No. 207. Honderd en zevende jaargang. Zaterdag 23 Dec. 1905. DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Dil innnr üestaat uil 2 Mn, Kerstvertelling. ITan Week tot Week. ALKMAARSCHE COURANT AbonnenQp'Dtppïijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0.80; franco p. post f 1. Afzonder iike nummers 3 cent. P g« i r AcUenent ëu 0' r 1 t t tl Brieven franco aan d V V. Bu"b- en Ha-ri.t.Hr. HE'! Ma COST KR ZOON. Uit den Gemeenteraad. Dit moet worden een Raadso verzicht, dat geen elementen mag bevattendie aanleiding kunnen geven om ons met Ingezonden Stukken aan boord te komen. Als er namelijk niets tusschenbeide komt gaat schrijver dezes na het verschijnen van dit Overzicht tot den 30en December uit de stad en aangenamer is 't hem geen reden te geven om aan gevallen te worden dan dat stukken, waarin derge lijke attaques zouden plaats hebben, moeten be waard worden tot zijne terugkomst. De zitting van Woensdag was oorspronkelijk be stemd tot voortzetting der behandeling van het Werklieden-reglement, maar 't is daartoe in het geheel niet gekomen, omdat de bespreking van een drietal andere onderwerpen gansch den tijd in beslag heeft genomen. Die onderwerpen waren: lo. het Eilandje bij de Bergerbrug2o. het voorstel van B. en W. om van den heer W. Burger langs den weg van rechten f 45.in te vorderen 3o. de vernieuwing van het contract tusschen Regenten van het Burgerweeshuis en die van het R.-K. Parochiaal Arm- en Wees- bestuur. Onze stad heeft zeker reden om aan Dr. A. Tuyl c.s. dankbaar te zijn, dat door hun adres de zaak van het eilandje opnieuw in den Raad ter sprake is gebracht. Uit de discussies bleek reeds aanstonds, dat er Raadsleden zijn, die liever dan vast te houden aan het uitbrengen van hun stem zonder dat er voor het bepalen daarvan gelegenheid was tot nauwgezette overweging, een tegemoetkomende hou ding willen aannemen jegens een wensch, door een groot deel van de burgerij gekoesterd. Hier dienen met eere genoemd te worden de heeren Dorbeck en Glinderman. De heer Dorbeck gaf al een zeer mooi voorbeeld van een zich absoluut verheven achten om zich achter onverzettelijkheid, omdat een maal „het woord de lippen uit" was, te verschan sen. Hij toch was 't geweestdie in een vorige zitting had vermaand 's Raads prestige niet te schaden door het terugkomen op een besluit, een besluit overigens, waartoe ruimschoots gelegenheid was geboden om er overweging aan te doen voor afgaan, maar daarom had hij geen bezwaar nu toch een dergelijk herroepen aan te bevelen, waar de omstandigheden zoo geheel verschillend waren. Wie dat inconsequentie zou willen heeten moge van die dwaling genezen worden door de motieven voor beide uitspraken te bestudeeren. Ook den heer Glinderman kan moeiljjk inconsequentie verweten worden de vorige maal had hij, als minderheid in de plantsoen-commissie, zijn stem niet verheven tegen het amoveeren van het plekje gronds, maar nu hij daarna had ervaren, dat zeer vele ingezetenen aan zijn kant staan, was er geen reden om ook verder zijn eigen gevoelen geweld aan te doen. Het trotseeren van den wensch van adressanten en de achter hen staanden werd het krachtigst aanbevolen door den heer Boelmans ter Spill. Nu weten wij niet of wij 't wel eens geschreven heb ben, maar gedacht hebben wij 't in ieder geval zeer vaakals deze wethouder van het een of ander een krachtig voorstander is, dan heeft hij alles in zijn voordeel om den strijd te winnen, met name zijn kalme manier van pleiten en zijn indruk-makende argumenten. Doch ook op dezen regel schijnt een uitzondering te bestaanwant Woensdag hebben wij onmogelijk de genoemde eigenschappen kunnen terugvinden. De heer ter Spill zei wel met stern-verheffing, dat hij protesteerde tegen het veroorloven, dat in anonieme stukken in de courant werd gezegd, dat B. en W. „listig" en „verraderlijk" tot hun doel waren gekomen. Doch er was geen reden voor