Oproeping onderzoek verlofgangers.
Van Oude Tijden.(1)
No. 62.
Honderd en zevende jaargang.
Zondag 21 Mei 1905.
Nationale Militie.
Dinsdag, den 20en Juni
BUITENLAND.
Gemengde Mededeelingen.
ALKMAARSCHE COURANT.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaab
roepen bij deze op, de verlofgangers van de militie
te land binnen deze gemeente verblgfhondende, om
zich op
dezes jaars, des voormiddags te tien nre, te laten
vinden in de Nienwe Doelen, aan de Doelenstraat, om
aldaar door of van wege den Militie-Commissaris te worden
onderzocht, gekleed in uniform en voorzien van al de
door hen van het korps medegebrachte kleeding- en uit
rustingstukken, benevens zakboekje en verlofpas.
Aan het onderzoek znllen bebooren deel te nemen alle
verlofgangers der militie te land, onverschillig tot welke
lichting zjj behooren, dns ook zij, die zijn ingedeeld voor
de lichtingen 1897, 1898 en 1899, met nitz ndering
echter van de verlofgangers, welke in 1905 vóór het voor
het onderzoek bepaalde tjjdstip nit anderen hoofde dan
krachtens art. 124 of art. 131 dér Militiewet 1901 onder
de wapenen zjjn geweest, of die bestemd zjjn om in 1905
krachtens art. 108, art. 109 of art. lil van voormelde
wet onder de wapenen of in werkeljjken dienst te worden
geroepen, en met uitzondering van de verlofgangers die
krachtens de derde zinsnede van art. 123 der wet zjjn
vrijgesteld van de verplichting om het onderzoek bjj te
wonen.
Ingeljjfden bjj de militie, die krachtens art. 113 der
wet van den werkeljjken dienst zjjn ontheven ol aan wie
krachtens art. 114 der wet uitstel van eerste oefening
of van verblgf onder de wapenen is verleend, zijn gedu
rende den tjjd dat zjj in het genot zjjn van de outheffiog
of van het nitstel mede niet aan het onderzoek onder
worpen.
Evenmin wordt aan het onderzoek deelgenomen door
verlofgangersdie in dit jaar bestemd zjjn tot het
ingevolge art. 3 der wet van 24 Jnni 1901 (Staatsblad
No. 159) bp de Landweer volbrengen van een verlengden
militie-diensttgd, of ingevolge art. 134 der Militiewet
1901 naar de Landweer over te gaan.
De verlofgangers worden daarbg herinnerd aan de na
volgende bepalingen der Militiewet 1901.
Art. 117. Het Crimineel Wetboek en bet reglement
van krygstncht voor het krijsvolk te lande zjjn op de
manschappen der militie te land, die zich onder do wapenen
bevinden, van toepassing, en met opzicht tot de verschil
lende gevallen van desertie, op al de hg de militie te
land ingelgfden.
De manschappen worden geacht onder de wapenen te
zgn:
1°. zoo lang zg zich bg hnn korps bevinden;
2°. gedurende den tgd, dien het in art. 125 bedoeld
onderzoek dnnrt
3°. in het algemeen, wanneer zg in uniform zgn ge
kleed.
Art. 127. De verlofganger versehgnt bg het onder
zoek in nniform gekleed, en voorzien van de kleeding
en uitrustingstukken, hem bg zgn vertrek met verlof
medegegeven, van zgn zakboekje en van zgn verlofpas.
Art. 128. Behoudens het bepaalde in art. 117 kan
een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de
naastbg gelegen provoost of het naastbg zgnde hnis van
bewaring door den militie-commissaris worden opgelegd
aan den verlofganger:
1°. die zonder geldige reden niet bg het onderzoek
versehgnt
2°. die, daarbg verschenen zgnde, zonder geldige reden,
niet voorzien is van de in hst voorgaand artikel
vermelde voorwerpen
3*. wiens kleeding- of uitrustingstukken, bg het onder
zoek niet in voldoenden staat worden bevonden;
4'. die kleeding- of uitrustingstukken, aan een ander
behoorende, als de zjjne vertoont.
Art. 129. Is de verlofganger, wien, krachtens het
voorgaand artikel, arrest is opgelegd, bg het onderzoek
tegenwoordig, dan kan bg dadelijk onder verzekerd geleide
in arrest worden gebracht.
Ia hg niet tegenwoordig en onderwerpt hy zich niet
aan de hem opgelegde straf, dan wordt hg, op schriftelgke
aanvrage van den militie-commissaris, te richten aan den
Burgemeester der woonplaats van dien verlofganger, aan
gebonden en onder verzekerd geleide naar de naastbg
gelegen provoost of het naastbg zgnde hnis van bewaring
overgebracht.
