STADSNIEUWS.
IMGEZONDEN STUKKEN.
„Ka ph on I a" Ie Behagen.
Den 9de had te Schagen de jaarvergadering plaats
van de gemengde zangvereeniging „Kuphonia." Uit de
rekening en verantwoording bleek, dat ontvangen was
f408.20 en uitgegeven f364.25; kassaldo f44.05. Het
geheele bestuur werd herkozen nl. de heer M. Visser
als voorzitter, de dames M. v. Geelenvan Ham, M.
de Veer, J. de Vries, A. Kweldam en de heeren S.
Langenegger en Merz als bestuursleden. Voordrach
ten, dans en zang maakten het slot van de jaarver
gadering tot een hoogst gezellig samenzijn.
Voor het acte-examen lager onderwijs te Haarlem slaag"
den onze stadgenooten, de dames J. H. Blom en H. Bonset*
De dlefstal-quaeslle.
Reeds maakten wjj in ons vorig nnmmer in 't kort
melding van den diefstal bjj den heer A. Oudes, horloge
maker en goud- en zilversmid in de Achterstraat. Thans
kunnen wjj meerdere bijzonderheden omtrent deze zaak
mededeelen.
Het was Maandagavond omstreeks acht uur dat een
vrouw van ongeveer 40-jarigen leeftjjd bjj genoemden
heer Oudes in de Achterstraat den winkel binnenkwam.
Zjj vroeg of hier «Kees Oudes" woonde, waarop de heer
Oudes antwoordde, dat deze niet hier, maar in 't Fnidsen
te vinden was. De vrouw vertrok.
Ongeveer een uur later kwam dezelfde vrouw weer
in den winkel en gaf te kennen eens wat gouden ringen
te willen zien. De heer Oudes beijverde zich, een groote
keus op de toonbank uit te Bpreiden het gewenschte
scheen er echter niet bjj te zjjn. Nieuwe ringen werden
voor den dag gehaald, maar niets was naar den zin van
de vrouw. Onderwijl redeneerden koopman en klante
druk en het bleek den heer Oudes, dat het plan van de
vrouw was, hem een gouden ketting te verkoopen, om
dan van het geld dat zjj hiervoor zou krijgen, de sieraden
die zij nu zou koopen, te betalen. De heer Oudes vond
dit goed en ofschoon zjj de ketting niet bij zich had,
dacht hjj toch niet anders, dan dat die zaak we) in orde
zou komen temeer daar bjj zjjn broer, den heer C.
Oudes, die de vrouw eenigszins kende, wel eens van de
bedoelde ketting had hooren spreken.
Ten slotte was de voorraad ringen, die de heer Oudes
in zjjn uitstalkast had, uitgeput en daar de ware
Jozef voor 't oogenblik niet te vinden scheen, spraken
zij ten slotte af, dat de vrouw nog eens zou terug
komen, zij zou dan de ketting in quaestie mee brengen
in de hoop, dat de handel dan beter zou gaan.
Reeds was de vrouw bjj de deur om heen te gaan
toen de beer Oudes meende, dat het aantal ringen
op de toonbank met eenjge verminderd was. Hjj had
echter geen zekerheid en kon dus ook de vrouw niet
beschuldigen iets te hebben weggenomen. Toch ver
trouwde hjj de zaak niet en voor alle veiligheid wilde hjj
de proef op de som nemen. Hjj deed daarom alsof hem
plotseling inviel nog iets extra-fijns te hebben, en wist
de vrouw te bewegen weder bjj de toonbank te komen
om dat nog even te bekjjken.
Om bjj de voorwerpen in de uitstalkast te komen
moest de heer Oades achter een deurtje gaan, waarvoor
een gordjjntje hing. Zoolang hjj in die houding bleef
kon hjj niet zien wat de vrouw achter hem deed in
dien tijd kon zjj dus ongemerkt iets wegnemen. De heer
Oudes wilde als volgt ageeren hjj wist nu precies
wat op de toonbank lag, zou 't dus dadelijk zien als er
iets ontbrak. Nu zou hjj doen alsof hjj niet dadeljjk
vond wat hjj zocht in de étalage-kast hjj zou ge-
ruimen tjjd achter het deurtje met het gordijntje bljjven,
en dus de vrouw een goede gelogenheid geven om iets
weg te nemen. Kwam hij achter het deurtje van
daan en zagdat er iets miste, dan was geen twjjfel
meer mogeljjk.