zulk een protest. Vooreerst vloeide het woord „verrader lijk" uit een redactioneele pen van een onzer zuster- couranten hier ter stede, dus dat was niet anoniem. Maar ten andere is juist door ons twee dagen vóór de Raadszitting op het ongelukkige van deze uit drukkingen gewezen zoodat er desnoods viel te protesteeren tegen het bezigen maar zeer zeker niet tegen het toelaten daarvan. Bovendien mag de wethouder niet uit het oog verliezen, dat het stellen van den eisch om stukken met den vollen naam te onderteekenen in gemeenten van niet al te grooten omvang, waar de menschen elkaar bijna allen kennen, het oefenen van vrije kritiek op de daden van een gemeentebestuur voor een groot deel aan banden zou leggen. En dat is nu eenmaal nauw verbonden aan elk vertegenwoordigend lichaam, hetzij RaadKamer of wat ookzijne daden staan bloot aan goed- en afkeuring. Zwakker was nog de heer ter Spill, waar hij zeide nog geen enkel argument te hebben gehoord om het eilandje te behouden. Met andere woorden als de wethouder zegtmeneer Springer en ik vinden het eilandje leelijk, dan is dit wèl een argu ment en wanneer uit de burgerij, waaronder dan toch ook mannen en vrouwen, die in smaak-quaesties mogen meetellen, stemmen opgaan, die het eilandje mooi en schilderachtig vinden, dan is dat géén argu ment. Maar vooral was 't ons onbegrijpelijk, dat de heer ter Spill zichzelf en hen, die 't met hem eens zijn, noemde „vrienden van het breede" en de adressanten met hunne gelijkgezinden „vrienden van het popperige, het bekrompene." Dat is bij beleedi- gend af. En wat beteekent op stuk van zaken zoo'n tiradeWij zullen niet alle namen opnieuw ver melden, hoeveel er ook zijn met goeden klank, van hen, die het eilandje willen behouden^1) doch vragen de aandacht van den wethouder voor het feit, dat o.a. voor het behoud is gepleit door schilders en schilderessen, door de leeraren in het teekenen aan de H. B. S., de Cadettenschool en de Huishoud- en Industrieschool. Die hebben te veel gepresteerd om hun naar het hoofd te werpen, dat zij zooveel hou den van het popperige en bekrompene. 't Bleek voorts, dat het eilandje tot dusverre be- Ja, zjj heetten met recht de donkere dagen vóór Korstmis, die grauwe sombere Decemberdagen. Loodzwarte wolken onderschepten het licht der zon, en maakten de dagen nog korter dan de scheurkalender aangaf. Soms als in wilden hsrtstochteljjken opstand der elementen, had de wind gebolderd en huilend de hagelsteenen voor zich uitgedreven. Maar dan scheen de natuur hare krachten te hebben uitgeput, en de reactie volgde. Als in doffe moeheid hing een klamme mist over de aarde of wel een troostelooze mo'regen viel neerin groote tranen afdruipend langs de vensterruiten. Doch nu eindeljjk was er een ommekeer gekomen. Morgen zou het Kerstmis zjjn, het groote feest van het Licht, dat over de duisternis zegeviert. Ook Moeder Natuur scheen te gevoelen, dat nu geen nevelen over de aarde mochten hangen. Thans zond zij groote donzen vlokken oit, om de aarde te tooien in een rein feestkleed Zicht en gernischloos daalden zjj neer in plechtigen ernst, als hadden zij den menschen eene boodschap te brengen, eene boodschap van vrede Voor het raam eener eenvoudige woning zat eene joDge vrouw, mjjmerend naar buiten te staren, alsof zij zag naar de reine stille vlokken en ze vroeg, wi-t ze haar te boodschappen hadden. Maar baar oog aanschouwde geen sne3uw, haar blik verwjjlde bij vervlogen dagen. Beelden uit het verleden rezen voor haar op es zjj verlustigde zich in de beschouwing van zooveel goeds en zooveel schoons, dat in vroeger dagen in een roes san geiuk haar oog zoo snel voorbjjgegleden was. Nu keerde het weer, verheerlijkt uit de schijn-vergetelbeid errezen. Maar de weelde van dat innig gelok had nu eenen bitteren bjjsmaak, den smaak van verloren te zjjn. Alles, alles was ineengestort en haar waren slechts gebleven de ruïnes van haar