No. 207.
Honderd en zevende jaargang. Zaterdag 23 Dec. 1905.
DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Dil innnr üestaat uil 2 Mn,
Kerstvertelling.
ITan Week tot Week.
ALKMAARSCHE COURANT
AbonnenQp'Dtppïijs per 3 maanden voor
Alkmaar f 0.80; franco p. post f 1.
Afzonder iike nummers 3 cent.
P g« i r AcUenent ëu 0' r 1 t t tl
Brieven franco aan d V V. Bu"b- en
Ha-ri.t.Hr. HE'! Ma COST KR ZOON.
Uit den Gemeenteraad.
Dit moet worden een Raadso verzicht, dat geen
elementen mag bevattendie aanleiding kunnen
geven om ons met Ingezonden Stukken aan boord
te komen. Als er namelijk niets tusschenbeide komt
gaat schrijver dezes na het verschijnen van dit
Overzicht tot den 30en December uit de stad en
aangenamer is 't hem geen reden te geven om aan
gevallen te worden dan dat stukken, waarin derge
lijke attaques zouden plaats hebben, moeten be
waard worden tot zijne terugkomst.
De zitting van Woensdag was oorspronkelijk be
stemd tot voortzetting der behandeling van het
Werklieden-reglement, maar 't is daartoe in het
geheel niet gekomen, omdat de bespreking van een
drietal andere onderwerpen gansch den tijd in beslag
heeft genomen.
Die onderwerpen waren: lo. het Eilandje bij de
Bergerbrug2o. het voorstel van B. en W. om van
den heer W. Burger langs den weg van rechten
f 45.in te vorderen 3o. de vernieuwing van het
contract tusschen Regenten van het Burgerweeshuis
en die van het R.-K. Parochiaal Arm- en Wees-
bestuur.
Onze stad heeft zeker reden om aan Dr. A. Tuyl
c.s. dankbaar te zijn, dat door hun adres de zaak
van het eilandje opnieuw in den Raad ter sprake
is gebracht. Uit de discussies bleek reeds aanstonds,
dat er Raadsleden zijn, die liever dan vast te houden
aan het uitbrengen van hun stem zonder dat er
voor het bepalen daarvan gelegenheid was tot
nauwgezette overweging, een tegemoetkomende hou
ding willen aannemen jegens een wensch, door een
groot deel van de burgerij gekoesterd. Hier dienen
met eere genoemd te worden de heeren Dorbeck
en Glinderman. De heer Dorbeck gaf al een zeer
mooi voorbeeld van een zich absoluut verheven
achten om zich achter onverzettelijkheid, omdat een
maal „het woord de lippen uit" was, te verschan
sen. Hij toch was 't geweestdie in een vorige
zitting had vermaand 's Raads prestige niet te
schaden door het terugkomen op een besluit, een
besluit overigens, waartoe ruimschoots gelegenheid
was geboden om er overweging aan te doen voor
afgaan, maar daarom had hij geen bezwaar nu toch
een dergelijk herroepen aan te bevelen, waar de
omstandigheden zoo geheel verschillend waren. Wie
dat inconsequentie zou willen heeten moge van
die dwaling genezen worden door de motieven voor
beide uitspraken te bestudeeren. Ook den heer
Glinderman kan moeiljjk inconsequentie verweten
worden de vorige maal had hij, als minderheid
in de plantsoen-commissie, zijn stem niet verheven
tegen het amoveeren van het plekje gronds, maar
nu hij daarna had ervaren, dat zeer vele ingezetenen
aan zijn kant staan, was er geen reden om ook
verder zijn eigen gevoelen geweld aan te doen.
Het trotseeren van den wensch van adressanten
en de achter hen staanden werd het krachtigst
aanbevolen door den heer Boelmans ter Spill. Nu
weten wij niet of wij 't wel eens geschreven heb
ben, maar gedacht hebben wij 't in ieder geval zeer
vaakals deze wethouder van het een of ander
een krachtig voorstander is, dan heeft hij alles in
zijn voordeel om den strijd te winnen, met name
zijn kalme manier van pleiten en zijn indruk-makende
argumenten. Doch ook op dezen regel schijnt een
uitzondering te bestaanwant Woensdag hebben
wij onmogelijk de genoemde eigenschappen kunnen
terugvinden.
