No. 9
Honderd en achtste jaargang.
DAGBLAD ?00R ALKMAAR. EN OMSTREKEN.
Verjaring van Schaldvoi'deringen.
1906
DERBY,
ZATERDAG
21 APRIL,
Schiller's „Lied van de klok.
FEUILLETON.
Amsterdamsche Brieven.
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagen uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80 franco door bet geheele Kijk f
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefooancj»«eer 3;
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N.|V. Boek- en Handelsdrukkerij
v|h, HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
ALKNIAARSCHE COURANT
BURGEMEESTER «u WETHOUDERS tan ALKMAAR
herinneren Kol:i»8'hebbenden er aan. dat, de schuldvorde
ringen over het j-ar 1905, ten lasto d»-r Gemeente, ingn-
volce de wot van 8 No'^mber 1815, S'aa'-eblad No. 51
vóór ol op den laatsten Juni moe ets zijn
inged'ord bij geürrke waarvan zjj verfatrd m
nietig zjja.
Voorzoover vordeiiogen nog moeten inkomen, wordt
vroegtijdige inzending daarvan aanbevolen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter.
18 April 1906 DONATH. Sroretaris.
Hoe dikwerf zal dit lied in de vertaling van wjjlen onzen
dichter ten Kate welke overzetting dagteekent van
1854 wel gelezen, herlezen en voorgedragen zijn
Zeker ontelbare malen 1
Er is thans reden, er een enkel woord in deze courant
aan te wjjden. Ten Kate plaatste het als eerste gedicht
in zjjn verzameling Uit het leven voor het leven.a Zeer
zeker volkomen terecht»
Onder den titel van het gedicht staan de woorden
Vivos voco. Mortuo-plango. Fulgura frango, hetgeen
beteekentde levenden roep ikde dooden betreur ik
de bliksemstralen breek ik.
't Is geen wonder dat Ernst von Possart o.m. dit lied koos
voor éen zijner voordrachtavonden en daarmee groot
succes behaalde en bjj zjjn gehoor diepe indrukken wekte.
Muurvast in den grond gesloten
Staat de vorm, uit leem gebrand.
Heden moet de klok gegoten
Moedig, knapen bij ae hand I
Gloeie 't nog zoo heet,
Gudsen moet het zweet.
Wil het werk zjjn meester loven
Maar de zegen komt van Boven
Gewjjde klanken, kerkklokstonen hoog boven aards
gewemel
Bjj 't ernstig werkdat wij bereiden
Betaamt gewis een ernstig woord
Als goede reed'nen hem geleiden,
Snelt de arbeid des te blijder voort.
Zoo laat ons dan aandachtig leeren
Wat vljjt vermag met zwakke krachtl
Wie zou den ruwen woestling eeren.'
Die nooit bjj 't werk heeft nagedacht
Zoo wjj naar waarheid menschen heeten
D' onsterfelijken God verwant,
Dan moet de geest het WAarom weten
Bjj iedre schepping onzer hand.
D' arbeid wordt aangevangen en de klok zal straks
op den hoogen toren vermelden wat de kunst vermag.
Zjj zal spreken tot allen, eeuw in eeuw uit. «den droeve
een weergalm zjjner klachten, den vrome een voorspel
ten gezang.
Beneden wiss'len ramp en zegen.
Maar wat in 't stof den mensch weêr vaart,
Zal haar metalen tong bewegen,
Die 't stichtljjk uitroept over de aard.
Geschilderd wordt het bedrijf van den klokkegieter
't Klokmetaal moet smetloos blinken,
Wil het vol en helder klinken
Het klokke-luien moet allerlei beelden wekken
Een bljjde feestklank moet het geven,
Ter welkomstgroet aan 't dierbaar kind
SPORTROMAN
nooa K'. BU1.IEK-FöHttTJHH.
33)
»Wil je zoo goed zjjn, Konrad, om naar Goldschmidt
te rjjden en hem te zeggen dat ik voor beurstjjd hem
nog spreken moet. Zeg hem dat ik zeer veel geld
noodig heb en gedwongen ben al mjjn middelen te
realiseeren. Zeg hem dat het zeer groote speelschulden
betreft, die snel geregeld moeten worden en zeg hem
dat ik op zjjn hulp en bemiddeling reken, om met den
meesten spoed alles te gelde te maken.