De comedie begon. De heer Oudes trok zich achter
het deurtje terug, zocht, talmde, vond ten slotte iets,
kwam weer voor den dag en de rat was in de
val geloopen er miste een ring.
Nog weifelde de heer Oudes even doch toen plaatste
hjj zich tusschen de deur en de verdachte en eischte
terug wat zij had weggenomen. Uitvluchten mochten de
ongelukkige niet baten het bleek toen zjj na eenig
bedreigen tot bekentenis kwam dat zjj vier ringen in
haar hand verborgen hield, die de heer Oudes als de zjjne
herkende.
OndertuBschen was de heer C. Oudes, de broer van
den heer A. Oudes, de eigenaar van een goud- en zilver
winkel in 't Fnidsen, in den winkel gekomen. Bij hem
had de vrouw hetzelfde spelletje gespeeld en toen hjj
na haar vertrek eenige voorwerpen vermiste was hjj
haar gevolgd om te zien waarheen zjj ging. Reeds
senigen t jjd had hjj voor den winkel, waar het beschreven
tooneel zich afspeelde, gestaan en op het oogenblik
dat de heer A. Oudes zjjn ringen terugeischte, was hjj
binnengekomen.
De politie werd gewaarschuwd. Wel smeekte de
vrouw daartoe niet over te gaan en kwam ze er zelfs
toe om te bekennen, dat ze nog iets ontvreemd had, n.l.
een ring, dien zjj verborgen had onder haar kousen
band, maar 't was te laat. Bjj het onderzoek door de
politie ingesteld, werden de voorwerpen, die het eigendom
van den heer C. Oudes waren, op haar gevonden.
Arrondlssements-ltechtbank Ie Alkaaar,
Zitting van Dinsdag 9 Mei.
S c h e 1 p e n d i e f s ta 1.
btond op 28 Maart 1.1. Pieter Schotten, thans gedeti
neerd is het huis van bewaring, terecht, ter zake, dat
hij zich had schuldig gemaakt aan diefstal van schelpen,
ten nadeele van Nicolaas Bagmandie toen wegens
ongesteldheid niet als getuige ter terechtzitting kon
verschijnenom welke reden deze zaak toen werd ver
daagd heden werd zijn zaak opnieuw behandeld, doch
de getuige Bagman was ook nu wegens ongesteldheid
afwezig, zoodat de O. v. J. zijn requisitoir in deze zaak
nemende, het wettig en overtuigend bewijs niet geleverd
achtende, beklaagdes vrijspraak vroeg.
Diefstal van verschillende voorwerpen.
Dezelfde Pieter Schotten, had zich hierna te verant
woorden, ter zake, dat hij op Vrijdag 17 Maart, 's morgens
tusschen 6 en 7 uur zich had schuldig gemaakt aan
diefstal van een koperen aker met ketting, ten nadeele
van Jacob Akkerman te Oterleek, als ook van een zinken
pijp, toebehoorende aan Simon Zuurbier te Oterleek,
voorts van een stuk koperdraad, dat bevestigd was aan
den bliksemafleider, staande op den molen van Klaas
Goed te Ursem, en ten slotte van een koperen aker
met ketting, dien hjj op 24 Maart had weggenomen bij
Pieter Bierman te Oudendijk.
In deze zaak waren 12 getuigen gedagvaard.
Beklaagde was Mr. Verdam toegevoegd als verdediger.
Schotten door den President] gevraagd], (of hij deze
verschillende misdrijven gepleegd neeft, antwoordt ont
kennend. En op de vraag van den President, hoe hij
dan aan de bedoelde voorwerpen kwam, die hij toch
verkocht heeft bij de uitdragers Jonas de Vries en Barend
Simon de Jong, beiden te Hoorn woonachtig, van wie
hij er respectielijk voor ontving f 2 en f 0.70, zegt hij,
dat het waar is dat hij die voorwerpen verkocht heeft,
maar hjj heeft ze niet gestolendoch van twee hem
onbekende personen gekocht. Hij geeft hier een om
standig verhaal van, voorgevende, dat hjj niet dacht
dat er iets verkeerds in dien koop was.
De President: Denkt U nu, dat de Rechtbank geloof
hecht aan Uwe praatjes
Beklaagde«Dat de Rechtbank mij niet geloofd, kan
ik niet helpen, maar ik heb het eerlijk van die personen
gekocht."