De heer ter Spill zei wel met stern-verheffing,
dat hij protesteerde tegen het veroorloven, dat in
anonieme stukken in de courant werd gezegd, dat
B. en W. „listig" en „verraderlijk" tot hun doel
waren gekomen. Doch er was geen reden voor zulk
een protest. Vooreerst vloeide het woord „verrader
lijk" uit een redactioneele pen van een onzer zuster-
couranten hier ter stede, dus dat was niet anoniem.
Maar ten andere is juist door ons twee dagen vóór
de Raadszitting op het ongelukkige van deze uit
drukkingen gewezen zoodat er desnoods viel te
protesteeren tegen het bezigen maar zeer zeker
niet tegen het toelaten daarvan. Bovendien mag
de wethouder niet uit het oog verliezen, dat het
stellen van den eisch om stukken met den vollen
naam te onderteekenen in gemeenten van niet al te
grooten omvang, waar de menschen elkaar bijna
allen kennen, het oefenen van vrije kritiek op de
daden van een gemeentebestuur voor een groot deel
aan banden zou leggen. En dat is nu eenmaal
nauw verbonden aan elk vertegenwoordigend lichaam,
hetzij RaadKamer of wat ookzijne daden staan
bloot aan goed- en afkeuring.
Zwakker was nog de heer ter Spill, waar hij
zeide nog geen enkel argument te hebben gehoord
om het eilandje te behouden. Met andere woorden
als de wethouder zegtmeneer Springer en ik
vinden het eilandje leelijk, dan is dit wèl een argu
ment en wanneer uit de burgerij, waaronder dan
toch ook mannen en vrouwen, die in smaak-quaesties
mogen meetellen, stemmen opgaan, die het eilandje
mooi en schilderachtig vinden, dan is dat géén argu
ment. Maar vooral was 't ons onbegrijpelijk, dat
de heer ter Spill zichzelf en hen, die 't met hem
eens zijn, noemde „vrienden van het breede" en de
adressanten met hunne gelijkgezinden „vrienden van
het popperige, het bekrompene." Dat is bij beleedi-
gend af. En wat beteekent op stuk van zaken zoo'n
tiradeWij zullen niet alle namen opnieuw ver
melden, hoeveel er ook zijn met goeden klank, van
hen, die het eilandje willen behouden^1) doch vragen
de aandacht van den wethouder voor het feit, dat
o.a. voor het behoud is gepleit door schilders en
schilderessen, door de leeraren in het teekenen aan
de H. B. S., de Cadettenschool en de Huishoud- en
Industrieschool. Die hebben te veel gepresteerd om
hun naar het hoofd te werpen, dat zij zooveel hou
den van het popperige en bekrompene.
't Bleek voorts, dat het eilandje tot dusverre be-
Ja, zjj heetten met recht de donkere dagen vóór
Korstmis, die grauwe sombere Decemberdagen. Loodzwarte
wolken onderschepten het licht der zon, en maakten de
dagen nog korter dan de scheurkalender aangaf. Soms
als in wilden hsrtstochteljjken opstand der elementen,
had de wind gebolderd en huilend de hagelsteenen voor
zich uitgedreven. Maar dan scheen de natuur hare krachten
te hebben uitgeput, en de reactie volgde. Als in doffe
moeheid hing een klamme mist over de aarde of wel
een troostelooze mo'regen viel neerin groote tranen
afdruipend langs de vensterruiten.
Doch nu eindeljjk was er een ommekeer gekomen.
