Honderd en achlsle jaargang.
DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
De Kranige Chauffeur.
No. 218.
190(5.
ZATERDAG
20 OCTOBER.
Japan in HLorea.
BEULIJNSCHE BU1EV EN.
FEU1LLETO N.
Doze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagen uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar 0,80 franco door het geheele Kijk f I.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer. 3
Prijs der gewone advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N.|V. Boek- en Handelsdrukkerij
v|h. HERMs. COSTER ZOON Voordam O 9.
ALKMAARSCHE COURANT
In bet verre Europa, aldus de correspondent van
Der Tag in Oost-Azië, zal men zich moeilijk kunnen
voorstellen met hoeveel spanning men in geheel
Oost-Azië het optreden der Japanners in Korea
gadeslaat. Dit geschiedt echter niet, omdat het
verlies van de onafhankelijkheid van het kleine,
nog onontwikkelde rijk iemand behalve de Koreanen
zeer ter harte zou gaan. Reeds te lang hebben de
roofzuchtige buren van Korea een oogje op het
land gehad en eerst de Japansch-Ohineesche, later
de Russisch-Japansche oorlog hebben maar al te
duidelijk doen uitkomen, dat het voor zelfverdediging
te zwakke en ook door geen verstandig verbond
gesteunde rijkje, een blijvend gevaar is voor den
vrede in het verre Oosten. Keen, niet de Koreanen,
maar hun heeren eu meesters zijn de hoofd-acteurs
van het drama, dat zich op het vroeger zoe geheel
van de wereld afgesloten schiereiland afspeelt.
Onder de toeschouwers zijn de gele en bruine
rassen van Azië sedert den laatsten oorlog Japan
gaan aanzien als de natie die hen misschien voor de
overmacht van het blanke ras zou kunnen redden.
Echter wanneer men begreep dat de „bevrijders'' van
Korea de oude ketenen van de bewoners daar slechts
zouden breken om dezen nog zwaardere aan te
leggen, dan zou men zich toch eerst nog wel eens
bedenken of men het toe zou laten dat de blanke
satan door den gelen werd verdreven.
De blanke naties van haar zijde, die aan het
einde van het vorige jaar met verrassende nauwge
zetheid, de rechten van Japan in Korea erkend
hebben, voelen zich thans meer en meer door den
twijfel geplaagd of zjj niet wat voorbarig zijn ge
weest met zoo spoedig reeds het lot van Korea in
de handen van Japan te hebben gelegd, welk laatste
land nog geen proeven van groote hok watym laud en
overlog in kof - cit afgelegd en zeet
licht een ongowenscht en ongepast gebruik van de
door hem verkregen macht kan maken.
liet optreden van Japan in Korea en de resultaten
die het gevolg daarvan zullen zijn, moeten van het
grootste belang geacht worden voor het oordeel dat
men zich van de Japanners in het buitenland gaat
vormen.
Uit deze resultaten toch zal men gaan afleiden
of de beschaving, de invloed van Japan van vrucht-
haar en zegenrijk karakter is, of dat ze slechts een
uiterlijk vernis is, een naam, een middel tot het
v. rkrijgen van macht, die hetzij met vrees, hetzij
met wantrouwen zal vervullen.
Dat men in Japan begrijpt, dat er zeer veel voor
het prestige van het land afhangt van het optreden
in Korea, bewijst de keuze van den beroemden
markies Ito tot resident-generaal voor Soul, ofschoon
de Tenno (Keizer) in Tokio de diensten van dezen
knappen, kundigen raadgever in staatszaken, zeker
slechts met moeite kan missen.
De vraag, die ons ter beantwoording zal worden
voorgelegd, is nu of het Japansche hervormings
programma eerlijk en verstandig ten uitvoer zal
worden gebracht en in hoeverre de vele bezwaren
tegen de handelingen der Japanners aangevoerd en
de twijfel aan hun kunnen en goeden wil gerech
tigd zijn.. Gaan wij in de eerste plaats eens na hoe
de Koreanen Japan's optreden beschouwen. En dan
spreekt het wel van zelf, dat dezen, die door hun
afzondering getoond hebben een grooten tegenzin te
hebben tegen alles wat vreemd is, alles verafschuwen
wat de Japanners tot stand brengen ook zelfs die maat
regelen, die voor hen slechts goede gevolgen kunnen
hebben en genomen worden met de beste bedoeling.