De O. v. J., zijn requisitoir nemende, wijst er de
Rechtbank op, dat beklaagde zich aan vier diefstallen
heeft schuldig gemaakt, en wel in den nacht van 16 op 17
Maart te Oterleek, en in den nacht van 23 op 24 Maart
te Oudendjjk. Aan het opgedischte verhaal hecht de O.
v. J. volstrekt geen waarde. Toen Z. E. A. in der tijd
zijn loopbaan als advocaat begon, werd er ook reeds
geschermd met zulke onbekenden. Er moet te dien
opzichte wat nieuws bedacht worden, want spr. laat
zich door zulke gezegden niet meer verschalken. Be
klaagde is iemand, die geen kat in den zak koopt. Be
klaagde is reeds vroeger veroordeeld voor het stelen van
waschgoed. Evenals nu pleegde hjj toen zijn daad in
den nacht, toen hij op zijn hondenkar langs boerenerven
reed. Dien diefstal heeft hij toen bekend. Nu is hjj een
specialiteit in dergelijke diefstallen geworden, vooral van
kippen. Dien zelfden nacht zijn er ook kippen daar in
den omtrek vermist. Voor beklaagde's arrestatie zijn
er op verscheidene plaatsen kippen gestolen, en het
komt den O. v. J. zeer vreemd voor, ofschoon hij be
klaagde niet beschuldigd van die kippendiefstallen, dat
na zijn arrestatie die diefstallen niet meer voorkwamen.
Z.E.A. bejammert het dat beklaagde, die zich veel aan
zjjn huisgezin gelegen laat liggen, en die slim genoeg
is, om op eerlijke manier zijn brood te verdienen, zich
op dergelijke manier steeds te buiten gaat.
Bij vonnis van 15 Juli 1903 heeft beklaagde reeds
een veroordeeling van 6 weken gevangenisstraf wegens
diefstal ondergaan, hem opgelegd door de Haarlemsche
Rechtbank. Het requisitoir strekt tot veroordeeling
wegens diefstal tot 6 maanden gevangenisstraf.
Mr. Verdam, daarna het woord verkrijgende, bestrijdt
in vele opzichten het requisitoir van den O. v. J en
beveelt ten slotte zijn cliënt in de clementie van de
Rechtbank aan.
Beklaagde nogmaals gehoordblijft ontkennenen
houdt vol de diefstallen niet gepleegd te hebben.
Diefstal van één gulden.
Albertus Wulf was op 31 Maart in dienst als loop
jongen bij Pieter Zee, kruidenier aan het Groote Noord
te Hoorn. Op dien datum vermiste Zee uit de lade een
rijksdaalder, en dadeljjk werd de 17-jarige loopjongen
verdacht het geldstuk te hebben weggenomen. Om
bewijzen te krijgen, merkte Zee eenige geldstukken,
legde ze in de lade, en verwijderde zich even uit de
winkel, en niet lang daarna kreeg men zekerheid, dat
de loopjongen, die nog maar zeer kort bij Zee in
betrekking was, de schuldige was. Nauwelijks had Zee
zich verwijderd of Albertus greep een gulden uit de
lade en deed hem in zijn portemonnaie. Zee, den knaap
in 't bijzijn van zijn vrouw hierover onderhoudende,
kreeg ten antwoord dat hij niets had weggenomen, maar
later toen Zee de politie liet halen, viel hij door de ben.
Voor dezen diefstal had Albertus zich heden te ver
antwoorden. Hij was echter niet verschenen. Ofschoon
aanvankelijk het plan van den O. v. J. geweest was, om
deze beklaagde niet te vervolgen, nu Z. E. A. van den
getuige Zee vernomen heeft, dat die jongen zich meer
aan diefstal schuldig heeft gemaakt, verheugt het Z. E.
A. op de zaak te zijn ingegaan. Z. E. A. eischte bij
verstek 14 dagen gevangenisstraf tegen Wulf.
Beleediging van een Rijksveldwachter.
Tegen Jan Glas te Tjuitjehorn, eischte de O. v. .1.
7.boete, subsidiair 7 dagen hechtenis, omdat hij
op 3 April op den Oosterdijk te Haringkarspel den
Rijksveldwachter van der Meijden beleedigde, door dezen
woorden toe te voegen, die wij liever voor onze lezers
achterwege laten. Glas bezigde deze woorden, omdat
van der Meijden hem verbaliseerde wijl hij kalveren op
een wagen vervoerde op voor de dieren pijnlijke wijze,
hetgeen bij politie-verordening verboden is.