Morgen zou het Kerstmis zjjn, het groote feest van het
Licht, dat over de duisternis zegeviert. Ook Moeder
Natuur scheen te gevoelen, dat nu geen nevelen over de
aarde mochten hangen. Thans zond zij groote donzen
vlokken oit, om de aarde te tooien in een rein feestkleed
Zicht en gernischloos daalden zjj neer in plechtigen ernst,
als hadden zij den menschen eene boodschap te brengen,
eene boodschap van vrede
Voor het raam eener eenvoudige woning zat eene joDge
vrouw, mjjmerend naar buiten te staren, alsof zij zag
naar de reine stille vlokken en ze vroeg, wi-t ze haar te
boodschappen hadden. Maar baar oog aanschouwde geen
sne3uw, haar blik verwjjlde bij vervlogen dagen. Beelden
uit het verleden rezen voor haar op es zjj verlustigde
zich in de beschouwing van zooveel goeds en zooveel
schoons, dat in vroeger dagen in een roes san geiuk haar
oog zoo snel voorbjjgegleden was. Nu keerde het weer,
verheerlijkt uit de schijn-vergetelbeid errezen.
Maar de weelde van dat innig gelok had nu eenen
bitteren bjjsmaak, den smaak van verloren te zjjn. Alles,
alles was ineengestort en haar waren slechts gebleven de
ruïnes van haar liefde en hoop. Ach, rog vóór zoo w inig
tjjd gleed haar levensbootje op een rostig kabbelenden
stroom. Toen was plots-ling een hevige o kaan opgestoken,
die den stuurman van zjjn post bad gerukt, en als een
reddeloos wrak lag het vaartuigje nu op een kóp, waar
het ieder oogenblik uit elkaar kon slaan.
Het oude, oude lied van liefhebben en scheiden, de
bron van alle smart had ook voor haar geklonken
De eerste harde slag, waarmee de geesel van het noodlot
haar geslagen had, had haar verpletteid.Zg beelde Hechts
bjj ééao gedachte de zekerheid, dat nu alles voorbjj was,
en ze niets meer van het leven te verwachten bad dat
slechts in de herinnering waarde gelegen was. En ze
leefde nu in die herinneringze was voor het heden
dood en zjj vergat dat ze te laven had voor haar kind.
Haar kind. Voor haren zoon, den kleinen Leo, was
deze avond een feestavond, door de leerlingen der Zon
dagsschool werd heden het Kerstfeest gevierd en tot die
kleinen behoorde ook hjj. Het was voor hem waarljjk
een groot feestvoor het eerst mocht hjj hem aanschou
wen den rjjkverb'chten boom, den kerstboom. Hoe innig
verrukt was da kleine jongen over ui dien glans en die
heerlijkheid. Het gezicht, der feestoljjk verlichte zaal en
al de opgeruimde, vroolijk snappende kinderen deed den
eenzamen knaap weldadig aan. Het was zoo groot een
tegenstelling met de drukkende atmosfeer van droefheid,
waarin hij den laateten tjjd thuis ademde. Hg genoot
met geheel zijn ziel van den zang en de muziek en van
alles, wat er gesproken werd. Daar was wel veel, dat
hjj nog niet begreep, maar bjj voHde toch, dat alles,
wat er gezegd werd, mooi was en goed.
Het gevoel van eenzaamheid, dat bem tegenwoordig
zoo dikwjjls bekroop en in stilte zoo menige bittere
traan had doen schreien, scheen nu zoo ver weggebnnnen
zóó ver, alsof het nooit zou weerkomen. Het deed hem
geen pjjn, te zien, hoe andere kinderen knikjes en groetjes
wisselden met hnnne ouders en deze van verre reeds
hunne presentjes lieten bewonderen, want met bem
hielden zich de dames der Zondagsschool bezig. Zij be
wonderden zjjue cadeautjes en zjj laehten en praatten
met hem, zoo lief, zoo vriendeljjk en zjjn hartje was
zoo blij daarbjj.
Eindelijk was het heerlijk feest afgeloopen. Jans, de
onde knorrige meid, was er, om Leo te halen.
