bestaat alt 2 blaiaa. Mr. Lbïï, ir. Mm ei Je tiffin. No. 64. Honderd en zevende jaargang. 1905. V RIJ D A G 26 MEI. Drankwet. Hinderwet. BUITENLAND. Algemeen Overzicht. A LKMAii 8SCHE COURANT. Doze Courant wordt D 1 s d g-, ®OM«l«rd»g- «n l»teiilag*TOi4 uitgegeven, Abonmemen tsprjjs por 3 maanden roor Alkmaar f 0,8® I franco door hot geheele rjjk t 1, Nummers t O,O®. Afzonderlijke nummers S ets. Frtys der gewone advertentlën Per regel t O,IA. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N/V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER k ZOONVoordam 0 9. Telefoon nu® wer 3. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar brengen ter algemeene kennis, dat bjj hun college is ingekomen een verzoekschrift van A. KIEFT, melkslijter aldaar, ter bekoming van ver lof voor den verkoop na 31 December 1905, van alco holvrijen drank, in het perceel Toussaintstraat, Wijk E, No. 23. Binnen veertien dagen nadat deze bekendmaking is geschied, kan ieder tegen hot verleenen van het verlof schriftelijk bezwaren inbrengen bij Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, JAN DE WIT Dz., Voorzitter, 1". Burg. 23 Mei 1905. L. VAN DER VEGT, 1°. Secretaris. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar brengen ter algemeene kennis, dat heden op de gemeente secretarie ter visie is gelegd het aan han ingediende verzoek met bjjlagen van K. KAAIJ, sigarenfabrikant te Westgraftdjjk, om ver gnnning tot het oprichten van een drogerij van sigaren, in het perceel Kooltnin, Wijk O No. 7. Bezwaren tegen deze oprichting kunnen worden in gediend ten raadhuize dezer gemeente, mondeling op Woensdag 7 J n n i e.k., 's voermiddags te elf uur en schriftelijk vóór of op dien tjjd. Gadnrende drie dagen vóór gemelden dag kan de verzoeker en hij, die bezwaren heeft ingebracht, op de secretarie dezer gemeente van de terzake iugekomen schriftaren kennis nemen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, JAN DE WIT Dz., lo. Burg., Voorz. 24 Mei 1905. L. VAN DER VEGT, lo. Secretaris i. „Traoht naar de grootste aller zegeningen de eenigheid." IGNATIUS. Ik ben het volkomen eens met den R. K. toehoorder van Mr. Levy's rede, dat het grondwets-argnment al een heel zwak punt was tegenover het beroep op billijkheid waarmee de heer Van Lent de «vrjjmaking van het on derwas" verdedigde. Toen ik Mr. Levy dan ook hoorde zeggen dat hp op dit beroep niet kon ingaan, omdat we geen onbeschreven papier meer voor ons hadden verwachtte ik heel iets anders uit zpnen mond te ver- nemen, en indien hp niet over de geschiedenis van ons land had willen spreken, dan had ik toch minstens ge hoopt, dat hp aan de geschiedenis van het woord recht vaardigheid (c.q. billijkheid) zou hebben herinnerd. Het gansche EvaDgelie had hem daarvoor van dienst kunnen wezen terwijl hij bovendien had mogen vertellen wat Xenophon ons van Euthydemns mededeelt den recht vaardige, die na een oogenblik van ernstig zelfon derzoek tot de eonclnsie kwam, dat hij niet eens wist, wat het woord rechtvaardigheid beduidde. Ook nc nog staat de grammaticale beteekenis van dit woord niet vast want terwjjl de een slechts die wetten billjjk noemtwelke verband honden met wat de menschen onderling van elkander scheidt zooals confessies, zegt een ander, dat wetten nooit billijk zijn, wanneer ze niet gericht worden op wat de menschen aan elkander verbindt zooals de liefde en zoolang dit verschil niet verevend is, zal een beroep op billjjkheid bniten debat gebraoht moeten worden, 't Is eene taalkundige kwestiedie zoo ond is a's de wereld en die hierop neerkomt, dat alle begripswoorden eene suggestieve en eene introspectieve beteekenis hebben en dat dns zooals Thomas van Kempen zegt menschen ons wel de letter, maar dat God ons den zin der woorden moet geven. Ik was dns