No. 202. Honderd en zevende jaargang. 1905. DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Oil piaer SesM oil 1 Mali Nieu wj aarswenschen. Ei pMmziëp GescMeüeniB. ZATEEBAG Prijs der gewone advertentiën 16 DECEMBER. lüTieuwj aarswenschen worden opgenomen, a 25 Oeiits it contant. Tolgelden Iloeverweg. Van Week tot "Week» FEUILLETON. BUI TE N L A ND. BERLIJNSCHE BRIEVEN, Deze Courant wordt eiken avondbelialve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door het geheele Rijk f I, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N.|V. Boek- en Handelsdrukkerij v|h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. WÊÊP" Zijdie zich met ingang van 1 Januari a s. op ons blad abonneerenontvangen de tot dien datum verschijnende nummers kos teloos. In het nummer van den Oudejaarsavond, hetwelk Zaterdag 30 December ver schijnt, zullen weder DE UITGEVERS. ALKMAARSCHE COURANT. BURGEMEESTER m WETHOUDERS van Alkmaar brpneon ter algBtneaco kenuia dst, tf) beginnen met 1 Januari a.s., de Uigaarder op den Heeverwet» bjj bet pa88eeren van der, tolboom, voor het deswege verschnl digda tolrecht, overeenkomstig hot bestaande tarief, verplicht zal zpn af te geven een bom, welke moet dienen als bewijs, dat het tolrecht is betaald. Met het oog op eece doeltreffende contröla worden de tolrrchtbetalendeu uitgenoodigd er zorg voor te dragen, dat geen tolgeld wordt betaald dat tegen overgifte van de daarvoor af te geven bon. Burgermeester en Wfthnnders voornoemd, Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter 7 Dec. 1905. O. D. DONaTH. Secretaris. Uc openbare school. Herhaaldelijk hebben in ons blad mededeelingen gestaan over de gedragingen van de onderwijzers Traanberg en Edelman, werkzaam aan de O. L. S., 2e kl., Ietter T, te Amsterdam, die ten slotte geleid hebben tot hun niet-eervol ontslag, waartoe de Raad met zeer groote meerderheid besloot. Wij achten ons dus ontslagen van de verplichting om alle feiten nog eens op te halen en vooronderstellen die als bekend. Dat de Raad van Amsterdam deze beide onder wijzers niet zou handhaven, was niet anders dan te verwachten. Hunne houding tegenover het hoofd der schoolwaaraan zij werkzaam waren, is van dien aard geweest, dat, toen B. en W. eenmaal een voordracht hadden ingediend om hen te ontslaan, de verwerping een noodlottigen indruk zou hebben gemaakt. Was er een middenweg geweest, had de Raad door een meer gematigde straf aan de heeren Traanberg en Edelman en daardoor aan hunne vrienden kunnen toonendat er een einde moest komen aan hun uitdagend optreden, er zouden zeker genoeg factoren zijn geweest om een inslaan van zulk een middenweg aan te bevelen. Naar het Fransch van Theodore Ca hu. 48) Franfoise ging dus heen, het kind aan de hand en de hond achter haar. De tapperij was niet ver af, op den hoek van de straat. Het was er vol, zoodat ze eenige oogenblikken moest wachten. De bezoekers staande voor de toonbank, met zink bekleed, waren allen druk in gesprek over den dood van Toutou. Een van hen keek lachend naar Franfoise's kind, dat den hond streelde. »Kijk eens,« stootte hij zijn buurman aan, «wat een pracht van een windhond.® «Pas maar op, dat die ook niet dol wordt, evenals die arme Toutou,» hervatte de ander. »Je hebt het toch zeker al in de courant gelezen «Natuurlijk, maar die schurk van een moordenaar zal hem misschien een pilletje te slikken hebben gege ven. Dat is tenminste nog al waarschijnlijk.® Ja, want anders had hij misschien den een of anderen dag de kans geloopen, dat de hond hem herkennen zou, een ongeluk zit in een klein hoekje.