Diefstal van een paar schoenen.
Daarna stond terecht Cornelis Martinus Dronkers, koop
man in schrijf behoeften, zonder vaste woonplaats, thans
gedetineerd in het huis van bewaring. Hem was bij dag
vaarding ten laste gelegd, zich te hebben schuldig gemaakt
aan diefstal van een paar schoenen, ten nadeele van
den winkelier in schoenen. Hendrik Kraan, in de Zuid
straat te Den Helder. Beklaagde is n.l. op Zaterdagavond
15 April ongeveer 8 uur in den genoemden schoen
winkel gegaan, en daar er niemand voor kwam heeft
hij een paar schoenen weggenomen, hetgeen gezien
werd door Jan de Wit en Aris Hendrikse, die den
broeder van Kraan waarschuwden, die na zijn broeder
Pieter geroepen te hebben, de politie met het ge
val in kennis stelde, waarna beklaagde in hechtenis
genomen werd.
Beklaagde zeide dat het niet zijn bedoeling was geweest,
om de schoenen weg te nemen, maar dat hij ze op
afbetaling had willen koopen, een verhaal waar noch
de President, noch de O. v. J. iets van geloofde. Ook
gaf bekaagde op, dat hij een paar nieuwe schoenen
noodig had en dat hij 1 etst rijgschoenen wilde hebben,
hetgeen zeer onwaarschijnlijk is, daar beklaagde nog
kort geleden bij Dekker in de St. Annastraat te Alkmaar
een paar nieuwe schoenen gekocht heeft.
Beklaagde had op den bewusten avond te Den Helder
eerst gebedeld en verkeerde wel eenigszins onder den
invloed van sterken drank.
Reeds vroeger heeft Dronkers wegens diefstal een
gevangenisstraf van 7 maanden ondergaan, hem opgelegd
door de Rechtbank te Dordrecht.
Eisch wegens diefstal 4 maanden gevangenisstraf.
Mr. W. F. A. van der Hoeven, beklaagde als verdediger
toegevoegd, het wettig bewijs niet geleverd achtende,
vroeg voor zijn cliënt vrijspraak.
Mishandeling.
Pieter ten Boekei, een 22-jarige arbeider te
Callantsoog, vierde op 25 Maart zijn verjaardag.
Er werkten dien dag verschillende personen in de
duinen en Pieter trakteerde eenige van hen. Onder
den invloed van sterken drank verkeerende, kwam
hij tusschen 12 en 1 uur (schafttijd) in de keet der
werklieden en kreeg daar kwestie met Jan Cornelis Vos,
ook een arbeider, bewerende dat Vos, tegen den baas
van het werk van hem gezegd had, dat hij dronken was.
Hij gaf Vos een klap op zijn oog en met de vuist een
in zijn gezicht.
Tot zijne verdediging voerde beklaagde aan, dat hij
zich niets meer van de kwestie herinnerde, omdat hij
dien dag dronken geweest was.
Met het oog op het feit dat beklaagde's dagloon f 2
is, eischte de O. v. J. wegens mishandeling f 6 boete,
subsidiair 6 dagen hechtenis.
Diefstal van een broche.
Tegen Rieuwert Kramer een visschersknecht te Enk
huizen, die ongunstig bekend staat en reeds meer is
veroordeeld, eischte de O. v. J. bij verstek 3 maanden
gevangenisstraf, omdat hij ten nadeele van juffrouw
Koster, woonachtig aan den Rietdijk te Enkhuizen,
een zilveren broche weg heeft genomen, op Woensdag
middag 12 April ongeveer half zes.
Juffrouw Koster, die met haar kind voor het raam
zat, zag Kramer die met haring ventte, de steeg naast
haar woning ingaan. Van uit de steeg heeft Kramer
zich toegang verschaft tot de achterkamer. Hier lag een
broche, die juffrouw Koster spoedig daarna vermiste.
Beklaagde had eerst ontkend, doch was later tot
bekentenis gekomen. Hij was niet ter terechtzitting
verschenen.
Beleediging en mishandeling.
De laatste zaak, die heden diende, deed ons denken
aan het spreekwoord familie kijven, familie blijven.
Het betrof mejuffrouw Jannetje Schilderbeek te Den
Helder, die op 3 December j.l. haar schoonzuster, toen
deze in de Middenstraat stond te schrobben, eenige
woorden toevoegdewelke woorden wij maar zullen
verzwijgen. Ook heeft zij een dag later haar zwager
Hendrik Silderbeek geslagen. Beklaagde erkende de be-
leedigende woorden gezegd te hebbendoch ontkende
haar zwager geslagen te hebben, bewerende hem maar
even te hebben aangeraakt.