liefde en hoop. Ach, rog vóór zoo w inig tjjd gleed haar levensbootje op een rostig kabbelenden stroom. Toen was plots-ling een hevige o kaan opgestoken, die den stuurman van zjjn post bad gerukt, en als een reddeloos wrak lag het vaartuigje nu op een kóp, waar het ieder oogenblik uit elkaar kon slaan. Het oude, oude lied van liefhebben en scheiden, de bron van alle smart had ook voor haar geklonken De eerste harde slag, waarmee de geesel van het noodlot haar geslagen had, had haar verpletteid.Zg beelde Hechts bjj ééao gedachte de zekerheid, dat nu alles voorbjj was, en ze niets meer van het leven te verwachten bad dat slechts in de herinnering waarde gelegen was. En ze leefde nu in die herinneringze was voor het heden dood en zjj vergat dat ze te laven had voor haar kind. Haar kind. Voor haren zoon, den kleinen Leo, was deze avond een feestavond, door de leerlingen der Zon dagsschool werd heden het Kerstfeest gevierd en tot die kleinen behoorde ook hjj. Het was voor hem waarljjk een groot feestvoor het eerst mocht hjj hem aanschou wen den rjjkverb'chten boom, den kerstboom. Hoe innig verrukt was da kleine jongen over ui dien glans en die heerlijkheid. Het gezicht, der feestoljjk verlichte zaal en al de opgeruimde, vroolijk snappende kinderen deed den eenzamen knaap weldadig aan. Het was zoo groot een tegenstelling met de drukkende atmosfeer van droefheid, waarin hij den laateten tjjd thuis ademde. Hg genoot met geheel zijn ziel van den zang en de muziek en van alles, wat er gesproken werd. Daar was wel veel, dat hjj nog niet begreep, maar bjj voHde toch, dat alles, wat er gezegd werd, mooi was en goed. Het gevoel van eenzaamheid, dat bem tegenwoordig zoo dikwjjls bekroop en in stilte zoo menige bittere traan had doen schreien, scheen nu zoo ver weggebnnnen zóó ver, alsof het nooit zou weerkomen. Het deed hem geen pjjn, te zien, hoe andere kinderen knikjes en groetjes wisselden met hnnne ouders en deze van verre reeds hunne presentjes lieten bewonderen, want met bem hielden zich de dames der Zondagsschool bezig. Zij be wonderden zjjue cadeautjes en zjj laehten en praatten met hem, zoo lief, zoo vriendeljjk en zjjn hartje was zoo blij daarbjj. Eindelijk was het heerlijk feest afgeloopen. Jans, de onde knorrige meid, was er, om Leo te halen. Vóór bjj heenging trok de vrouw van den predikant nog zorgvol de kraag van zjjn jisja omhoog. Toen zjj zich tot hem overboog en met haar lief vriendeljjk gelaat zoo dicht bjj het zijne kwam, sloeg hg plotseling met kinderlijke onstuimigheid de armpjes om haar hals en kuste haar innig. En zjj, heel teer, kuste hem op 't voorhoofd en zei»dag, lieve kleine vont.» En het wan hem goed, zooals het den jongen bloesemknop goed is, als na vele ruwe dagen aindeljjk de lentezon hem weer koestert. Weldra stapte hjj aan de band der dienstmaagd over de witbesneenwde straten. Hij was opgetogen over het schoone kleed dat huizen en wegen tooide en ze zooveel mooier deed scbjjoen, dan ze werkelijk waren, vooral nu in den zilverglans van het maanlicht. E» hij voelde niet, dat het koud was, want zjjn hartje klopte zoo warm van stil geluk. Gehae vervuld vaa het genotene kwam hjj thais. De kamer wis donker, maar hij zag toch zijne moeder zitten op de bekende plaats aan het venster. Hij liep snel naer haar toe, om haar deelgenoot te maken van zijn vreugde. »0, Moesje,» begon hjj, »Moesje, het was zoo mooi, zoo'n prachtige kerstboom, en Mair zjj, gestoord in het mooie droomgezicht, daj voor haar opdoemde, stiet hem, ougeduldig, bjjna ruw van zich. Toen zweeg hij en giug stil, heel stil in eeD boekje zitten, wanhopig worstelend om de tranen op te slik ken, die opkwamen. Nu voelde hjj ineens, dat het hier in d;e halfdonkere kamer kil was eu ongezellig, zoo droef een contrast met de beerljjke feestzaal. Jans kwam, om hem naar bed te brengen. Zwjjgend en gewillig liet bjj zich ontkleedenzwggen bleef hjj