Vóór bjj heenging trok de vrouw van den predikant
nog zorgvol de kraag van zjjn jisja omhoog. Toen zjj
zich tot hem overboog en met haar lief vriendeljjk gelaat
zoo dicht bjj het zijne kwam, sloeg hg plotseling met
kinderlijke onstuimigheid de armpjes om haar hals en
kuste haar innig. En zjj, heel teer, kuste hem op 't
voorhoofd en zei»dag, lieve kleine vont.» En het wan
hem goed, zooals het den jongen bloesemknop goed is, als
na vele ruwe dagen aindeljjk de lentezon hem weer
koestert.
Weldra stapte hjj aan de band der dienstmaagd over
de witbesneenwde straten. Hij was opgetogen over het
schoone kleed dat huizen en wegen tooide en ze zooveel
mooier deed scbjjoen, dan ze werkelijk waren, vooral
nu in den zilverglans van het maanlicht. E» hij voelde
niet, dat het koud was, want zjjn hartje klopte zoo warm
van stil geluk.
Gehae vervuld vaa het genotene kwam hjj thais. De
kamer wis donker, maar hij zag toch zijne moeder
zitten op de bekende plaats aan het venster. Hij liep
snel naer haar toe, om haar deelgenoot te maken van
zijn vreugde.
»0, Moesje,» begon hjj, »Moesje, het was zoo mooi,
zoo'n prachtige kerstboom, en
Mair zjj, gestoord in het mooie droomgezicht, daj
voor haar opdoemde, stiet hem, ougeduldig, bjjna ruw
van zich. Toen zweeg hij en giug stil, heel stil in eeD
boekje zitten, wanhopig worstelend om de tranen op te slik
ken, die opkwamen. Nu voelde hjj ineens, dat het hier in d;e
halfdonkere kamer kil was eu ongezellig, zoo droef een
contrast met de beerljjke feestzaal.
Jans kwam, om hem naar bed te brengen. Zwjjgend
en gewillig liet bjj zich ontkleedenzwggen bleef hjj
ook, toen Jans de kamer verliet. Zjj keerde zich bjj de
houden bleef, omdat een aannemer, die het zand
had willen gebruiken voor een werk, dat hij dacht
te krijgen, 't niet meer noodig had, omdat een andere
aannemer zonder het eilandje lager had ingeschreven.
Aan zoo'n zijden draad heeft dus het mooie plekje ge
hangen Hoe 't er nu verder mee zal gaan B. en W.
zullen nog nader met een voorstel komen en dat voor
stel zal, zooals de heer Kraakman met verklaar
baren nadruk zei, vooraf op de agenda moeten komen.
Is 't zoo ver, dan zal men de beslissing moeten
afwachten. In allen gevalle is nu verhoed, dat het
eilandje verdwijnt op een manier, waarbij de Raad
eu de burgerij in 't geheel niet worden voorbereid op
dreigend gevaar. Slechts voegen wij hieraan nog den
wensch toe, dat wij voor verdere discussies op dit
punt mogen bewaard blijven, want er is altijd gevaar,
dat door al te langdurig couranten-geschrijf over
één onderwerp een zekere gemelijkheid ontstaat,
die schade doet aan het doel, waarvoor de gedachten-
wisseling is begonnen.
Nu de quaestie Burger. Wie Zaterdag-avond in
de Bijlagen of in ons blad het hierop betrekking
hebbende voorstel van B. en W. las, moet zich wel
hebben afgevraagd, hoe de heer Burger, behoorende
tot een hier vele jaren gevestigde familie van on
besproken naam, er toe komen kon eene verplichting
tot betaling van f 45.— aan de gemeente niet na
te komen. Immers, in het voorstel stond dat den
heer Burger vergunning was verleend tot het maken
van een riool tot afvoer van vuil en hemelwater, op
voorwaarde, dat hij ten kantore van den gemeente
ontvanger het genoemde bedrag moest storten voor
het recht van indirecte aansluiting op een van ge
meentewege gemaakt riool en dat hij die voor
waarde, ondanks herhaalde aansporing, niet nakwam
reden waarom B. en W. nu hun toevlucht wil
den nemen tot gerechtelijke invordering. Men zou
zoo denken, dat de heer Burger een verplichting
op zich had genomen en die niet wilde nakomen.