Art. 130. Onverminderd de straf, in art. 128 vermeld,
is de verlofganger verplicht, op den daartoe door den
militie-commissaris te bepalen tgd en plaats, en op de
in art. 129 voorgeschreven wjjzo, voor hem te verschgnen
om te worden onderzocht.
Art. 131. De verlofganger, die zich bg herhaling schnldig
maakt aan het feit, snb 4°. van art. 128 bedoeld, of niet
overeenkomstig art. 139 voor den militie-commissaris
verschjjntof aldaar verschenen zjjndein het geval
verkeert snb 2°. en 3°. van art. 128 vermeld, wordt in
werkelgken dienst geroepen en daarin gedurende ten
hoogste drie maanden gebonden. De duur van dezen dierst
wordt door den Minister van Oorlog bepaald.
Art. 133. De verlofganger der militie, die niet voldoet
aan eene oproeping voor den werkelgken dienst, wordt
als deserteur behandeld.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
JAN DE WIT Dz., Voorzitter, loco Barg.
DONATH, Secretaris.
Alkmaar, 13 Mei 1905
De Shall van Perzlë aangeklaagd.
Een Parijsch correspondent van de Petit Bleu schrijft
aan dat blad dat zgne majesteit de Shah van Perzië voor
de civiele rechtbank van de Seine gedaagd is door
Philippe Meriat, den architect, die op de tentoonstelling
van 1900 het Perzisch paviljoen bouwde.
De zaak moet dëze week voorkomen en de advocaat
van den eischer zal een machtiging aanvragen om beslag
te leggen op de roerende goederen van den gedaagde,
bij diens aankomst in Frankrgk.
Ziehier de feiten.
Den 5den Juni 1899 onderhandelde generaal Kitabgi-
Khan, commissaris-generaal van Perzië op de tentoon
stelling van 1900, met Philippe Meriat omtrent den bouw
van een Perzisch paviljoen.
De kosten, geraamd op 60 000 francs, later vermeer
derd met 15,000 francs, werden gewaarborgd door de
opbrengst van de exploitatie.
Het paviljoen werd gebouwd, een groote hal met
Oostersche tapgten, juweelen, geweren met bewerkte
kolven, en andere schatten, die den kgkeruitnoodigden
kooper te worden. In een aangrenzende lheaterzaal
voerlen odalisken dansen uit.
Generaal Kitabgi Khan w«is verrukt en om den archi
tect een blgk te geven van zgn tevredenheid, schonk
hij dezen zijn photographie. En tegelijkertijd stak hij
tersluiks de bedragen, betaald door de exposanten, in
zijn zak. Toen de leveranciers bij den architect kwamen,
kon deze niet betalen. Meriat herinnerde de Perzische
regeoring aan zgn contract. Zijn brieven werden niet
beantwoord.
Tusscben de bedrgven kwam do Shah van Perzië te
Pargs. Meriat en de leveranciers hadden gemeend, dat
de persoonlijke tegenwoordigheid van den Shah alle
moeilijkheden vereffenen zou, doch dit geschiedde niet.
Ten einde raad, wendden zij zich tot de pers, die
tot de ontdekking kwam, dat Kitabgi-Khan, de Perzische
commissaris-generaal, Kitabgi-Khan niet was, doch een
Armeniër, die in 1864 een veroordeeling had ondergaan.
De leveranciers lieten Meriat niet met rust en dag
vaardden hem.
Ten slotte besloot de architect zich tot de Fransche
justitie te wenden. Hg beschuldigde Kitabgi-Khan van
oplichterij en riep de leden van het Perzische gezant
schap en consulaat op als getuigen. Geen van hen
verscheen en de aanklager kwam van een kale markt
thuis.
De heer Meriat ging in appél, toen de dood van ge
neraal Kitabgi hem noodzaakte zijn vervolging tegen
dezen te staken.
Hg heeft nu de hulp der regeering ingeroepen tegen
over den werkelgken schuldenaar, de Perzische regee
ring, vertegenwoordigd door den Shah.
Vernietigd voedsel tgdens den oorlog
in Zuid-Afrik a. Eene door de Britsche regeering
openbaar gemaakte opgave geeft bgzonderheden over de
boeveelheden voedsel, die gedurende den oorlog in Zuid-
Afrika moesten vernietigd worden.
Daaronder zgn 900 tonnen gepreserveerd vleesoh 2)
millioen rantsoenen vleesch en groenten, 180,000 Eng.
ponden ham, 30.000 Eng. ponden spek, 680,000 Eng.
ponden haver, enz., enz., alles vernietigd wegens gebrek
aan de noodige bewaarplaatsen, omdat zg te lang bewaard
waren, omdat zg geleden hadden van het klimaat, omdat
zg bedorven waren, enz.