Met groote moeite gelukte het Konrad om zich kalm
te houden en met trillende stem vroeg hjj
«Zal ik dadeljjk gaan
«Ja, wil je zoo vriendelijk zjjn.®
Konrad had reeds de deur geopend toen Brandes hem
terugriep.
»Neem de zaak niet al te tragisch op, mjjn lieve
jongen. Het geval ligt er toe, het is met de rjjke dagen
gedaan. Het gaat mjj als iemand, die op een hoogen
toren staande van verdieping tot verdieping naar be
neden valt. Dat ik gisteren niet op den beganen grond
ben terechtgekomen is een wonder, waarvoor ik niet
dankbaar genoeg kan zijn.®
Konrad herademdetranen welden in zjjn oogen.
«Tweeërlei dingen bljjven nu nog over,® ging Brandes
voort. «Te trachten zooveel uit de schipbreuk te redden,
dat ik niet verplicht ben de paarden te verkoopen. Dat
zou een treurige geschiedenis zjjn en mjj mjjn crediet
kosten. En hjj verhief zjjn stem afrekening te
houden met den ellendeling die me geruïneerd heeft,
met zjjn doorluchtigheid den prins Alexander Nikolaus
von Reichenberg
beelden van jeugd, van liefde
O Eerste Liefdozalig hopen,
O zoetste droom der groene jeugd,
Dan ziet het oog een hemel open,
Dan baadt de ziel in eng'Jenvreugd.
beelden van huiseljjk geluk, smart, moederweelde, vader
trots, mannenwaarde, vrouwendeugd
Dat zich het Teedere aan het Ruwe
De Kracht zich aan de Zwakheid huwe
Zjj geven saam een goeden klank.
beelden van oproer, brand, dood, herleven.
Hoort I wat galmen
Zwaar en bang
Klokgebrom en grafgezang
Mengen plechtige uitvaartspsalmen,
Bjj den laatsten pelgrimsgang.
Moeders plaats bljjft onbezeten,
Moedermin wordt nooit vergoed.
Uit het droeve naar het teedereeen idylle, een liet-
ljjk beeld van vrede
't Avondwolkjen
Wenkt naar huis,
't Jagervolkjen
Zoekt zjjn kluis.
Naast de schapen
Vlijt het ooi
Zich te slapen
In de kooi.
Lustig loeien
(n het dal
Melkerts koeien
Naar den stal.
Volgedragen
Met zjjn graan,
Rolt de wagen
Zwoegend aan.
Bonte scharen
Gaan ten dans.
Een vredezang, nadruk leggend op de liefde voor
vaderlandvoor wet en orde en voor streven naar
eendracht.
EendrachtBron van zaligheden
Zoete vrede I Bljjf beneden
Nimmer worde ons rustig dal,
Bjj des oproers wraakgeschal,
Door een horde platgetreden I
Maar wee de stad, waar plannen broeien
Waar muitzucht mokt en ondank mort;
Waar 't volk. zich wringende uit zjjn boeien,
Verwoed zjjn eigen rechter wordt.
Daar trekt met zjjn geklauwde vuisten
Het oproer aan het klokkenkoord,
En zjj, wier klanken vrede ruPchten,
Roerit huilend tot den broedermoord.
«Gelijkheid! Vrjjheid hoort men brullen.
De burger grijpt naar 't zjjdgeweer,
Niets heilig meer! Geen tucht of zeden I
De schaamte onteerd, de deugd aan 't rad,
De Hel in boosheén uitgespat.
En Satans engelen aangebeden I
Het gruwzaamste aller gruwzaamheden,
Dat is de mensch in dollen waan
Op het woord zwaam legde Possart zoo las 'k
'n zeer eigenaardigen nadruk, hield even stil en stond
als verpletterd. Na moord en oproer vrediger tonneelen.
De klok is der volmaking nabjj en dra volgt de klokkedoop.
«Concordia® Eendracht zjj haar naam l De klok
wordt geheschen, de klok zweeft i
«Zjjn doorluchtigheid, de prins von Reichenberg.«
De knecht bood Brandes het smalle, witte visitekaartje.
Daar stoof Brandes op.
«Dus hjj waagt hetLaat die meneer binnenkomen 1
Hij durft me onder de oogen te komenBinnen moet
hjj komen Gauw
En zich tot Konrad wendend
«Je bljjft. Ik wil getuigen hebben als ik dien knaap
leer hoe hjj zich te gedragen heeft.
De knecht opende de vleugeldeuren, een schuwen
besehroomden blik werpend op Brandes en dan op den
binnentredende.