Maar afgezien van dezen gemakkelijk te verklaren
algeineenen tegenzin, heerseht in Korea een groote
verbittering tegen de indringers wegens het geweld
dadig en eigenmachtig handelen, waaraan dezen zich
op allerlei gebied schuldig gemaakt hebben. De
inboorlingen, die landerijen bezitten aan den nieuwen
Japanschen spoorweg, moeten het maar goedvinden
dat beslag wordt gelegd op hun bezit ten bate van
den spoorwegaanleg. Elders eigenen de Japanners
zich land toe voor „militaire verbeteringen", voor
exercitie-velden, om kazernes te bouwen enz. In
de stad Pingyang, heb ik het ongehoorde staaltje
gezien dat de Japanners in bezit namen een stuk
grond van ongeveer 4'/2 Engelsche vierkante mijl
oppervlakte, deels midden in de stad, deels in de
nabijheid van den spoorweg gelegen. Honderde
huizen zijn geslecht, tegen den wil van de eigenaars.
Andere gebouwen zijn door Japansche soldaten
betrokken en de bewoners, die men slechts een
klein hoekje om te wonen heeft gelaten, mogen van
geluk spreken dat ze niet evenals zoovelen uit hun
woning verdreven zijn. En niet alleen in Pingyang
gaat het zoo toein andere garnizoensplaatsen is
het al even erg. Het heet dan wel dat de Japansche
regeering schadevergoeding geeft, maar die vergoe
ding is altijd in verhouding met de toegebrachte
schade veel te gering. Om een voorbeeld te noemen
de vroegere bewoners van de militaire terreinen in
Pingyang kregen voor schadeloos stelling voor de
overgave van huu bezit slechts oen klein bedrag m
gf'1 '»rv* (ta UUCMI I - voin 'IMi DUtrMklCHII VI Tl
nieuwe woning of reiskosten te (leKken en dit be
drag moet de Koreaansche regeering bovendien nog
weder teruggeven aan de Japansche, als deze later
het land niet meer kan gebruiken en daarom weder
aan de eigenaars geeft.
Men kan begrijpen welk een grenzenlooze ellende
door zulk optreden over ontelbare families gebracht
wordt, en hoe het den Koreanen te moede moet
zijn, wanneer op het hun ontnomen terrein, dat voor
militaire doeleinden gebezigd zou worden, zich
Japansche kooplieden gaan vestigen om zich meester
te maken van het bedrijf, der van hun haarden
verdreven bewoners van het land.
Aanvankelijk, gedurende den oorlog verdienden
de Koreanen, zoo af-en-toe nog-al-eens een aardig
duitje. De Japanners betaalden toen zeer accuraat
en voldoende de arbeiders aan den spoorweg eu de
voor militair-transport gehuurde koeli's en andere
dienstbaren.
Thans echter nu zij zich wat steviger in het
zadel voelen, beginnen zij te onderdrukken en on
verantwoordelijk op te treden. Bij duizenden worden
de Koreanen geprest om te arbeiden aan het door
trekken en nieuwleggen van spoorwegen en aan het
bouwen van Japansche werken en wee dengenen,
die het wagen zich daartegen te verzetten, tenzij
dezen een blanken beschermer hebben.
Er zijn mjj vele gevallen ter oore gekomen,
waarin de Japansche militairen zulke weerspannigen
met den dood bedreigd hebben. En al kan men nu
niet zoo maar alles gelooven wat „men" zegt, dat
neemt niet weg, dat er voor de betroffenen een
vreeselijke ernst in deze gebeurtenissen ligt. Want
zij leven in een land, waarvan het wel héét dat er
de folteringen van gevangenen zijn afgeschaft, maar
waar in werkelijkheid dagelijks nog personen op de
wreedste wijze gemarteld worden, waar in de laatste
jaren op last van den krijgsraad nog honderden
werden doodgeschoten en waar in de gevangenissen
ontelbare personen versmachten en lijden, alleen
omdat op hen de verdenking rust van oproerig
optreden tegen de nieuwe heerschers. In zulk een
land zal het zeker niet ontbreken aan middelen om
onwillige dorpsbewoners of eon paar arme boeren
die de bevelen van de indringers niet willen op-
volgen „tot rede" te brengen. Men behoeft daar tot
doodslag niet terstond zijn toevlucht te nemen.