Nu, zoo stonden de zaken er volstrekt niet bij.
Als iemand recht heeft op f 45.van den heer
Burger, dan kan hij daarover elk uur van den dag
di8poneeren. Wat de heer Burger echter niet wil
en waarvoor hij op zijn stuk blijft staan is dit
hij wil niet tot betaling gedwongen worden van een
som, die hij meent niet verschuldigd te zijn.
De zaak is in 't kort deze. De heer Burger kocht
aan den Kennemerstraatweg grond van den heer
Bakker, die inderdaad daar een riool heeft gemaakt,
aansluitende op den put in de Nieuwpoortslaan, van
gemeentewege aangebracht. In de koopacte komt
voor de bepaling, dat de heer Burger voor de aan
sluiting van dit riool f 20 heeft betaald. Daaruit
vloeit reeds voor, dat 't geen gelukkige redactie is
geweest van het voorstel van B. en W., waar gezegd
werd, dat hem vergunning werd verleend tot het
maken van een riool op zekere voorwaardenimmers,
de heer Burger had niets te vragen, waar door hem
die riool-aangelegenheid was afgedaan door betaling.
Intusschen heeft de heer B. wel getracht B. enW.
zijn standpunt duidelijk te maken, o.a. door hun
zijne koopacte over te leggen, doch 't mocht hem
denr om en zei snibbig»Hoe is het Leo, kun je
niet spreken
»Naoht, Jans», klonk het gedwee.
»Naeht, Leo», was de stroeve wedergroet.
Toen was hjj alleen, alleen en eenzamer dan ooit te
voren. Hg poogde zjjn gebedje op te zeggen, maar de
woorden van dank stokten hem in de keel en hjj sta
melde »Lïeve Heer, het is zoo mooi geweest, vanavond,
»die Kerstboom en het gezang en het vertellen. En de
dames waren zoo lief. O, Lieve Heer, ik dank U wel
»voor dit mooie. Maar ach, ik won toch zoo graag bjj
piatje zjjn in den hemel. Want nn paatje weg is, is
»oet, zoo leeg in hnis en niemand is meer lief voor mjj.
»0, ik ben zoo alleen, zoo alleen en zjjn stemmetje
smoorde in snikken. Hjj verborg het gezichtje in het
kassen en schreide, zoo in-droevig schreide bij om de
eenzaamheid van zjjn jonge leventje, dat zonder liefde
zoo kond was, zoo heel kond. En niemand kwam er om
hem te troosten in zijn groot kinderleed, want niemand dacht
er aan den kleinen jongen en hg moest schreien, al maar
schreien, om de bittere smart, welke zjjn kinderziel
folterde.
En aan het venster in da duistere woonkamer zat de
moeder, starende ep den glans van vervlogen dagen. He'
hoofd, mjjmerensmoede, zonk neer op de borst
Daar voelde zij zich door eene zacnte hand aangeraakt.
Zg zag op. Voor haar stond eene gedaante, zooals ons
in de tooversprookjes geschilderd worden. Het was eene
aetherische vrouwengestalte, gehuld in een licht kleed,
dat in rgke plooien neerviel. Lange gouden lokken golfden
langs schouders en rug en om het hoofd lichtte een
aureool. Het meest van alles echter boeide haar gelaat,
waaruit reine hoogheid straalde. Zacht en lifflgk als het
harpgefluister klonk de stam, ioen zg begon te sprek-n
»Vele, vele jaren geleden was ik op deze aarde, om
»om er den menschen de bigde boodschap te brengen
»en hun het vrede op aarde'' te verkondigen. Eu ieder
»jaar, dat dien heiligen nacht herdacht wordt, daal ik
sneer om velen blinden de oogen te openen voor het
»L ebt en hun den vrede deelachtig te doen worden.