Aarzelend bleef de prins een oogenblik op den drempel
staan. Zjjn tengere figuur in zwarte burgerkleeding
omlijst door de hooge, breede portières scheen nog
kleiner en nietiger dan anders.
Eindelijk schreed hjj een paar stappen verderde
deur werd gesloten en geluidloos plooide het zware
fluweel zich achter hem.
Met de armen over de borst gekruist en zonder een
voet te verzetten, stond Brandes midden in de kamer.
De blik van den prins rustte een moment op hem,
dan op Konrad die uit het raam keek, toen trad hij
op Brandes toe.
«Ik kom u vergill'enis vragen, Brandes.a
«Werkeljjk P«
«Ik heb gehandeld als een krankzinnige, ik was niet
goed bjj mjjn verstand. Vergeef mjj, Brandes.
Konrad.
Konrad ging naar Brandes toe en bleef naast hem
staan.
VVees zoo goed, Konrad, aan dien meneer te vragen
of hjj plan heeft voor drie agen verstreken zjjn de
som van 1.630.000 gulden aan mij of aan mjjp bankier
te betalen.
Konrad deed de vraag niet. Beide handen smeekend
opgeheven, was de prins nog een paar schreden nader
gekomen;
«Brandes, ik ben geruïneerd. Heb medeljjden met me.®
«Ik zal je een zeer leerzame geschiedenis vertellen,
mjjn besten Konrad,zeide Brandes, de oogen onafge
wend op den prins gevestigd. «Een man helpt een
De klok gedoopt 1 Hoe zal zjj heeten
Concordia 1 Een schoone naam I
Zjj moog' dien lang en waardig dragen I
Dat de Eendracht juiche uit haar slagen i
Ja l mee te werken tot Gods eer,
Die roeping is der klok gegeven.
Laat nu 't einde d' arbeid kroonen
Windt en wiegt de klok uit de aard 1
Zweven moet ze in 't Rjjk der Tonen
Stjjgen moet zjj, hemelwaart
Trekt nu, trekt haar op I
Ziet, zjj rjjst ten top l
Dat haar eerst gelui in 't ronde
Vreugde melde, vree verkonde.
Met uitgebreide armen, de oogen hemelwaarts, in heer
ljjke rust worde de laatste gedachte gezeerd. Zoo wordt
gewekt een diepe indruk. Men zwjjgt. Er trilt iets in
de ziel.
zHet lied der klokt is een lied van volheid en kracht,
van lieflijkheid en teederheid. O die taal der klokken!
Wekke de uitvoering welke ons wacht te dezer plaatse,
stemmingen, zooals door Duitschlands grooten dichter
Schiller zjjn bedoeld en schenke zToonkunstt velen rein
verheffend, genot, ja stichting.
De kunst is ook een zJacobs-laddere die opwaarts voert,
J. F. T. A.
XXI.
Va« eieren, paa«chbrood en osseuvlecsch.
Ik weet niet, waarde lezer, hoe 't by U in Alk
maar is maar in Amsterdam wordt op het feest
van Paschen door de kleine burgerij druk gesmuld.
Ik laat in 't midden, of dit de noodige wijding
geeft aan 't dichterlijk Paaschfeest ik constateer
alleen het feit. De uitstalkasten der koomenijswinkels
liggen hoog opgestapeld met eieren en men moet,
óf het vernuft en de vindingrijkheid der winkeliers
bewonderen, die al deze eieren als „melkversch"
aan den man weten te brengen, óf de energie van
het kippendom, dat tegeD Paschen aan het leggen
gaat met een ijver, recht evenredig met den eier
honger der Amsterdamsche burgerij.
Doorkruist men op Paasch-Zaterdagavond de
volkswijken van het oude stadsgedeelte, dan stuit
ge telkens op een dichten mensohendrom, rondom
een handkar vol eieren, die door den eigenaar wor
den verloot, vierkant tegen geest en letter der
loterijwet in. Drie lootjes voor één stuiver geven
kans op een net met 25 eieren, natuurljjk alle weer
„roomversch" en „zoo onder de kip vandaan." Denk
evenwel niet, dat deze handige loterijman ook maar
een enkelen keer met de wet in aanraking komt.
