" met de wapens in hun vuistjes een troep militairen aan, dat dan die sterkere mannen verplicht zouden zijn, om met het ge weer bij den voet sop de plaats rust", kalmweg de ge volgen van zoo'n aanval af te wachten, stel u zoo iets onzinnigs eens voor! In gemoede zou men dan kunnen aanraden, om het geheele dure leger maar af te schaffen, en bij de verdediging des lands eenvoudig de vrouwen met sabel, lans en karabijn te bewapenen. We waren dan zeker van de overwinning Doch alle gekheid op een stokje l Ik herhaal 't hier nog eens: de oorlog is 'n gruwel, ja moest verdwijnen, hoe eerder hoe liever, maar ik blijf tevens volhouden, dat in eiken strijd, hetzij tegen 'n Inlandschen vijand hier, hetzij in Europa tusschen Westersche volken on derling, hetzij ook bij het onderdrukken van oproer of opstand, de militaire macht het volste recht heeft ook vrouwen en kinderen te dooden, als die gewapend aan den strijd deelnemen. In zoo'n geval wordt 't eenvoudig 'n kwestie van noodweer. Op Lombok is dit vroeger reeds geschied, in Korintji ook al, en nu weer in de Gajoe- en Alaslanden Iets bijzonders is dit in den krijg tegen 'n Inlandschen vijand feitelijk niet, want de vrouwen zijn hier over 't algemeen van 'n ander deeg gebakken dan bij de Westersche cultuurvolken. Rest mij nu nog u uit te leggen, wat onze troepen in die Gajoe- en Alaslanden eigenlijk kwamen doen. Reeds in 1899, toen schrijver dezes bij de mobiele colonnes van Bajan (Noordkust Atjeh) was ingedeeld, wist men, dat in de onbekende bergachtige Gajoelanden, de van overal opgejaagde vijand een toevlucht vond, vanwaar hij dan telkens op het gepacificeerde gebied terugkeerde om ons te bestoken, tot groot ongerief van de tot rust gekomen bevolking, die eerst door hem werd gebrandschat, daarna door ons beboet. Wilde Generaal van Heutsz aan geheel Atjeh vrede en welvaart schenken, dan moest ook dat geheimzinnige binnenland worden veroverd en onder ons direct gezag worden gebracht. Reeds toen hadden de eerste verkenningen plaats, ook van uit Bajan. De bewoners van die Gajoelanden waren onderdanen zal het zeer belangrijk zijn om te vernemen hoe men zich groote moeite heeft getroost met het doen van archeologische onderzoekingen en hoe situaties bepaald werden, die wij voorheen nog niet kenden. Wanneer men de oude kaarten, o. a. die van Biaeu raadpleegt komt men tot de ontdekking, dat de rivier de Sane, thans de Zaan, die eigenlijk een uitvloeisel was van het IJ, noordelijk N.-Holland inliep voorbij Bergen en zich bij Petten in de Noordzee stortte. Op een oud door mij gerestaureerd schilderij, in bruikleen op het raadhuis te Bergen, is deze rivier nog afgebeeld, loopende achter langs de duinen. Door het droogmaken van polders en meren, door het leggen van den dam b(j Zaandam, is deze rivier waarschijnlijk verdroogd en zijne monding verzand. Men ontdekte op de Vinkenkroft te Bergen (een aan den duinweg hooggelegen stuk land) dunne laagjes aan geslibde klei, die overstroomingen van de Sane van vroeger doen vermoeden en te meer haar bestaan en richting bewijzen, hier boven aangeduid. Er werden nu opgravingen gedaan daar ter plaatse en overblijfselen gevonden, van drie verschillende neder zettingen. De bovenste bestond uit eenige huizen met rieten daken. De vloer was met roode tegels bedekt en aan de muren werden nog eenige gekleurde tegels ge vonden. De haardstede en het kolkgat waren nog dui delijk zichtbaar. In de asch onder de haardstede lag een gebroken aarden pot en een munt uit de 17de eeuw, van welke men later nog meerdere vond. In den kelder werd een bronzen knoop uitgegraven, waarop St. Crispijn afgebeeld was. Volgens jhr. de Stuers dateert deze knoop uit de XVde eeuw, en is zij waar schijnlijk afkomstig van een priestermantel. Vele scherven van Delftsch aardewerk werden hier tegelijk gevonden, waarbij enkele stukken om zoo te zeggen assyrisch blauw van kleur waren, met groene en witte ornamenten, tot nog toe in deze streek niet gevonden. Ook deze huizen komen nog voor op de kaarten van Biaeu 1650. Bij de opgravingen waren er alle gegevens van den Atjehschen Sultan en als zoodanig ook met ons dus in oorlog. Ze werden in die dagen reeds nu en dan onder de strijdende Atjehers aangetroffen en maakten den indruk van tot een stevig, gespierd, dapper ras te behooren. In die Gajoe- en Alaslanden nu, konden de vijan delijke benden dus uitwijken, er hunne gedunde gele deren aanvullen, nieuwe invallen beramen en zoo dan den oorlog tot in den treure rekken. Dit was bekend bij ieder officier, ja ieder soldaat in die dagen, natuurlijk dat dus de inlijving van het on bekende gebied mede op het pacificatie-program stond. Opsporing, achtervolging en vernietiging der vijandige benden tot in het diepste binnenland was noodig, wilde eenmaal geheel Atjeh aan onze voeten liggen. Verschil lende tochten daartoe door onze dappere marechaussees ondernomen, brachten