»Thans kom ik tot n, gg arme blinde. U maakte het
»leed blind, blind niet alleen voor het vele goede, dat u nog
»is gebleven, maar ook voor de droefheid van uw kind.
»Gg treurt om hem die van n is heengegaan, maa; hem
»die u bleef, V6rwydert gg zelve van u, eiken dag meer.
»En toch, in het kind leeft de vader voort. Gg weet
»wel, hoe zya zoon hem meer waard was dan
»zyn eigen leven. Ea gg gij martelt die liefdebe-
•hoevende kinderzielen het beste in hem zal verloreii
»gaan, want gg doodt in hem de lielde. Eens zal de
vader n verantwoording vragen van de wjjze, waarop
»gjj de taak volbracht hebt, die zjjn heengaan n oplegde.
Gjj waart blind; zie thans.»
En zjj zag Zg zag al het zelfzuchtige van haar
zich-iu-eigen-leed verüiepeD, van haar koesteren der smart
Toen ontwaakte zg. Het was dus een droom, gren
waarheid Ja, het was een droom, maar een droom
niet gelukken hen tot zijn gevoelen over te halen.
Wat dus vaststaat is diter was bij den heer B.
geen onwil om te betalen, wat hij inderdaad schuldig
is, slechts had hij zooveel vertrouwen in zijn goed
recht, dat hij gerust eene inmenging van den rechter
meende te kunnen afwachten. In die meening werd
hjj gesterkt door den oorspronkelijken eigenaar vau
het terrein en anderen.
Wanneer men nu heeft gelezen, wat de heeren
van den Bosch, de Groot en Uitenbosch naar aan
leiding van deze zaak in den Raad hebben gezegd,
dan zal men niet kunnen ontkomen aan den indruk,
dat de heer Burger nog niet zoo'n groot ongelijk
heeft gehad door maar niet uit vrees voor onaan-
heden over de brug te komen. Ook in verband met
hetgeen andere eigenaren van grond en perceelen
aan den Kennemerstraatweg in de nabijheid van
het terrein des heeren B. zullen doen of zullen
kunnen doen is de zaak werkelijk van niet zoo
ondergeschikt belang. Dit is zeker, in de Raads
vergadering van Woensdag stonden de meeningen
te zeer tegenover elkander om deze quaestie rijp
genoeg te achten om daarop een beroep op de
rechterlijke macht te baseeren. B. en W. zullen
nog eens het advies van den gemeente-architect
inwinnen, zoodat ook deze zaak nog weer nader
aan de orde komt.
En dan ten slotte de quaestie der weezen-ver-
plegmg. Zij bracht een triomf aan de heeren van
den Bosch en Kraakman, een tr'omf, voor deze
heeren te meer van waarde, omdat hij werd ver
kregen door historische studie, gepaard met een
voortreffelijke uiting van warme overtuiging. Lang,
zeer lang zijn de heeren van den Bosch en Kraak
man aan het woord geweest, vooral de eerste, maar
er was geen zweem van ongeduld in den Raad te
bemerken, zij hadden het oor der vergadering. En
mede daardoor bleef het succes voor hen niet uit.
De zaak, waarom 't ging, was zeer eenvoudig.
Eerlans loopt ten einde het contract, den 23en
Mei 1867 voor den tijd van 40 jaar gesloten tus
schen Regenten van tiet Burgerweeshuis en Regen
ten van het R.-K. Parochiaal Arm- en Weesbestuur,
waarbij de laatsten zich verbonden tot verpleging
van alle weezen, die door hunne aanneming als
lidmaat of bjj gebreken daarvan door den doop,
gevolgd door eene daarmede overeenstemmende
opvoeding tot het R.-K. kerkgenootschap behooren
en welke door regenten van het Burgerweeshuis
in hun gesticht zouden kunnen worden opgenomen
volgens het bij de opname geldend reglement voor
het Burgerweeshuis, met bepaling dat aan Regenten
van het R.-K. Weesbestuur voor iederen wees
's jaarlijks f 40 voor die verpleging zal worden
uitbetaald.