teleurgesteld, toen mr. L3vy eenerzjjds het beroep op billpkheid aanvaardde en het anderzjjds met eene berinnering aan de grondwet afwees. Toen heb ik aan het volgend leekedichtje gedacht «Zet ze uit de kerk 1" dns roept ge luid Zet liever gjj uw Kerk wat uit" en ik heb me afgevraagd of dan dit leekedichtje niet in de Miereerste plaats op de grondwet zelf toepasselijk zou wezen. Indien het waar is, wat mr. Levy zeide dat We samen naar een onbewoond eiland trekkende daar het stelsel konden invoeren, hetwelk dr. Kuyper «vrjjheid van onder wjjs'1 genoemd heeft, dan hadden de liberalen in 1889 zeker de hand niet mogen afwjjzen die han van katholieke en antirevolationnaire zijde aan geboden werd. Hoorden wij jongeren niet voor het eerst zeggendat hnn die hand was toegestoken door Schaepman en De Geer van Jutfaas? Dit neemt intnsschen niet weg, dat we thans in 1905 zijn en voor eene grondwet staan, die meii tronw heeft gezworen. Indien dns de onderwps-novelle ongrondwettig is doch dat moeten anderen dan ik niet alleen be oordeelenmaar ook bewjjzen dan had ze niet in gediend, niet behandeld en evenmin aangenomen mogen worden. ln het verweer van den R. K. toehoorder is echter ean ander punt, dat geen enkel Christen, ook geen ka tholiek Christen, met hem mag deeleB. Dat is het punt, waarmee hp de uitspraak van Dr. Vlaming vergoeljjkt, als zonden thans »de dagen van Nero en Diocletianus teruggekeerd zjjn." Daarvoor wordt herinnerd aan eene andere mededeeling van Dr. Vlaming, dat Stransz op de vraag »Zjjn wij nog Christenen kortweg met »Neen zou hebben geantwoord. Ik stel me op het standpunt, dat ik dit antwoord voor t eerst van mijn leven hoordooh dan moet men mp dadeljjk ten goede honden, dat ik vraag, wat toch zoo'n antwoord van Stransz beteekent voor menschen als wij zijn. Stransz is ten eerste niet onfeilbaar geweest en zal zich ook wel niet voor onfeilbaar hebben gehouden, en ten tweede doen we niet alleen aan geen autoriteits geloof, maar nog veel minder aan autoriteits ongeloof terwjjl Strausz, die zijn »Leben Jesn" reeds in 1835 en zijn »Alte and nene Glaube" iu 1872 schreef, aan het midden der vorige eeuw dacht en dus niet over tjjdge- nooten van ons sprak. En dan de mededeeling op zioh-zelf nog. Ieder, die maar even nadenkt, al heeft bij ook nooit den naam van Stransz hooren noemen, zal moeten vragen, wat die Stransz dan toch wel met het woord »Ohristen'' bedoeld heeft. Dacht hij toen aan de vereering van God, die naar het woord van Johannes in Palestina vleesch werd P Of dacht hjj aan de idee, welke destjjds in het hart der menschen leefde, en die zich ook in de Schrift geopen baard heeft Beschouwde hjj de Jezus-verschjjning als eene historische of als eene psychologische waarheid kende hjj haar alleen loerende, of ook nog verlossende kracht toeof zag hij er niets anders in dan eene lite raire verschjjning, die ons wel vele schoonheden ook ethische schoonheden maar die ons, altijd volgens hem, evenveel mythologische wacsta't'gbeden heeft geschonken Vatte hij het Christendom op, zooals het 1900 jaar ge leden was, of zooals bet in de cnltuur-ontwikkeling der verschillende volken moest worden? Hoe vatte hij het Christendom toch op, toen hjj het woord gebruikte, dat thans aan Dr. Vlaming dienstbaarheid moet bewjjzen Enfin, dit zijn vragen en zoo zonden er meer wezen die oogenblikkeljjk opkomen bp menschen, welke na denken en die dan ook beantwoord moeten worden tegenover menschen, welke niet nadenken. Dit laatste op straf van misleiding, waaraan iemand als Dr. Vlaming zich evenmin schuldig mag maken als wie ook anders ter wereld. Nn ken ik alleen de beide citaten uit zjjne Apologie als citaten en wanneer het laatste daarvan nauwkeurig weergegeven is en dat zal wel dan had Dr. Vlaming minstens moeten vermelden waar Stransz