« «Dat is waar,® hervatte de eerste spreker. «Maar hoe is het toch mogelijk, dat iemand er toe kan komen zulke schatjes van kinderen te mishandelen, hè vroeg hij, familiaar de wangen van kleinen Paul sireelende. «Nu moeder, jou kind is lang geen martelaartje, dat kan men wel zien. Wat een welvaren I® Franpoise, lang niet op haar gemak, draaide hem den rug toe. Ze trachtte zoo gauw mogelijk geholpen te worden en maakte toen, dat ze wegkwam. «Die vent had zijn mond wel mogen houden,mom- De zaak van deze beide onderwijzers heeft in heel ons land bijzonder de aandacht getrokken. Men heeft er een reeks van gevolgtrekkingen aan vast geknoopt. Yooral ook het feit, dat 700 leden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers zich met de nu-ontslagenen hebben solidair verklaard, heeft sommige vrienden der openbare school met vreeze vervuld en de vijanden doen juichen. Er is uit deze voorvallen munt geslagen tegen de open bare school, er is getracht de ouders te beangstigen door hun voor te houden, dat, waar de geest onder de onderwijzers niet deugt, het kind ook de nadee- lige gevolgen zal ondervinden. Daarom is 't nuttig en noodig, de zaak tot hare ware proportiën terug te brengen. Wat is de beweegreden, die aan de actie van de Amsterdamsche onderwijzers tegen het daar geldende hoofden-systeem ten grondslag ligt Is 't alleen een machts-quaestie Dit kan beslist tegengesproken worden. Er spreekt daaruit ontegenzeglijk een stre ven om de ontzaglijke offers, die de gemeenschap zich voor de school heeft te getroosten, in zoo ruim mogelijke mate te doen strekken tot heil van het kind. Een onderwijzer kan zich zeker een gemak kelijker leven bezorgen door maar stilzwijgend toe te zien bij wat hij verkeerd acht op zijn school, door maar voor alles wat niet goed is de oogen te sluiten en zich er niet om te bekommeren, of het onderwijs wel de vruchten draagt, die het onder gunstiger omstandigheden zou kunnen opleveren. Doch een dergelijke lijdzaamheid grenst aan onver schilligheid voor de belangen van het kind. Een onverschilligheid die kwalijk leiden kan tot een zich geheel geven aan de hooge taak, waartoe de onder wijzer is geroepen, een onverschilligheid ook, die kwalijk te vereenigen is met het hebben van den moed der meening, waartoe ijverige studie voert. Zichzelf-bewuste onderwijzers zullen meer liefde gevoelen voor hun arbeid dan slaafsche oogen dienaars. De moeilijkheid is nu maar hierin gelegen om een juiste grenslijn te trekken. De heeren Traanberg en Edelman te Amsterdam zijn daarin niet geslaagd. Hoe voortreffelijke onder wijzers zij ook waren, gelijk uit de rapporten der deskundigen is gebleken; hoe tevreden de ouders ook waren over de resultaten van hun onderwijs, blijkens het adres dier ouders aan den Raad om hen voor dat onderwijs bewaard te doen blijven, zij misten de fijne voelhorens der beschaving, waar door voor hem, die ze bezit, het gepaste van het onwelvoeglijke niet zoo moeilijk te ODdprkennen is. Waarbij dan ook wel degelijk in aanmerking dient genomen te worden, dat vooral te Amsterdam het gevaar om te ver te gaan zeer groot is voor iemand, die zichzelf niet altjjd geheel meester is. De Wethouder van Onderwijs daar ter stede, Mr. J. N. van Hall, is een in elk opzicht honorabel manhij is ook een letterkundige van verdienste, maar hij heeft meer met de Amsterdamsche afdee- ling van den Bond gecoquetteerd dan dat hij haar vierkant zijne inzichten omtrent tucht heeft voor gehouden. Het is niet te weerspreken wij laten in het midden wat de reden hiervan is dat hij «sisaren pelde Franpoise, terwijl ze met den kleinen jongen huiswaarts ging. De man die haar zoo het vuur aan de schenen had gelegd, was Flopin. Zij was er verre van te vermoeden, dat de mazen van het' net zich hoe langer hoe nauwer toehaalden. Thuisgekomen gaf ze de flesch aan Garaud over, maar ze keek lang niet vriendelijk. «Wat heb je toch vroeg hij. «Je schijnt niet erg in je humeur.