ons steeds nader tot het doel. Het doorkruisen van de Lautstreek b.v. had tengevolge, dat Tengkoe Mohamad Daoed Sjahde Pretendent Sultan van Atjeh, zich met zijn zoon Tengkoe Brahim en vele andere hoofden onderwierp. Ook de fiere Panglima Polim volgde dit voorbeeld, waardoor de algemeene toestand van Atjeh enorm verbeterd werd. Op Bandoeng leerde ik vele verbannen Atjehers kennen en ook Tengkoe Brahim, thans leerling der Hoojdensehool aldaar. Met enkelen hunner ben ik zeer bevriend geraakt en v loral de kleine Brahim en de jeugdige Radja van Pedir kwamen mij dikwijls bezoeken Natuurlijk dat er dan veel over den oorlog gesproken werd en zeker is het eigenaardig, dat de krijgshaftige Atjeher buitengewoon veel respect heeft en hoogachting gevoelt, zoowel voor Generaal van Heutsz als voor Overste van Daalen. Het ridderlijke soldatenras erkent zich thans als overwonnen en heeft ongeveinsden eerbied voor de mannen, die dat kunststuk hebben volvoerd. Wij Westerlingen zouden allicht haat koesteren jegens de overweldigers van ons land, doch een Oosterling is nu eenmaal fatalist. Het recht van den sterkste heeft ook hij altijd toegepast en hij bukt zich gelaten, zonder wrok, voor den overwinnaar. De Atjehers op Bandoen zagen er met eigen oogen bovendien nog, dat de over- heersching der Kompeni nog zoo kwaad niet was, dat hun volk er door geschakeld werd aan het groote we reldverkeer, dat het uit zijn isolement werd bevrijd, en de benoeming van Luitenant-Generaal van Heutsz tot Toean Besar op Buitenzorg, verheugde dan ook bijzonder Brahim en de andere Atjehers, met wie ik er over sprak. Was het Noord-Oostelijk gedeelte der Gajoelanden reeds vrij wel gezuiverd, het gebied ten zuiden van Meu- laboh als Seunagan en Tripa bleef ons vijandig gezind, terwijl het door ons bezette Tapa Toean herhaaldelijk last van invallen had. Zoo bemoeilijkte vooral Toekoe Ben Blang Pidië ons het rustig verblijf in laatstgenoemde streken. Wanneer een slag was toegebracht, week hij naar de Gajoe- en Alaslanden uit en hij keerde dan telkens weer terug, goed van wapens en munitie voorzien. Dit was nu een der hoofdredenen voor Generaal van Heutsz, om Overste van Daalen eens een kijkje te doen nemen in dat nog onbekende land. Het kleine heldentroepje onder dien Overste, aange voerd door mannen als de kapitein Scheepens, de lui tenants Aukes, Watrin, J. W. Ebbink, Ohristoffel en Winter, dat kleine troepje mannen, Inlandsche en Am- boineesche marechaussees, heeft er een lauwer te meer gehecht aan den gloriekrans door het Indische leger zich zelf gevlochtenOnze brave, bruine soldaten, aan gevoerd "door helden, soms grooter nog dan die, wier namen we in onze geschiedrollen lezendie onver schrokken, stoere krijgers, worden nu helaas tot dank voor dat alles, door Jhr. Mr. Victor de Stuers bij m oor denaars en bloedhonden vergeleken I Maos. Lt. Clockener Brousson. b.d. voorhanden dat ze door brand vernield zijn Ook kwamen op de Vinkenkroft van onder het zand groote keisteenen voor den dag. In de nabijheid dezer huizen werd een diepe met Hei gemetselde put gevonden, wellicht behoorde deze bij de tweede nederzetting, die ongeveer 25 c.M. diep onder de eerste gevonden werd en die bestond uit een fun dament of heel laag muurtje van sterk roode steenen die in de hand verbrokkelden. Weder een eind onder deze nederzetting werd een vloer van klei gevonden, 16 c.m- dik, en een houten put waarschijnlijk van oud-Germaanschen oorsprong. Reeds hierboven vermeldde ik het vinden van klei-gedeelten op de Vinkenkroft; een bepaalde strook daartegenover aldaar ontdekt, zal waarschijnlijk afkomstig zijn van een zijarm van de Sane. Door hare hooge ligging aan den rand van het bosch was de Vinkenkroft geschikt voor de eerste nederzetting. Zij was evenals de tegenwoordige renbaan, het Berger voetbalveld en de groene vlakte in het duin een der oude hertenweiden. Nog in de XVIde eeuw huisden er herten in de Berger bosschen. Toen graaf Leicester in 1587 te Alkmaar was, ging hij aan den duinkant ter jacht en werd ook een daar geschoten hert op zijnen disch gebracht. En Prins Maurits, die van Medemblik komende, zijne familie bezocht, die op het Hof te Bergen woonde en te Alkmaar zijnde verblijf hield in het hoek huis tegenover de Ambachtsschool aldaar (eertijds be woond door Mevr. Thomson) schoot onderweg een hert, dat zeker uit de wildernis was afgedwaald. Later diende de Vinkenkroft als vinkenbaan voor de heeren van Bergen. Het huis van den vogelaar staat er nog en wordt ook nog het vinkenhuisje genoemd. Een en ander is zooals men ziet wei om belang in te boezemen. Degenen, die van den zomer of in 't voor jaar Bergen bezoeken, kunnen verschillende nu en ook vroeger gevonden voorwerpen gaan bezichtigen in 't museum aldaar. Later hoop ik nog eens hierop terug te komen. JAN BLEYS. v.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1905 | | pagina 5