ook, toen Jans de kamer verliet. Zjj keerde zich bjj de houden bleef, omdat een aannemer, die het zand had willen gebruiken voor een werk, dat hij dacht te krijgen, 't niet meer noodig had, omdat een andere aannemer zonder het eilandje lager had ingeschreven. Aan zoo'n zijden draad heeft dus het mooie plekje ge hangen Hoe 't er nu verder mee zal gaan B. en W. zullen nog nader met een voorstel komen en dat voor stel zal, zooals de heer Kraakman met verklaar baren nadruk zei, vooraf op de agenda moeten komen. Is 't zoo ver, dan zal men de beslissing moeten afwachten. In allen gevalle is nu verhoed, dat het eilandje verdwijnt op een manier, waarbij de Raad eu de burgerij in 't geheel niet worden voorbereid op dreigend gevaar. Slechts voegen wij hieraan nog den wensch toe, dat wij voor verdere discussies op dit punt mogen bewaard blijven, want er is altijd gevaar, dat door al te langdurig couranten-geschrijf over één onderwerp een zekere gemelijkheid ontstaat, die schade doet aan het doel, waarvoor de gedachten- wisseling is begonnen. Nu de quaestie Burger. Wie Zaterdag-avond in de Bijlagen of in ons blad het hierop betrekking hebbende voorstel van B. en W. las, moet zich wel hebben afgevraagd, hoe de heer Burger, behoorende tot een hier vele jaren gevestigde familie van on besproken naam, er toe komen kon eene verplichting tot betaling van f 45.— aan de gemeente niet na te komen. Immers, in het voorstel stond dat den heer Burger vergunning was verleend tot het maken van een riool tot afvoer van vuil en hemelwater, op voorwaarde, dat hij ten kantore van den gemeente ontvanger het genoemde bedrag moest storten voor het recht van indirecte aansluiting op een van ge meentewege gemaakt riool en dat hij die voor waarde, ondanks herhaalde aansporing, niet nakwam reden waarom B. en W. nu hun toevlucht wil den nemen tot gerechtelijke invordering. Men zou zoo denken, dat de heer Burger een verplichting op zich had genomen en die niet wilde nakomen. Nu, zoo stonden de zaken er volstrekt niet bij. Als iemand recht heeft op f 45.van den heer Burger, dan kan hij daarover elk uur van den dag di8poneeren. Wat de heer Burger echter niet wil en waarvoor hij op zijn stuk blijft staan is dit hij wil niet tot betaling gedwongen worden van een som, die hij meent niet verschuldigd te zijn. De zaak is in 't kort deze. De heer Burger kocht aan den Kennemerstraatweg grond van den heer Bakker, die inderdaad daar een riool heeft gemaakt, aansluitende op den put in de Nieuwpoortslaan, van gemeentewege aangebracht. In de koopacte komt voor de bepaling, dat de heer Burger voor de aan sluiting van dit riool f 20 heeft betaald. Daaruit vloeit reeds voor, dat 't geen gelukkige redactie is geweest van het voorstel van B. en W., waar gezegd werd, dat hem vergunning werd verleend tot het maken van een riool op zekere voorwaardenimmers, de heer Burger had niets te vragen, waar door hem die riool-aangelegenheid was afgedaan door betaling. Intusschen heeft de heer B. wel getracht B. enW. zijn standpunt duidelijk te maken, o.a. door hun zijne koopacte over te leggen, doch 't mocht hem denr om en zei snibbig»Hoe is het Leo, kun je niet spreken »Naoht, Jans», klonk het gedwee. »Naeht, Leo», was de stroeve wedergroet. Toen was hjj alleen, alleen en eenzamer dan ooit te voren. Hg poogde zjjn gebedje op te zeggen, maar de woorden van dank stokten hem in de keel en hjj sta melde »Lïeve Heer, het is zoo mooi geweest, vanavond, »die Kerstboom en het gezang en het vertellen. En de dames waren zoo lief. O, Lieve Heer, ik dank U wel »voor dit mooie. Maar ach, ik won toch zoo graag bjj piatje zjjn in den hemel. Want nn paatje weg is, is »oet, zoo leeg in hnis en niemand is meer lief voor mjj. »0, ik ben zoo alleen, zoo alleen en zjjn stemmetje smoorde in snikken. Hjj verborg het gezichtje in het kassen en schreide, zoo in-droevig schreide bij om de eenzaamheid van zjjn