het bekende antwoord gegeven heeft en ook onder welke omstandigheden hij dit heeft gedaan. Daar door alleen hadden onwetende lezers de vraag kannen beantwoorden, of Straasz toen van eene bepaalde op vatting omtrent het Christendom uitging, en zoo ja, welke dan die opvatting was en welke menschen daar door van het Christendom buitengesloten werden. In antwoord op deze vraagverlaat ik thans het standpunt, alsof het gezegde van Strausz me onbekend wezen zou, en meen ik er aan te mogen herinneren, dat hjj niet «kortweg", doch dat hjj in de eerste 32 para grafen van zjjn boek »Der alte and der neue Glaube" de vraag, of we nog Christenen zjjn, behandeld heeft. Verder, dat hjj daarbjj inderdaad is uitgegaan van eene bepaalde opvatting des Christendoms, n.l. die welke in de alleroudste geloofsbeljjdenis der Christelpke Kerk (het zoogenaamd Apostolisch Symbolum) is weergegeven. En e ndeljjk, dat zjjne ontkenning niet uitslnitend op zich-zelf en zjjne geestverwanten betrekking heeft (dit kon men tronwens ook wel nit zjjne andere boeken weten), maar op iedereen, ook op de katholieken, van wie hjj o. m. zegt, dat men «het kerkgeloof altijd zonder nitzondering en in onzniveren toestandmet andere bestanddeelen vermengd, bjj ben aantreft." We kannen niet, wil Straasz zeggen, zelfs niet wanneer we het wenschten, en niemand onzer kan het meer, dat Christendom vereeren, hetwelk in de allereerste geloofsbelijdenis neergelegd is, en welke geloofsbelijdenis, hoe ook met andere soms slechtere en soms betere beljjdenissen vermengd tot nog op dezen tjjd bestaan is gebleven. Vooral in de volgende hoofdstukken van zjjn boek komt deze bedoeling meer dan dnidelpk op den voorgrond. Thans wil ik allereerst getuigen, dat ik het in geen enkel opzicht met Stransz eens ben. Wat is dat voor eene opvatting des Christendoms, die eenerzjjds niet tot Jezus zelf, maar tot de oudste geloofsbelijdenis gaat, en die anderzpds het znurdeesem vergeet, waarmee do cal tuar-ontwikkeling van alle tjjden en volken zon worden doortrokken. Ik ben van meening, dat tiemand, wie hjj ook zjj ook Straasz niet van de genade is buiten gesloten, die door Christus, al of niet zichtbaar, in ieder menschenziel kan worden gewerkt. In geen enkel opzicht aanvaard ik Stransz dan ook als gezaghebbende voor onzen tjjd (en niemand beschouwt hem ook meer als zoodanig) doch waarom moost hjj dan worden opgeroepen en dat op deze wjjze, om het woord te vergoeljjken waarmee Dr. Vlaming onze dagen aan die van Nero en Diocletianns geljjkgesteld heeft? Ongepast was die oproep, onvolledig en onjuist men moet maar niet over de zaken nadenken en dan wordt er heel wat verwarring gesticht, waarvoor wjj menschen elkander veel te lief moesten hebben. Daardoor is de herinnering aan Stransz niet alleen geene vergoeljjking, maar eene verscherping van het brnte woord, dat, in welk verband ook gezegd, nooit nit de pen van Dr. Vlaming had mogen vloeien. Een vree8eljjk woord inderdaad Alleen de namen van Nero en Diooletianus laten geen twjjfel over aan wat Dr. Vlaming gevoelde, en als nn zóó de menschen voorgelicht moeten worden, dan ja, dan is het inderdaad wel treurig met onzen tjjdgeest gesteld. Dan wordt de oere Gods belaagd op eene wjj ie, die geen Christen, wie hjj ook zjj, langer mag dnlden en waartegen we «in eenigheid" moeten getuigen tot verheerljjking van Gods heiligen naam. Onze tjjd zon geljjk zijn aan dien van Nero en Diocle tianns Noch onze levensbeschouwingen, noch onze zeden kunnen er in de verste verte moe worden vergeleken en God geve, dat ze Dr. Vlaming in een oogenblik van heiligen geloofspver nit de pen gevloeid is zooals de uitdrukking daar staat, is ze een voorbeeld van openbare liefdeloosheid, geljjk ik nog nooit in mjjn leven ontmoet heb. En nu moet Dr. Vlaming niet zeggen, geljjk