Namen van leveranciers worden niet genoemd, behalve
de haver-leverancier, die een aanmerking moet hooren
wegens de verpakking van zgn artikel in natte zakken 1
Daarbg moet nog gevoegd worden eene groote hoe
veelheid ammrfnitie die onbruikbaar was geworden en
die is ternggebracht.
In het geheel bedraagt het verlies 300,000 pd. st. of
•ongeveer f 3.600.000, waaronder 29.000 pd. st. voor on
bruikbaar geworden wapenen. Men verwondert zich, dat
zulke mededeelingen door het Britsche publiek zoo kalm
opgenomen worden. In elk ander land zon men er veel
meer over hooien.
Verkeerd begrepen. De Pargsohe berichtgever
van het Brnsselsche blad le Petit Bleu deelt een gesprek
van den daar vertoevenden RusBischen Grootvorst Boris
mededie eenigen tgd deelnam aan den oorlog in het
Verre Oosten en die thans te Pargs vertoeft. Dit geBprek,
vffor welks waarheid de berichtgover instaatwerpt een
trenrig licht op het doen en denken der aanzienlgken
in Roeland.
»We hebben tegenwoordig te St.-P9tersbnrg verdriet
en zorg," zei Grootvorst Boris. »Het gaat den Keizer
ook zeer ter harte.»
»Dat is wel te begrgpen, Hoogheid," antwoordde
IVa.
Na een langen weg loopensen varens over den
waterplas nu |de polder Heer-Hugowaarddiezooals
de kronijk ons zegt, op kosten van Hans van Loon,
een Amsterdamsch koopmanvan 1626 tot 1631 werd
drooggemaakt, zijn de reizigers langzamerhand Hoorn
genaderd. Of ze het dorp St. Pankras hebben aangedaan,
vóór zijne verwoesting door Graaf Jan I in 1297 Vrone
geheeten, doch daarna steeds naar zijn beschermheilige
(Sinte Pancras) St. Pankras genaamd, zou ik u niet
kunnen zeggen. In elk geval zuilen de Alkmaarsche
kooplieden v die ter veemarkt naar Hoorne gaanrecht
blijde zijn, als ze de stad bereikt hebben: na zoo'n
langen marsch is rusten zoet, vooral als de wegen nog
zoo slecht zijn, als in 1352.
Even voor de stad komt hun een gewapend ridder
tegemoet. Hij zit te paard en eene blanke wapenrusting
omsluit zijne kloeke gestalte. Hij is geheel in maliën
gehuld, welke meer nog dan vroeger op menige plaats
door wapenplaten zijn bedekt. De korte lederen kolder,
aan benedenrand en schouders sierlijk uitgesneden, sluit
hem eng om het lijf, over den maliënkolder heen.
Zgne armen zijn ten deele met ijzeren stukken gedekt,
zijn handen geheel door gelede handschoenen beschut-
Dijstukken omsluiten hem de dijen voor en achter tot
aan de kniestukken, terwijl de maliën het been aan de
achterzijde geheel, aan de voorzijde voor het grootste
gedeelte beveiligen. Groote sporen, niet meer uit slechts
een punt bestaande, maar van een vrij groote ster
voorzien, zijn hem aan de hielen gegespt en voltooien
met maliën-ringkraag en ijzeren helmkap zijn rusting."
Deze meer volkomen ijzeren wapenrusting, waarin de
ridders zich nu steken, dient als beschutting voor het
nieuwe schietgeweer, dat tengevolge van de uitvinding
van het buskruit is gekomen.
Bizonder vriendelijk ziet hij de Alkmaarsche poorters
niet aan. Nu, te verwonderen is dat niet, als men n.l.
weet, dat in 1351, 't zij dan met voorkennis van den
Graaf, t zij onder zijne oogluikende toelating, alle steden
van t Graafschap Holland een verbond gesloten hebben,
Offö
om de Adels-regeering van Vrouwe Margaretha tegen
te werken en te bevorderen en te steunen de aanspraken
van Willem den Vijfde. (2). De edelen, die het over 't
algemeen met Margaretha houden, zijn dus den poorters
om deze stoute daad niet erg gezind, ja zelfs vijandig,
zoodat er hier twee partijen ontstondende Hoekschen
(edelen) en de Kabeljauwen (poorters).
De Alkmaarder poorters, reeds toen met het bruisen
de bloed van «Alcmaria Victrix" in de aderen, blijven
den ridder zijn boozen blik niet schuldig.
«Dat is zeker een echte Hoek", zegt de een tegen den
ander.