jonge leventje, dat zonder liefde zoo kond was, zoo heel kond. En niemand kwam er om hem te troosten in zijn groot kinderleed, want niemand dacht er aan den kleinen jongen en hg moest schreien, al maar schreien, om de bittere smart, welke zjjn kinderziel folterde. En aan het venster in da duistere woonkamer zat de moeder, starende ep den glans van vervlogen dagen. He' hoofd, mjjmerensmoede, zonk neer op de borst Daar voelde zij zich door eene zacnte hand aangeraakt. Zg zag op. Voor haar stond eene gedaante, zooals ons in de tooversprookjes geschilderd worden. Het was eene aetherische vrouwengestalte, gehuld in een licht kleed, dat in rgke plooien neerviel. Lange gouden lokken golfden langs schouders en rug en om het hoofd lichtte een aureool. Het meest van alles echter boeide haar gelaat, waaruit reine hoogheid straalde. Zacht en lifflgk als het harpgefluister klonk de stam, ioen zg begon te sprek-n »Vele, vele jaren geleden was ik op deze aarde, om »om er den menschen de bigde boodschap te brengen »en hun het vrede op aarde'' te verkondigen. Eu ieder »jaar, dat dien heiligen nacht herdacht wordt, daal ik sneer om velen blinden de oogen te openen voor het »L ebt en hun den vrede deelachtig te doen worden. »Thans kom ik tot n, gg arme blinde. U maakte het »leed blind, blind niet alleen voor het vele goede, dat u nog »is gebleven, maar ook voor de droefheid van uw kind. »Gg treurt om hem die van n is heengegaan, maa; hem »die u bleef, V6rwydert gg zelve van u, eiken dag meer. »En toch, in het kind leeft de vader voort. Gg weet »wel, hoe zya zoon hem meer waard was dan »zyn eigen leven. Ea gg gij martelt die liefdebe- •hoevende kinderzielen het beste in hem zal verloreii »gaan, want gg doodt in hem de lielde. Eens zal de vader n verantwoording vragen van de wjjze, waarop »gjj de taak volbracht hebt, die zjjn heengaan n oplegde. Gjj waart blind; zie thans.» En zjj zag Zg zag al het zelfzuchtige van haar zich-iu-eigen-leed verüiepeD, van haar koesteren der smart Toen ontwaakte zg. Het was dus een droom, gren waarheid Ja, het was een droom, maar een droom niet gelukken hen tot zijn gevoelen over te halen. Wat dus vaststaat is diter was bij den heer B. geen onwil om te betalen, wat hij inderdaad schuldig is, slechts had hij zooveel vertrouwen in zijn goed recht, dat hij gerust eene inmenging van den rechter meende te kunnen afwachten. In die meening werd hjj gesterkt door den oorspronkelijken eigenaar vau het terrein en anderen. Wanneer men nu heeft gelezen, wat de heeren van den Bosch, de Groot en Uitenbosch naar aan leiding van deze zaak in den Raad hebben gezegd, dan zal men niet kunnen ontkomen aan den indruk, dat de heer Burger nog niet zoo'n groot ongelijk heeft gehad door maar niet uit vrees voor onaan- heden over de brug te komen. Ook in verband met hetgeen andere eigenaren van grond en perceelen aan den Kennemerstraatweg in de nabijheid van het terrein des heeren B. zullen doen of zullen kunnen doen is de zaak werkelijk van niet zoo ondergeschikt belang. Dit is zeker, in de Raads vergadering van Woensdag stonden de meeningen te zeer tegenover elkander om deze quaestie rijp genoeg te achten om daarop een beroep op de rechterlijke macht te baseeren. B. en W. zullen nog eens het advies van den gemeente-architect inwinnen, zoodat ook deze zaak nog weer nader aan de orde komt. En dan ten slotte de quaestie der weezen-ver- plegmg. Zij bracht een triomf aan de heeren van den Bosch en Kraakman, een tr'omf, voor deze heeren te meer van waarde, omdat hij werd ver kregen door historische studie, gepaard met een voortreffelijke uiting van warme overtuiging. Lang, zeer lang zijn de heeren van den Bosch en Kraak man aan het woord geweest, vooral de eerste, maar er was geen zweem van ongeduld in den Raad te bemerken, zij hadden het oor der vergadering. En mede daardoor bleef het succes voor hen niet uit. De zaak, waarom 't ging, was zeer eenvoudig. Eerlans loopt ten einde het contract, den 23en Mei 1867 voor den tijd van 40 jaar gesloten tus schen Regenten van tiet Burgerweeshuis en Regen ten van het R.