® «O, niets. Daar waren wat lui in de tapperij, en ze hadden het natuurlijk druk over «O, is het anders niet? Nu dat zal wel slijten. Over een paar dagen spreekt men er niet meer over. Kom, trek de tlesch eens open en geef glazen.® Fraricoise kreeg het gevraagde en zette een blaadje met drie glazen op de tafel. Calixte schonk ze -vol en men klonk eens op den goeden afloop. «Nu, kinderen,toastte moeder Garaud, «we kunnen nu in 't vervolg gerust ons hoofd weer neerleggen. Daarna nam ze haar glas en ledigde het met eenen teug. Franpoise (luisterde moeder Garaud gauw in het oor: «Nu kunt u met een gerust hart naar den baron gaan lioor.« Zoo was er dus den 18en Februari feest ten huize der Garaud's, zooals Flopin aan Lucas had meegedeeld. De dood van Toutou was waarlijk wel een fuifje waard, vond de familie Garaud. Claudine was evenwel niet van de partij. Zij nam de behandeling, kleinen Piet aangedaan, nog altijd ten hoogste kwalijk, en liet dat ook genoeg blijken, ze wilde nog niets met haren broeder te maken hebben. Moeder Garaud vatte het nog al kalm op. «Och, in de meeste families is wel eens wat te kibbelen, dat zal wel weer in orde komen.® Maar Claudine was te zeer geschokt en toonde vol strekt geene toenadering. Hoe het echter zij, Calixte toog den volgenden morgen opgewekt naar den baron, zeer verheugd, zooals hij zei, weer wat werk te zullen krijgen, het was tegen woordig erg slap. Mijnheer de Candolle repte tegenover hem geen woord zich plotseling veel meer schrap is gaan zetten dan men tot dusverre van hem gewoon was. Maar er is meer. De Amsterdamsche onderwijzers doen druk aan het schrijven in hun eigen organen. Het hebben van een blad is voor een vakvereeniging een groote kracht, maar 't eischt de strenge leiding vau een conscientieusen redacteur, die behoedzaam is in het plaatsen van de hem toegezonden bijdragen en niet lastig kan gevallen worden over de weige ring van hetgeen hem ongeschikt voorkomt. De verleiding is groot om in zulk een vakblad gepe perde stukjes op te nemen immers, daarover wordt gesproken en de medewerkers voelen zich gelukkig, dat zij gelegenheid hebben om zich onbe schroomd te uiten. Voor impressionabele naturen is zulke lectuur week in week uit echter in hooge mate fataal, want zij beginnen daardoor geheel de plaats, waar zij behooren te staan, uit het oog te verliezen. Was er meer censuur geweest en waren de Amsterdamsche onderwijzers verplicht, willen zij zich uitspreken, zich te wenden tot de gewone dagbladpers, zij zouden maar niet alles, wat hun in de gedachten komt, neerschrijven en hun goede toon zou daardoor bewaard blijven. En dan nog deze belangrijke verzachtende om standigheid 't Was zeker allerminst menschkundig de heeren Traanberg en Edelman te stellen onder iemand als den heer Holtzappel, die vóór zijne be noeming tot hoofd een voorman was van den Bond en na die benoeming een ambt moest gaan ver vullen, waartegen vroeger allerlei schimpscheuten door hem waren gericht. Te meer niet, waar de ervaring met nog een ander voormalig voorman van den Bonddie ook tot hoofd was benoemd, had geleerd, dat theorieën ten aanzien van een betrekking, die men niet heeft, niet zoo gemakkelijk worden tot praktijk gebracht, wanneer men zelf in het zadel zit. Zoodra de ijverige Bondsleden promoveeren tot hoofd, zijn zij ook aan de bestaande reglementen gebonden en al passen zij die nog zoo vrijzinnig toe, zij komen niet tot de gelijkheid van hoofd en onderwijzers, waarvoor zij vroeger zoo van leer zijn getrokken. Wat eindelijk de solidariteits-betuiging van de 700 betreft, zij zouden geen hoog idee van karakter hebben gegeven, wanneer zij naar excepties waren gaan zoeken om het tweetal onderwijzers, wier be staan werd bedreigd, in den steek te laten. Zonder te willen zeggen, dat zij zouden te vinden zijn voor gelijke vergrijpen tegen de tucht, hebben zij door hun daad het lout savoir c'est tout par dormer willen te kennengeven. Voor het opvoeden van kinderen is karakter noodig en dat hebben zij aan den dag gelegd wel zullen er eenigen zijn, die aan de door de Bondsvergadering aangenomen motie een verdere strekking zouden willen toegekend zien, maar van de groote meerderheid zou dat geen juiste vertolking der gevoelens zijn. 