«Dat zou ik denkenNu, hij mag zoo leelijk kijken
als hij wil, de tijd van bangmaken is voorbij. Onzen
goeden Graat, hij moge dan zooveel schulden hebben
als hij wil, zullen we steunen, zooveel we kunnen."
»De tijden van slavernij zijn voorbij, heeren ridders",
zoo gaat hij meer tot zich zeiven dan tot zijn makker
voort, «wij, vrije poorters, hebben de kluisters en ketenen
verre van ons geworpen. En wij verlangen immer meer.
Waarom ook niet? De adel is blijven staan, wij poorters
hebben gewerkt en onze heer Graaf heeft ons meer
noodig dan de edelen, al was het alleen maar voor het
geld. De adel moge zich dan in ons grooter-worden
gekrenkt gevoelen en zich niet kunnen voorstellen, dat
er tusschen zuike menschen en hen eenige gelijkheid
van rechten kan bestaan zij zullen het zich toch
moeten laten welgevallen. Maar zoo valt de lang niet
minne Alkmaarder (wellicht een makelaar) zich zei ven
in de rede wij zijn bij de stad. Wij zullen zien een
onderkomen te krijgen, want we mogen morgen op de
markt wel frisch en uitgeslapen zijn, om zaken te doen."
En de beide mannen gaan de stad Hoorn binnen,
waar het morgen jaarmarkt zal zijn.
Hoorn, naar alle waarschijnlijkheid een uithoek van
een in 1319 vermelde plaats Zudendorp, heeft zich na
dien tijd krachtig ontwikkeld. Nu in 1352 heeft het
tenminste al een bloeiende veemarkt, waar Deensche
paarden, ossen en ander vee te kust en te keur zijn te
koopen en waar in de uitgelegde haven een aantal
slabbaarts liggen, waarmee de Hoornsche visschers ter
haringvangst gaan.
Den volgenden morgen begint reeds vroeg de markt.
En gelijk op alle markten, waar veel menschen samen-
komen zoo ik ook hier meer te zien dan de naam der
markt ons zou doen vermoeden. Niet alleen toch kan
men er uitstekend vee koopen, maar ook andere zaken,
als kaas, boter, traan, stokvisch, granen, vruchten, hout,
aardewerk, grove en fijne lakens enz. enz. Ook ontbreekt
op zoo'n jaarmarkt evenmin de straatkunstenmakerij.
Zie slechts dat spektakel daar, waar een vrij talrijke
menigte met luidruchtige vroolijkheid is samengegroept.
Twee gehorende dierenkoppen, van een hert en een geit,
bewegen zich met vele grimassen boven de hoofden der
toeschouwers uit. De lang gehorende, lang gebaarde, lang
gestaarte en rechtop gaande geitebok mist de beide
voorpooten en danst op twee behoorlijk geschoende
menschenvoeten er huist dus een kunstenmaker in dat
boksvel. Het hert heeft echter vier pooten met behulp
van stokken, die de voorpooten vervangen, is de na
tuurlijke houding bewaard. Beide dansen op de maat
van een fluit, een trommel en een bellenzwaaier, terwijl
de muzikanten eveneens dansen. Velen der omstanders
springen mede in het ronde. Het is dus eene dolle,
komische groep, dat maskerspel. Doch laat ons doorgaan
en even luisteren naar die groep kooplieden, welke daar op
den hoek van de beestenmarkt druk staan te redeneeren.
«All, s goed en wel 1" zoo vangen wij van een koopman
op, die wat wë in 't verdere gesprek vernemen
uit Sutfen komt«alles goed en weler wordt geld
verdiend in den handel, maar er wordt geld betaald
ook, en dat niet geringdenk maar eens aan de be
zwarende tollen. En hiermede bedoel ik niet de tollen,
geheven van wat er te water of te land op de jaar- en
weekmarkten wordt aangebracht, maar die ergerlijke
dagelijksche tollen. Trek maar heen, waar ge wilt
't is of de booze u bespringt in de alomtegenwoordig
zijnde gestalte van een tollenaar. «Tol l" is het woord te
Harderwijk, te Elburg, te Sutfen, te Arnhem, te Nij
megen, te Roermond op de Maas, te Thiel op de Waal
en over land te Bommel, te Suylichem en te Malsen."
«Vergeet vooral den landtol te Driel niet", zegt een
Drielenaar, «deze is met die van Suylichem en Malsen
te zamen nog voor eenige jaren verpacht voor eene
jaarlijksche Som van elf honderd pond en vijf schil
lingen." (3)
Onze Alkmaarder makelaar, die er ook bij staat, merkt
op«Hebben de Sutfenaars dan geen vrijdom van tol,