Daarvoor zorgen n.l. de uitgezette „posten", die
nauwelijks in de verte een helm zien blinken in
het lantaarnlicht, ol ze waarschuwen den wetsover
treder door 't geroep van „smeris", „kip", of welke
naam hun op het oogenblik voor den mond komt
en de loterijman legt plotseling zijn waardigheid
neer, om die van ordelijk koopman te aanvaarden
en met het gezicht van der braafsten en gehoor-
zaamsten eierenverkooper zijn waar aan te prijzen
„Eieren as kokesneuten, drie cente binne te maar
doch. zoodra de goedige politieman uit het ge
zicht is (Amsterdamsche dienders zijn goedig) zijn
bus met lootjes weer voor den dag te hal n en
anderen jaren lang met groote sommen gelds. Hjj heeft
niet de minste kans ooit zjjn geld terug te krjjgen,
maar terwille van zjjn oude vriendschap denkt hjjik
zal den man niet in het ongeluk storten, laat ik hem
helpen. Wat doet de andere Zonder een enkel bank-
biljet op zak te hebben, pointeert hjj aan de speeltafel
tegen zijn vriend. Hjj zelf riskeert niets want hjj bezit
niets, maar de andere kan bjj dat spel in een ommezien
den nek worden omgedraaid. En inderdaad wordt hem
drie kwart de keel toegesnoerd. Wat deze aan de andere
spelers betaalde was zjjn contant geld en zjjn solide
checks, wat hjj terugkreeg waren vodjes papierde
visitekaartjes van prins Alexander Nikolaus.«
Hjj trok een pakje kaarten uit zjjn zak en wierp het
den prins voor de voeten.
«Weg met dat tuig, meD schaamt zich het in zjjn
zak te hebben.®
Hq liep een paar keer de kamers op en neer, toen
u/anrlrl^k hvi 11 Ii_ i
ujoii ecu öiicjic uewegiiig nei nooia naar
den prins, die in een stoel was neergezonken en het gelaat
in de handen verborg.
«Wenscht u nog iets?®
Rillend hief de andere hot hoofd op.
«Brandes I Wat ga je doen?®
«Ik doen? O, dat is heel eenvoudig. Om twaalf uur
rjjd ik naar mijn bankier om het restant van mjjn ver
mogen aan de verschillende heeren te laten uitbetalen,
om één naar mjjn advocaat, om twee naar de club, om
drie naar den commandant der kurassiers. U zult ver
standig doen, doorluchtigheid, om nog geen verlof bjj
uw regiment aan te vragen.®
Tevergeefs pogend zich aan de leuning vast te houden,
gleed de prins van den stoel en viel op zjjn knieën.
Hjj wilde spreken, maar slechts enkele, gestamelde
klanken kwamen hem over de lippen en toen zag hjj
hoe Brandes zonder een woord te zeggen of henFmet
een blik te verwaardigen, het vertrek verliet.
Zwjjgend, roerloos blikte Konrad op den ten gronde
gerichten man. Dat was de prins von Reichenberg, die
voor weinige jaren onmeteljjk rjjk gold, nu een mensch
zonder geld, zonder toekomst, zonder eer. Hq dacht
aan zjjn ouderljjk thuis en de kleinburgerljjke verhou-
onder veel praatjes en grapjes onder de omstanders
te verkoopen.
Ook de bakkerswinkels geven bergen van lekkers
te aanschouwen Stapels krentenbrooden, ter gele
genheid van 't Paaschfeest hun klanten aangeboden,
of in ruil gegeven voor elke honderd „kaartjes",
die de afnemers kunnen overleggen kaartjes, welke
de broodconsumenten gedurende het afgeloopen jaar
hebben „toegekregen" één bjj elk brood hoewel
booze tongen beweren, dat de bakker, ter oorzake
van dat kaartje, den prijs van ieder brood mot een
halven cent verhoogt. Ik kan niet uitmaken, of 't
waar is, maar zou de Amsterdamsche bakkers van
harte beklagen, als 't anders was. Ik ken groote
arbeidersgezinnen, waar op Paasch-Zaterdag een
stapel van tusschen de twintig en dertig paaschbrooden
zijn intocht doet, natuurlijk luide toegejuicht door
de jongere leden van 't gezin, die niet kunnen na
laten, ervan op te snijden tegenover hun straat
makkers „Seg, boefeil Paaschbrouje hebben jullie
gekreige f" „Wjj seifetien „Seifetien
't is me watWij seifenentwintig
Vragewat een catastrophe het Paaschfeest voor
de eerzame Amsterdamsche bakkers zou worden,
