Op ongewissen bodem. No. 35. Honderd en zevende jaargang. Zondag 19 Maart 1905. 1 Van Week tot Week. FEUILLETON. ALK1A CHE COURANT. De geschiedenis van de I^atljnsche school te Alkmaar. Voor ons lag een boekje van de hand van onzen stadgenoot, den adjunct-Gemeente-Archivaris Dr. H. E. van Gelder, dezer dagen verschenen bij de N.V. Boek en Handelsdrukkerij v.h. Herms. Coster Zoon. Wij zjjn erin gaan bladeren met de bedoeling daarvan een korte aankondiging te schrijven. Doch ziet, al lezende werden wij erdoor geboeid en toen wij het ten slotte weer op onze schrijftafel neerlegden, vonden wij niet met een korte aankondiging te kunnen volstaan uitvoeriger meenden wij er de aandacht van onze lezers op te moeten vestigen. Hetgeen dan nu geschiede! Wat thans door Dr. van Gelder als een daad van piëteit is gedaan tegenover de oude Alkmaarsche school geschiedde reeds vroeger door andere hand ten aanzien van die inrichtingen te Dordrecht, Leeuwaï den, Rotter dam, Nijmegen, Middelburg, Gouda, Leiden e.a. Uit dit oogpunt reeds zou 't jammer zijn geweest, wanneer Alkmaar op den duur ware achtergebleven, doch nog te meer zou dit het geval zijn geweest, waar die Alkmaarsche school een verleden heeftdat al leszins gereleveerd mag worden. Zjj heeft enkele jaren gekend, waarin zij voor ons land het hoogste punt aangaf, dat in het onderwijs was te bereiken en daarna, in de 17e eeuw onder Neuhusius en in de 18e onder Ouwens, heeft zij tijdperken beleefd van ook buiten de grenzen der stedelijke jurisdictie gaande ver maardheid. In zooverre dient het boekje in handen te komen van ieder, die wat gevoelt voor de historie van Alkmaar. Doch het kan ook nog een roeping vervullen in een uitgebreideren kring het is te beschouwen als een belangrijke bijdrage tot onze kennis van het volksonderwijs en de onderwijs-toestanden in de mid deleeuwen en als zoodanig behoort 't gelezen te worden door allen, die zich interesseeren voor de geschiedenis van het onderwijs en de paedagogie en voor het onder wijs in de klassieke talen in het bijzonder. Een uittreksel te geven van het geheel zou licht leiden tot een dor artikel, voor ons zelf noch voor den lezer aangenaam en ook niet billijk tegenover den schrijver, die van zijn betoog juist zulk een leesbaar geheel heeft gemaakt. Daarom doen wij liever hier en daar een greep, wat ons de gelegenheid biedt ook enkele details te vermelden. Vooreerst over de plaats der school. Daaromtrent lezen wij in Dr. van Gelder's studie: sWaar de school in de oudste tijden in Alkmaar stond is niet bekend, maar in het einde van de 15de eeuw vinden wij haar achter het Stadhuis, dat is dus achter het aan de Schoutestraat grenzende gedeelte ervan. Dat het daar niet zeer ruim kon wezen valt in het oog, als men bedenkt, dat zich daar ook het man nengasthuis bevond, totdat dit in 1589 vereenigd werd met het vrouwengasthuis en kwam ter plaatse waar het nu nog is. De school lag waarschijnlijk gehee| achteraan, in de onmiddellijke nabijheid van wat nu( in gedempten toestand, de Breedstraat heet, maar voor- kies- heen, zeker niet zonder reden, door onze weinig keurige voorouders de kaksloot werd genoemd. Hoe men daar een getal van soms ettelijke honderden kinderen herbergde en onderwees, blijft een voor onze begrippen moeilijk probleem. Toch was er ten minste één groot locaal dat van de benedenschool immers in 1561 wordt dit aangewezen voor de verga deringen der gilden, toen men daarvoor op het stadhuis zelf geen voldoende plaats meer had. Of men ook de Alkmaarsche school soms nog voor andere doeleinden gebruikte en er, zooals de Goudsche regeering deed, de paarden van een doortrekkend