men zoo vaak doet, dat bjj dit of dat er niet mee bedoeld heeft, want wie de namen van Nero en DiocletianuB noemt, die wordt, welke ook zijne bedoeling zij, maar op ééne wjjze verstaan en daartegen juist moet met zoo grooten ernst worden gestreden. Indien nog geklaagd was over het intellectualisme met zjjne egoistisch-realistisohe tendenzen, hetwelk onzeu tjjd vroeger meer dan tegen woordig aangetast heeft (eene geestesrichting die men, om haar tegenspraak met wat Panlns het meeste genoemd heeft, n.l. de liefde, ook wel eens den ijdelen naam van «heidensch" heeft gegeven), dan hadden we wel over die klacht moeten zwjjgen, doch dan had Dr. Vlaming tegelpk moeten erkennen, dat dit intellectualisme zich bjj geloovigen en ongeloovigen zoo niet in denzelfden vorm dan tocb in dezelfde mate openbaart, en dat het niet alleen mpmaar dat het blpkens zjjne eigen verge lijking ook hem zelf wel eens aangetast heeft. Doch nu nu is zjjne methode-van «onvolledig en onjuist zeggen" eene methode, die door niet èèn ter wereld kan worden verdedigd en die evenals de liefde- looze vergeljjking, welke zoo juist werd besproken, niet mensobeljjk, niet Christeljjk en die God zij dank ook niet katholiek is. J. KLOOTSEMA. Aan welke zjjde is bij den hoidigen oorlog in Oost- Azië in het algemeen de sympathie: aan die van Rusland of aan die van Japan Wat wjj er zoo van merken door het lezen van bniten- landsche bladen doet ons overhellen tot de meening, dat het getal der bniteustaanden, die Japan zjjn succes van harte gnnnen, veel grooter is dan het aantal dergenen, die Rusland om zijn tegenspoed beklagen. Natuurljjk tellen de Engelschen in deze niet mee zjj zjjn na eenmaal de erkende bondgenooten van de Japanners. Het merkwaardige is, dat bjjna alle andere natiesde Nederlanders niet uitgezonderd met zekere Schadenfreude zien, hoe de Russische kolos door de kleine Japanners op zjjn voetstuk aan het wankelen is gebracht. Wir haben Spass d'ran, zegt de Duitecher, dat een volk, welks krachten niet vermoed werden, den loggen Rus in de engte drjjft en 't is waarschjjnlijk dezelfde overwegingdie ook andere naties leidt bjj het geven van hare sympathie. IntnBschen, men kan iets grappig vinden, zoolang men er oppervlakkig over redeneert, en datzelfde verderfeljjk gaan achten, wanneer men erbjj den bril van het koele ver stand gaat opzetten. Bjj dezen oorlog gaat dat ook op. Want al is de tuchtiging, die Rusland op dit oogenblik ondergaat, te beschouwen als een welverdiende straf voor jaren lange veronachtzaming van de belangen zjjnereigen onderdanen, toch znllen velen terugdeinzen om als kroon daarop te laten zetten eene vernedering van het blanke door het gele ras. Een zegevierend Japan zou zjjn een verstoring van de rnst voor vele jaren, een omwenteling in bestaande verhoudingen, 't Is ontegenzeglijk de heime lijke vrees daarvoor, die gemengd is in de belangstelling, waarmee dag aan dag de wereld het verloop der gebeur tenissen in Oost-Azië volgt. In den toestand van het Russische landleger in Oost-Azië schijnen door de harde ervaring ontegen zeglijk groote verbeteringen te zijn gekomen. In de Westminster Gazette komt b.v. een uittreksel voor van een brief van een soldaat van geneiaal Linjewitsj, waaruit mag worden opgemaakt, dat de tucht in het na den slag bij Moekden vrjjwel geheel gedemoraliseerde leger is hersteld. Linjewitsj gebruikt geen consideratie voor rang, stand of fortuin van zijn ondergeschikten. Overal is soberheid ingevoerd, waarbjj hjj zelf het voorbeeld geeftzelfs zjjn generaals hebben moeten inkrimpen en hnn kostbare en omslachtige luxe-treineu moeten afstaan voor den hospitaaldienst. Het kwam onder Koeropatkine wel voor, dat officieren doctoren wisten

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1905 | | pagina 1