't Is te hopen, dat die „eenigen" door het lot, hun twee ambtgenooten beschoren, tot nadenken zullen komen, doch al ware dat zoo niet, bij een zoo uitgebreid corps als de Amsterdamsche onderwijzers, zullen er, als bij elk corps, altijd eenigen uit den band springen. Onze conclusie kan dan ook geen andere zijn immi tTamiiVi&f&iJMjmamF'rmiFuiir&kmaBieiaaiM. jmmjii.hh muil van het bezoek zijner moeder en bracht hem alleen den wensch van Jacques Reijbaud, aangaande het portret over. Het huis verlatende zag Calixte op het voorplein de ledige mand van Toutou. Hjj liep even langzaam om zich terdege te overtuigen, dat de hond er niet meer in was. «Hij is toch wel werkelijk dood,® dacht hij bij zich zelve. Op het voorplein liep nog een oude man op en neer, die Calixte zeer nauwkeurig opnam, hij lette er evenwel niet op. Na het vertrek van den schilder ging de oude man naar baron de Candolle. «Ga zitten, Jacques,sprak deze. «Ik ben geheel tot uwen dienst, mijnheer. Dominique had me uit uwen naam verzocht, den juist vertrokken bezoeker eens nauwkeurig op te nemen en zjjn bewegingen gade te slaan. Ik heb zulks gedaan. «Ja, ik had daar mjjn reden voor. Maar laten we nu eens beginnen de zaak te bespreken, waarvoor je laatst bij me bent gekomen.® «O, bedoelt u het portret van mijn kleinzoon?® «Ja en ik heb je eens in kennis met je schoonzoon willen brengen, daarom had ik Dominique dien opdracht gegeven.« «Dus, dat is de zoon van de Marseillaise Zijn gezicht bevalt me niet erg, die man zag er niet erg vertrouw baar uit.® «Heb je ook wat bijzonders aan hem gemerkt, toen hij heen ging?« «Een oogenblik bleef" hij bij de hondenmand staan en ging toen kalm door. Ik heb anders niets bijzonders bespeurd. «Dat dacht ik wel,« sprak de baron glimlachend. «Ik heb hem hier niet voor niets laten komen. Maar laten we nu eens samen praten. Ik moet je de minder prettige tijding meedeelen, dat ik je geen portret van je kleinzoon kan bezorgen. «Waarom niet mijnheer?® «Omdat ik nu zekerheid heb, dat het kind overleden is.® «Dus zijn moeder en kind beide dood sprak Jacques aangedaan. «Dat spijt me meer dam ik zeggen kan. dan dezewie uit het voorgevallene te Amsterdam pijlen smeedt om op het openbaar onderwijs te richten, is van huis uit een tegenstander daarvan en dan is elk wapen, ook al is dit verre van deug delijk licht welkom. Doch tot bekeering van de begrippen omtrent de goede eigenschappen van de openbare school zal een volledige kennis van zaken en een overweging van alle omstandigheden niet kunnen leiden. (Particuliere Correspondentie). Berlijn13 D'C»a>ber 1905 De Beriyusche Stadstuinen, Parken en Plantsoenen. Da tuinlieden h*bb<'U de vombereidineen voor het vol gende jaar geëindigd, 't Is niet bemoedigend wat in den egenwoordigen tjjd op het gebied der tuinkunst valt op te merken. Vooral Berijjo biedt voorbeelden te over van den wansmank, die tegenwoordig in deze knust heerscht. Sedert, de tuinlieden plaats gemaakt hebben voor tuin architecten en tuiningenieurs, is het er met den eerbied voor de natuur niet beter op geworden. Geertruidj. Carelaen icbreef eenige jaren geleden zoo inist »Wat een glansrijken bloeitijd beleeft, is aan den éénen kantde botanische wetenschap en aan den anderen kant voor een deel tengevolge daarvan di kweek-techniek. Maar het anistieke element bloeit niet. Terwijl wetenschap en kweekuiHcht mot volle zeilen en gnnstigen wind de twintigste eeuw insteveneD, ligt de tuinkunst in een modderig vaarwater en schijnt geen kans te zien, er uit te komen." 