leger of, zooals te Middel burg, die van een zwervenden troep heidens deed stallen is ons niet gebleken. In 1595 werd de noodzakelijkheid om in het stadhuis zoowel als in de school ruimte te winnen te groot. En daar men toen sedert eenige jaren toch over voldoende gebouwen de beschikking had, ten gevolge der annexatie van de conventen, was het niet bezwaarlijk aan de school een goed onderkomen te bezorgen in wat weleer het St. Maria van Nazareth of jonge begijnhof was, op den westhoek van de Doelenstraat en de toen nog niet gedempte Nieuwesloot. Tevens werd toen de paterswo- ning voor den rector bestemd, die er voldoende ruimte vond voor het logeeren van kostjongens een bijver dienste van oudsher door de rectoren zeer gezocht, en die vaak, vooral in de 15de en 16de eeuw, zelfs de voornaamste bron van hun inkomen was. Door aankoop van een enkel perceel en door grondrui- ling met het belendende weeshuis werd later een portaal voor de school verkregen, waarvoor de hardsteenen poort werd geplaatst die sedert liet oude gebouw werd afgebroken en de Ambachtsschool op de oude fon damenten werd gebouwd opgesteld werd op de Nieuwe Sloot, waar haar Grieksch en Latijnsch opschrift slechts bij de ingewijden de herinnering kan wekken aan al de geleerdheid, waartoe zij eenmaal toegang gaf, zoo doelloos en vereenzaamd staat ze daar. In dit kloostergebouw, er zijn meer kloosters op deze wijze gebruikt, men denke aan Amsterdam, Rot terdam, Gouda, bleef de school tot zij in 1856 werd opgeheven en als gymnasium verplaatst werd naar een huis op de Laat, waar de laatste rector, Dr. de Gelder tot 1867 deze inrichting bestuurde In 1867 werd in verband met de oprichting der H B. S. het gymnasium opgeheven. Dr. de Gelder werd als rector belast met de leiding eener Klasse voor oude talen, gevestigd in een klein lokaal achter in het Stad huis. Tot 1888 bleef zij daar, terzelfder plaatse dus ongeveer waar Murmellius eens een heel wat bloeiender inrichting bestuurde. In het gebouw op de Laat, maar nu in de grootere kamers inplaats van bijna onder de hanebalken zooals ten tijde van Dr. de Gelder, werd 3 jaar later, in 1891, de particuliere, door de stad gesubsidiëerde inrichting voor gymnasiaal onderwijs van Dr. Moltzer geherbergd, tot deze in 1964 gesloten en opgeheven werd, om plaats te maken voor een herboren stedelijk gymnasium, dat September van hetzelfde jaar in degelijk ingerichte van Uit het Duitsch TAN Lndvig Ganghofer. 46) George sprak steeds door. Alle gedachten en onder vindingen der laatste dagen legde hjj eerljjk bloot, hy bieehtte al zjjn schulden, maar ook zjjn goede en eerljjke voornemens stamelend bekende hjj, dat hjj plotseling tot de ontdekking gekomen was, dat hij haar liefhad met heel zjjn hart. En werkeljjk, heete tranen liepen hem langs de wangen, terwjjl hjj immer doorsprak: »Zie, Broni, ik weet, dat ik je nog niet waardig ben 1 En eerljjk gezegdhet braafzjjn valt mjj hard I De lustigheid zit mjj in 't bloed. Maar Broni, gjj knnt mjjn schntsengel zjjn, mjjn hnlp, mjjn troost. Als je mij een weinig hoop wilt geven als je mjj de hand wilt toe steken en zeggen: ja George, ik geloof je dan, Broni, knnt ge een ander mensch van mjj maken 1Toe, Broni, kom hier I Laat mjj niet vallen, richt mjj op! Geef mjj de hand George zweeg en lnisterde met kloppend hart, doch nit de duistere kamer liet zich geen geluid vernemen. Gloeiend steeg het bloed hem naar het hoofd en zijn stem werd schor»Broni 1 Als ge nu geen woord vindt Roert zich in je hart dan niets voor George?" Daar hoorde hjj dat zonderling kloppen weer. »Broni, ik zeg, spot niet met mei" Hjj dempte zjjn stem en smeekte: «Kom tocht" Nog altjjd geen antwoord. George begon tc dreigen. «Broni, speel niet met mei Of ik ga, en het is nit met me, voor altjjd I En dat heb jjj op je geweten 1" Hjj greep zjjn trompet en wilde heengaan, doch plotse in bovenlokalen van het Burgerweeshuis de oude traditie weder voortzette." Wij noemden daar den naam Murmellius. Van dezen bekwamen paedagoog komt een vrij uitvoerige biogra fie in het boekje voor. Hij kwam uit Munster in West- falen en vond 't hier te Alkmaar eerst maar half plei- zierig. Een gevoel van ballingschap maakte zich van hem meester. Het vlakke land, het vele water, dat Alkmaar omringde, moesten hem wel den indruk geven aan het einde der wereld te zijn. Het verwondert, dus schrijft Dr. van Gelder, ons nietten oosten kwam de Schermeer met zijn vaak sterk bewogen water tot voor de stad, ten noorden lagen de kleine Zwijns-en Vroonermeer, maar daarachter de Heer Hugo waard. In het noordwesten, gren zende aan de broeklanden van Geestmerambacht, spook te de onstuimige Zijpe. Recht in het westen waren de Berger- en Egmondermeren nog niet drooggelegd en zelfs bezuiden de stad, waar, van wat nu Hout en Heilooër bosschen heet nog niets was aangelegd, vond de Achtermeer, het Groenewater en de Boekeler - meer. Het is geen wonder, dat de volksetymologie den naam onzer stad verklaarde als: Al- mere Later ging dat beter, Murmellius kreeg hier vrienden en begon zich hier meer thuis te gevoelen, zoodat hij zelfs een epigram maakte met het opschriftWaarom de voor treffelijke Alkmaarsche school opgericht is in die aller uitstekendste plaats. Nog een typische bijzonderheid omstreeks 1500 is hier ter stede aan de Latijnsche school les gegeven door een vrouw 1 't Was Barbara, de dochter Antonius Liber, den «rector scholarum", die haar vader behulpzaam was bij het geven van onderwijs. Een vrouw, lesgevende aan de Groote School, of al thans daar voorlezingen houdende, tpuhlice docente') ziehier een zeer eigenaardig verschijnsel van het hu manisme, waarvan ons aldus Dr. van Gelder aan de Nederlandsche scholen geen tweede voorbeeld bekend is. De emancipatie der vrouw was een deel van het humanistisch streven, een bewijs temeer daarvan, dat dit inderdaad slechts was de geestelijke uiting van de rijk en machtig geworden burgerij. Slechts bij deze was het der vrouw mogelijk zich te gaan wijden aan andere dingen dan huishoudelijke. «In de 15de eeuw werd zöö", zegt Kautsky, «tengevolge van de onmetelijke handelswinsten, de vrouw van den koopman, en eveneens die van den stedelijken jurist, geneesheer, beambte enz. wanneer hij genoeg geld had van de werkzaamheden der particuliere huishouding, zoowel als van den arbeid in het algemeen, bevrijd. Zij ver kreeg tijd en belangstelling om zich met vraagstukken bezig te houden, die haar in haar vroegeren werkkring verre waren gebleven, die «onvrouwelijk" waren." En van dit soort vrouwen, waarvan men er in Erasinus' Colloquia enkele ontmoet, ging een beweging uit, die ook minder met goederen bedeelden tot vrijer optreden bracht. Tot die laatste categorie zal onze schoolmeesters dochter behoord hebben, die, hoe geleerd ook, toch de nagelaten papieren van haar vader, nog wel afkomstig van den vereerden Agiieola. moest te gelde maken. Hoe zoo'n «rector scholarum" er in die dagen uitzag? Valcoogh heeft zijn attributen aldus opgesomd: Teil eersten sal hij hebben een fraeye handplacke, Met een wacker roede van wilghen tacke, ling bleef hjj staan. Hjj meende een gelaid te hooren, als sprong iemand met blooto voeten op den vloer. »Ze komtstotteide George. En daar hij te geljjkertjjd iets wits op de vensterbank z»g, was hjj met éón