Regenten van het Burgerweeshuis pleegden over
leg met hunne ambtgenooten van het R.-K. Wees
huis, waarvan het resultaat was de opstelling van
een concept-contract, bjjna geljjkluidend aan het tot
dusverre bestaande, dus ook met de bepaling dat
de nieuwe overeenkomst weer 40 jaar zou gelden.
Tegen dit laatste nu hadden B. en W. bezwaar,
van een waarheid, zoo klaar als b«t zuiverst kristal. Zjj
besefte die waarheid. En ovr haar kwam een groot eu
machtig verlangen naar eene liefkonz'eg van haar kind.
Zij nam een kaars en ging naar Leo's slaapvertrekje.
Teen zij voor hef. bpdje trad. zag zjj in een r^od be-
schreid gezichtje, twee met tranen gevulde oogen, die
haar aanzag n met een blik, als van een, die voor mis
handeling vreest. Die 'blik trof haar als een scherp
verwijt. Daarin las zij, boe ver zg het reeds had laten
komen. Haar kind was bang voor haar, zjjne moeder.
Groote tranen welden op in hare oogen
»M':n k'nd, mjjn Leo, arme, arme lieveling,» fluisterde
zij met bee=che stem, en zjj knielde neer bjj hef kinder
bedje en begroef bet gelaat in de dekens Voor bet,
eerst, sedert den dood ven baar man schreide zjj Eu
het was niet om eigen Ped, dat zij weende, het waren
tranen van medegevoel en van berouw. En evenals
'roeper sloeg Leo ziine armen om moeders bals en drnkte
zijn wang tegen den ba*en. Beider trarpn vermengden
r'cb en moeder en kind lachten elkander toe door hnu
scbr»ien been.
T'ede- fluisterde do knaap baar troostwoordjes in
Moesje, buil nu niet zoo. Moesje; wees nu maar zoet,
hé? Moest u nu zoo erg schreien? U is zo't, boor,
mijn lieve, Deve Moesepoes.»
En baar dus snssend, streek bij haar liefkoozend over
het haar. En d;e woordjes van l'pfde, vlonierd van die
kinderlippen, vielen neer als halsemdroppen in bet po-
wonde moederhart. In doren Kerstnacht, vonden elkan
der weder de moed»r en het kind. Hot snibken vermin
derde allengs en de kras - ging voort »Vindt. n hot z >o
jammer, Mreke, dat. u niet. mee geweest, is naar den
kerstboom? Ik zal u al'ea wel vertellen, boor»
En bjj vertelde baar van dien tnooien, monien boom
noet, zooveel liebtjes; van de dames, die zoo vriendeljjk
waren, en vooral van de muziek, die hem zoozeer ver
rukt bad
»0, Moes, ze zongen zoo mooiik weet n'et goed
meer alles, maar het allermooiste was van »Vrede op
aarde»; dat zongen do engelen ook, heeft, de domiré ge
zegd. Kan Mois dat ook zingen?»
En Moedor knikte van ja. Toen stopte »jj baar jongen
warm toe, en kuste h»m nogmaals en nogmaals op voor
hoofd en wangen. Zij floisterde hem iets in het oor,
dat hem een kreet van vreugde ontlokte. Toen zij daar
op de kamer verliet riep hjj haar na
»De (leur open laten, Moe, dan kan ik hot beter hooren.»
Zg liet de denr epen en ging naar de woonkamer,
waar zjj de piano open le. Voor het eerst in baar rouw
speelde ze en het was een lied van vrede, dat zjj het
instrument ontlokte En de tonen rnischien over tot den
kleinen jongen, die insliep, terwpl om bem heen het.
»Vrede op Aarde" klonk. In het moederhart echode hit
lied na, want ook daar was vrede, groote reine zielnvrede.
A. 0. KEG.