De O. v. J., zijn requisitoir nemende, achtte het ten
laste gelegde, zoowel de beleediging als de mishandeling
wettig bewezen. Z. E. A. kan Hendrik Silderbeek en
diens echtgenoote feliciteeren met de satisfactie dat zij
hun schoonzuster voor de Rechtbank hebben zien ver
schijnen, dit is echter een treurige satisfactie. Kijf- en
scheldpartijen komen in Den Helder vaak voor; doch
tot heden zijn zulke familie-kwesties voor deze Rechtbank
nog niet berecht. Het eene gepleegde feit valt onder
art. 266, het ander ondei art. 300 van het W. v. S. De
O. v. J. wil in deze zaak geen eisch tegen de beklaagde
uitspreken, Z. E. A. laat het aan de Rechtbank ter be
oordeeling over, welke straf beklaagde zal moeten worden
opgelegd.
In alle zaken is de uitspraak bepaald op over acht
dagen.
{Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie).
„Vooruitgang*" antwoord aan den beer
J. H. Kluat.
Waar Jupiter dondert, zwijgen natuurlijk de mindere
goden.
Doch hoezeer 't bestuur van 't paganistische «Voor
uitgang" zich dit ook hebbe aan te trekkenwaar
het zich bestookt ziet door een tegenstander, die in
zijn toorn zich niet kan onthouden van schimp en
insinuatie, daar acht het zich verplicht op de inleiding
en de vijf opmerkingen van het ingezonden stuk van
den heer Blum te antwoorden.
Indien wij den naam van den heer Blum noemden,
deden wij zulks alleen, omdat het bestuur van de
Anti-rev. Prop.-club ons aanviel in een stuk, waarin die
naam tot zesmaal toe gebruikt wordt en wij geen kans
zagen dat te beantwoorden zonder ons evenzeer van
dien naam te bedienen.
De heer Blum schrijft in zijn eerste opmerking zelf:
«Vooruitgang meende mij de gelegenheid te moeten
verschaften mijne minachtende uitlating over Prof.
Treub tegenover hemzelf te komen volhouden en ver
dedigen."
Juist, dat is de zaak, ontdaan van al haar windselen.
Tot een debat noodigt «Vooruitgang" dien politieken
tegenstander, die in eerlijken strijd en met eerlijke
wapens de beginselen der Vrijzinnig Democratische
partij aanvalt. Met dien tegenstander treden wij dan in
overleg omtrent plaats, tijd en wijze van debatteeren.
Iemand, die zooals de heer Blum zich ten
opzichte van Prof. Treub de uitlating veroorlooft, dat
deze «liefhebbert in financieele politiek" wordt niet
uitgenoodigd te komen debatteerenzoo iemand wordt
gevraagd zijne insinuatie te komen volhouden en verdedigen.
(Slechts in de advertentie stond kort- en duidelijk
heidshalve: Tot debat is uitgenood'gd de heer J. H. Blum.)
In zijne tweede opmerking schrijft de heer Blum
«Hier wordt het zoo voorgesteld, «alsof het late inkomen
van dat bericht mijn schuld was". Naar die verdraaide
voorstelling heeft de heer Blum misschien gezochtin
ons stuk, gevonden heeft hij haar nergens. In ons ant
woord aan «Groen van Pinsterer", die insinueerde:
«dat wij de bekende aankondiging onzer vergadering
plaatsten, terwijl wij wisten, dat de heer Blum niet
komen zou", schreven wij alleen«Eerst Zondag na
middag ontvingen wij het bericht, dat en waarom de
heer Blum onze uitnoodiging niet aanneemt; toen
waren evenwel reeds advertenties en aankondigingen
van de vergadering verzonden".
Geen enkel bezwaar hebben wij bekend te maken,
waarom een schrijven, dat de heer Blum den 25sten
verzond, eerst Zondag namiddag in ons bezit kwam.
Waar de heer Blum echter schrijft: «gaarne een on
derzoek daarnaar te willen instellen" waarmede
trouwens reeds door leden der Anti-rev. Prop -club
een aanvang gemaakt is zouden wij ook ons van
die mededeeling kunnen onthouden en de resultaten van
dat onderzoek belangstellend tegemoet zien. Toch komt