sprong bjj het venster terng. «Bronijnichte hjj en wilde dat, wat bij voor een arm van het meisje hield, grjjpen. «Alle duivels 1" Met dezen uitroep trok bjj verschrikt de hand terug Een poos stond hjj sprakeloos, tot hjj in vroote woede losbarstte: «Fjjnl Edel I Dat moet ik zeggen 1" Hjj strekte de bekrabde hand naar het venster. «Het bloed loopt mjj langs de vingers 1 Zooals jjj krabt zelfs de wildste bosch- kat niet 1" «Miauw 1" klonk het achter uit de kamer. Deze spot was meer dan George verdragen kon. «Zoo speel je met mei Vaarwel 1 Morgen kun je me laten zoe ken in de diepste sloot 1" Nu behoefde hjj niet meer stil te doen. Met dreunenden stap ging hjj den hof over. Toen hjj boven op de weide stond, zag hjj op het stille huis terug met een woede, die hem de tranen uit de oogen perste. «In het water Bpringen Om zoo eene Neen, nu bljjf ik juist in leven 1 En zoo'n pleizierig leven als ik nu leiden zal, dat zal men nog nooit hebben bjjgewoond En zien moet zjj het, zoodat ze eiken dag bjj zich zelf moet zeggen: «Dat heb ik op mjjn geweten." En opdat ze terstond zou weten, wat verder zjjn plan nen waren, zette hjj zjjn trompet aan den mond en speelde zjjn vrooljjkste en lichtzinnigste deuntjes. Woedend slingerde hjj daarop zjjn trompet weg in de duisternis. Daar werd een venster geopend en moeder Kathe's stem klonk«Dat is toch te erg 1 Vermoeide menschen uit hun slaap opschrikken I Jjj dagdief, jjj niets waardige 1" «Dagdief? Wat dagdief?" schreeuwde George toornig lachend terug. «Het is geen dag... het is nacht 1 En je kat kan door een anderen diet gestolen wordenik zal haar met rust laten 1" De vuisten in de zakken stormde hjj heen, zonder zich verder te bekommeren over alles wat moeder Kathe en de wakker geschrikte Simmerauer hem nog nariepen. Waarheen hjj wilde, wiet hjj eigenljjk zelf niethjj rende immer bergaf, tot hjj hals over kop in een diepe kloof stortte. Die val bracht hem tot bezinning. Een diepe treurigheid maakte zich van hem meester, en bovendien deden alle leden hem zeer van den val. Met moeite sleepte hjj zich voort naar het Purtscheller-woud. Hier wist bjj een houthakkershut, die fay met veel moeite eindeljjk vond. Daar strekte hjj zich op de harde houten bank uit, waar hjj eindeljjk, hongerig en van koude bevend insliep. Toen de zon reeds hoog aan den hemel stond, ontwaakte bjj eindeljjk, verstjjfd van koude en rondom de hut klonk een dreunen en kraken, als werd het geheele woud met ondergang bedreigd. Met inspanning richtte hjj zich op, en het duurde wel een half uur, eer hjj zjjn verstjjfde ledematen weer kon gebruiken. Zmder doel steeg bjj bergop,altjjd naar boven. Wat hjj wilde was hem niet duideljjk alleen den dag doodslaan, niet werken 1 Maar daar deed hjj een zonderlings ontdekking. Gisteren nog lokte en vleide hem de «lus tigheid" tot nietsdoen, en nu kwelde hem een vreemd, nooit gekend verlangen naar arbeid, naar hamer en aambeeld. Toen hjj uit het wond op het vrjje veld kwam, bleef hjj elk oogenblik staan en tuurde naar beneden, naar zjjn smederjj. Die trok en lokte hem 1 Doch on niets ter wereld wilde hjj aan die lokstem gehoor geven. Wat zon «die daar boven" lachen, als zjj de hamerslagen uit de smederjj hoorde weerklinken 1 Neen 1 Een nietsoutter, een ellendeling wilde hjj zijn evenals vroeger die belofte wilde hjj bonden 1 En daarom deed het hem genoegen, dat bjj ook zjjn trompet kwjjt was, want muziekmaken is ook arbeiden, en nog wel arbeid, waarmee men anderen genoegen doet 1 en dat wilde hjj niet, hjj wilde alleen nog maar de lieden ergeren, en vooral die eene (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1905 | | pagina 9