wanneer die „seifetien" en die „seifenentwintig" en
al die andere „Paaschbrouje", voor sommigen hunner
duizenden in getal, door hun geofferd moesten wor
den op het altaar der naasten-, althans op dat der
klantenliefdeAlsof de Amsterdamsche kleermaker
het in zjjn hoofd zou krijgen, zjjn klanten met
Paschen een gratis-pantalon aan te bieden; of de
hoedenmaker ons een hoed ten geschenke zou thuis-
zenden, of de schoenen verkooper er aan denken zou,
ons met een paar nieuwe bottines te verrassen
Toch zijn er menschen, die dat alles zoo dwaas niet
schijnen te vinden, 't Zjjn de Amsterdamsche melk
boeren. Nauwelijks is de Paasehmorgen aangebroken,
of ze komen hun klanten blij maken met een kanneke
room, als een vriendelijke Paaschattentie. Ik wil
niet zoo boosaardig zjjn, te vragen, of zjj
dien dag wellicht een soort van gewetenswroeging
in 't harte voelen en zich van deze wroeging wen-
schen te ontslaan, door hun klanten althans éénmaal
per jaar room te laten proeven; maar wel vraag ik
mij met verbazing af, waar al die Paaschroom van
daan komt en of de koeien wellicht tegen Paschen
meer room produceeren dan gewoonlijk Is maar
een vraag
Wie 't met Paschen overdruk hebben, zjjn de
Amsterdamsche slagers. Bjj die gelegenheid koopen
zij de vetste ossen en ljjvigste koeien, die voor geld
te krjjgen zijnmet een gekleurd lintje om den
staart, doen deze, door den slager of zjjn trawanten
vergezeld geleid durf ik nauwelijks zeggen
een soort van zegetocht door de stad, door de bur
gerij aangegaapt met een belangstelling, welke in
den regel slechts koningen en keizers te beurt valt,
schoon geen enkele gelaatstrek der fel bewonderde
herkauwers eenige ingenomenheid verraadt met de
ondervonden belangstelling en het hun zelfs is aan
te zien, dat de wandeling over de hun vreemde
Amsterdamsche keien hun zoogdierengemoed met
wrevel vervult. Teruggekomen voor de poort van
hun paleis ik bedoel voor de deur van den
slagerswinkel, waar weldra hun bloedige fragmenten
dingen te Insterburg. Daar waren geen aanzienlijke
fortuinen, maar ook geen menschen die in een enkelen
nacht door een stormwind aangegrepen in den afgrond
geslingerd werden.
Het was hem als hoorde hjj de klokken van de heilige
Maria luiden en als stond hq weer als kleine jongen op
het koor in de kerk terwjjl het orgel speelde en de
gemeente zong. Zonder aanleiding welde die herinnering
in hem op, en terwql hq in droomen verloren op den
prins neerzag, klonken hem de woorden in de ooren
van den ouden pastoor Wislicenus, die zjjn preek het
liefst begon met dezen tekst: Kom tot mjj, gjj allen
die belast en beladen zjjt.
Hij ging naar den prins toe en hief hem op. Spreken
kon hij niet, trouwens wat zou hjj hem ook zeggen?
Langzaam geleidde hij hem naar de deur, toen knikte
de prins hem dankbaar toe en gaf hem een hand.
Konrad sloeg de fluweelen portières terug en deed
de deur open. De prins knikte nogmaals en ging, maar
den drempel overschreed hjj niet. In de voorkamerwerd
een deur toegedaan, een lach klonk, een vrooljjke lach
en daar stond Kathchen voor hen.
«Ah I Doorluchtigheid.® Lachend wilde ze iets zeggen
maar zoodra ze hem aanzag, verstomden de woorden
op haar lippen.
Hjj vertrok zjjn gezicht tot een glimlach.
«Juffrouw Kathchen, ik, ik heb haast, ik ik
adieu, juffrouw Kathchen.®
Een knecht kwam haastig binnen en keek zoekend
in het rond. Toen ging hjj naar Konrad en zeide zacht
«Meneer Brandes laat vragen of u zoo goed wil zjjn
bjj hem te komen.®
Konrad ging en zwjjgend geleidde Kathchen den prins
door de galerjj, dit tot wintertuin diende naar de vesti
bule. Er moest iets met hem gebeurd zjjn, maar ze
durfde er niet naar vragen.
Hem de hand reikend, zeide zjj
«Tot weerziens. Misschien zien wjj elkaar vanmiddag
wel in den Dierentuin. Altijd als het weer beter wordt.®
Wordt vervolgd).