-K. Parochiaal Arm- en Weesbestuur, waarbij de laatsten zich verbonden tot verpleging van alle weezen, die door hunne aanneming als lidmaat of bjj gebreken daarvan door den doop, gevolgd door eene daarmede overeenstemmende opvoeding tot het R.-K. kerkgenootschap behooren en welke door regenten van het Burgerweeshuis in hun gesticht zouden kunnen worden opgenomen volgens het bij de opname geldend reglement voor het Burgerweeshuis, met bepaling dat aan Regenten van het R.-K. Weesbestuur voor iederen wees 's jaarlijks f 40 voor die verpleging zal worden uitbetaald. Regenten van het Burgerweeshuis pleegden over leg met hunne ambtgenooten van het R.-K. Wees huis, waarvan het resultaat was de opstelling van een concept-contract, bjjna geljjkluidend aan het tot dusverre bestaande, dus ook met de bepaling dat de nieuwe overeenkomst weer 40 jaar zou gelden. Tegen dit laatste nu hadden B. en W. bezwaar, van een waarheid, zoo klaar als b«t zuiverst kristal. Zjj besefte die waarheid. En ovr haar kwam een groot eu machtig verlangen naar eene liefkonz'eg van haar kind. Zij nam een kaars en ging naar Leo's slaapvertrekje. Teen zij voor hef. bpdje trad. zag zjj in een r^od be- schreid gezichtje, twee met tranen gevulde oogen, die haar aanzag n met een blik, als van een, die voor mis handeling vreest. Die 'blik trof haar als een scherp verwijt. Daarin las zij, boe ver zg het reeds had laten komen. Haar kind was bang voor haar, zjjne moeder. Groote tranen welden op in hare oogen »M':n k'nd, mjjn Leo, arme, arme lieveling,» fluisterde zij met bee=che stem, en zjj knielde neer bjj hef kinder bedje en begroef bet gelaat in de dekens Voor bet, eerst, sedert den dood ven baar man schreide zjj Eu het was niet om eigen Ped, dat zij weende, het waren tranen van medegevoel en van berouw. En evenals 'roeper sloeg Leo ziine armen om moeders bals en drnkte zijn wang tegen den ba*en. Beider trarpn vermengden r'cb en moeder en kind lachten elkander toe door hnu scbr»ien been. T'ede- fluisterde do knaap baar troostwoordjes in Moesje, buil nu niet zoo. Moesje; wees nu maar zoet, hé? Moest u nu zoo erg schreien? U is zo't, boor, mijn lieve, Deve Moesepoes.» En baar dus snssend, streek bij haar liefkoozend over het haar. En d;e woordjes van l'pfde, vlonierd van die kinderlippen, vielen neer als halsemdroppen in bet po- wonde moederhart. In doren Kerstnacht, vonden elkan der weder de moed»r en het kind. Hot snibken vermin derde allengs en de kras - ging voort »Vindt. n hot z >o jammer, Mreke, dat. u niet. mee geweest, is naar den kerstboom? Ik zal u al'ea wel vertellen, boor» En bjj vertelde baar van dien tnooien, monien boom noet, zooveel liebtjes; van de dames, die zoo vriendeljjk waren, en vooral van de muziek, die hem zoozeer ver rukt bad »0, Moes, ze zongen zoo mooiik weet n'et goed meer alles, maar het allermooiste was van »Vrede op aarde»; dat zongen do engelen ook, heeft, de domiré ge zegd. Kan Mois dat ook zingen?» En Moedor knikte van ja. Toen stopte »jj baar jongen warm toe, en kuste h»m nogmaals en nogmaals op voor hoofd en wangen. Zij floisterde hem iets in het oor, dat hem een kreet van vreugde ontlokte. Toen zij daar op de kamer verliet riep hjj haar na »De (leur open laten, Moe, dan kan ik hot beter hooren.» Zg liet de denr epen en ging naar de woonkamer, waar zjj de piano open le. Voor het eerst in baar rouw speelde ze en het was een lied van vrede, dat zjj het instrument ontlokte En de tonen rnischien over tot den kleinen jongen, die insliep, terwpl om bem heen het. »Vrede op Aarde" klonk. In het moederhart echode hit lied na, want ook daar was vrede, groote reine zielnvrede. A. 0. KEG.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1905 | | pagina 5