't Is waar, de Darms'Sher tentoonstelling van dezen zomer heeft voor Duitschland een bres geschoten in de rustige rust van den gemengden stfjl, doch 't bresje is nog maar heel klein en alleen waartenemen t" Frank- tort a/M. waar de directeur der openbare parken en plantsoenen met goed gevolg aantoont, dat er met den schat aan boomeu en plant- n, dien de botanische weteu- chap den liefhebber biedt, m«er te bereiken valt dan den tuinarchitecten meestal galnkt. Hier te Berljjn is het bjjna overal hetzelfde. In het midden van den tu u een bloementaart, ge- woonljjk twee malen per jaar van kleur wisselend. Alle plantjes worden voorbeeldig in toom gehouden. Roode geraniums met kamillen of lobelias, soms nog hardere, ciictus-achtigo gewassen zijn de ingoed ënteo, waaruit dit taarteobed wo dt siamgesteld. Wie het. heel mooi wil hebben, of heal voornaam wil doen, laat in het gazon een Wap-n uitsteken. Heeft m-n er zelf geen, dan kan dat van Pruisen, Brandenburg, of Berlijn ook nog disast doen. 't Doet me altijd d-nken aan een rjjks- kenr, sooals we op ons zilver on onze prima tafelboter terugvinden. Randjes maagdep&lm, stroepea maandrozen, plat, langs den grond geleid, dienen als omljisting of als valling tusseheu de rjjen stamrozen, die zorgvuldig naar ie grootte zjjn opgesteld, naar de zjjde vaa den voorbij ganger tfloopen en dikwijls nog door stijve guirlandes van groen zjjn verbonden. 'r Is met de tuinen in en om Berljjn overal hetzelfde. Eerbied voor het levend materiaal ziet men er bjjna niet meer. Men is de meening toegedaan dat in de on middellijke nabjjheid van gebouwen de architecturale ljjn moot heerschen. Losse plantengroepen, boomen, die mogen groe en zooals de natuur dit zou willen, treft men slechts bjj hooge uitzondering san. Evenals in de bouwkunst de «Maar zou de vader geen portret hebben?® «Hoop daar maar niet op, ik zal je eens wat vertellen. Ik heb je bij me laten komen, in de hoop, dat jij ons ook misschien behulpzaam zult kunnen zijn een paar schurken te ontmaskeren en één van hen is dat individu, dat je zoo juist hebt zien vertrekken je schoonzoon, de vader van kleinen Piet. Jacques ftejjbaud zuchtte diep en sprak«ik zal u helpen mijnheer, zooveel dat in mijn macht is. Wat moet ik doen «Je kent Jean Leroux en je hebt me vroeger al eens gezegd, dat hjj zou doen wat jij van hem mocht verlangen.® «Daar blijf ik bij, mijnheer.® «Nu Jean Leroux is dank zij mijn bemoeiingen heden uit de gevangenis ontslagen en komt vanavond te Parijs, hij komt rechtstreeks van het station bij mij. Ik zou graag willen, dat jij hem hier ontmoette en ik zal je zeggen waarom. Luister dus eens goed naar mij.« Mijnheer de Candolle had een heel lang gesprek, zoo nu en dan schitterden Jacques' oogen van inwendig genoegen. Een oogenblik zelfs kon hij zich niet stil houden. «Kan ik dus op je rekenen vroeg de baron ten slotte. «Daar sta ik u voor in, mijnheer. Zend Jean Leroux maar bij me, dan zal ik dat zaakje wel verder opknappen.® Mijn hartelijken dank, Jacques. Je vergoedt me hierdoor ruimschoots wat ik voor jou gedaan heb.« «Ja mijnheer de baron, maar ik heb er ook belang bij, moet u denken.« «Je zult nu ook wel kunnen begrijpen, dat het geheel nutteloos is, nog verder bij de Garauds aan te dringen om een portret. Ze hebben natuurlijk alles vernietigd, het zou tegen hem misschien Jals bewijsstuk kunnen dienen. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1905 | | pagina 1