„Maar dat zijn ongeoorloofde toestanden", zullen
waarschijnlijk de lezers van deze regels uitroepen.
„Waarom vereenigen de bewoners van Korea zich niet
om gezamenlijk zulke voorvallen te voorkomen
waarom doet de nationale overheid niets tegen deze
schreeuwende willekeur en ongerechtigheid der
vreemden. Het is niet moeilijk om een antwoord te
geven op deze begrijpelijke vraag. Nooit zou het
tot zulke toestaudeD, als wij hierboven schilderden
gekomen zijn als de volkskracht niet tot in den
wortel vergaan was, als uit hun harten niet elk
spoor van stout zelfbewustzijn en mannelijke kracht
verdwenen was.
Het minder-bedeelde volk is, tengevolge van de
eindelooze onderdrukkingen die het in de laatste
eeuw heeft moeten verduren, een stompzinnige,
Bijlui).. cownnWi ILavrooad
-WHiflT'/iWUW.. Bijluit vntiuatw. '■"Vrecailvoor oil
eemge ontwikkeling bezit het rïi«É hof fJortrnVhf
den moed en kracht om zich aaneen te sluiten tot
een gemeenschappelijk verzet tegen de ondernemende,
onbevreesde en goed georganiseerde Japanners. En
daarbij komt het gebrek aan raadslieden, aan ver
standige leiders. Zij die hun voorgangers, hun aan
voerders moesten zijn, de economisch meer be
voorrechten deze zijn weinig meer ontwikkeld
dan de minderen en staan daarbij moreel zeer laag',
zij zijn er in de eerste plaats op bedacht door
vleierij en met list bij de Japanners in den gunst
te komen. Wel roemden zij den minister, en noemden
hem een held, toen hij zich van het leven beroofde
om de vreemde heerschappij niet te moeten ver
dragen. Als deze man echter den moed had gehad
openlijk tegen de overheersching van zijn lands
lieden te protesteeren, dan zouden er van dezen
nog geen dozijn het gewaagd hebben zich frank en
vrij aan zijn zijde te plaatsen.
Erbarmelijke intriges, doellooze demonstraties op
den openbaren weg, het oprichten van clubs met
allerlei mooie programma's, het bewerken van kleine
oproeren in afgelegen provincies waarbij overigens
meestal duchtig geroofd en geplunderd wordt
dat zijn de treurige middelen, die de dapperen onder
de patriotten gebruiken, en waarvan zij heil ver
wachten, om het vaderland te redden. De anderen
spannen zich zelfs hiertoe niet in, maar verborgen
hun onmachtige gramschap achter valsche onder
danigheid.
Is het dan te verwonderen dat van de verachting,
die de dappere en stoute Japanners voor zulke
slaven, zulke energieloozen, 'moeten krijgen, liet
eerste gevolg is een gevoellooze behandeling van dn
Koreanen en dan gaande weg een miskennen van
hun rechten Zeker dat is onedel van de Japanners,
maar de Koreanen zijn zelf ook niet zonder schuld.
In Pingyang heb ik gezien, dat een Japansche koeli,
die opzichter was over eenige arbeiders, deze op
ruwe wijze, zonder een eigenlijke reden met een
knuppel afranselde, terwijl de daar vlakbij arbeidende
Koreanen het niet eens waagden er naar te zien,
laat staan er een opmerking over te maken.
Toen ik in Pingyang meerderen gegoeden, wer
kelijk ontwikkelden Koreanen vroeg, waarom zjj
niet hemel en aarde in beweging brachten om ten
minste weer één kamer te mogen bewonen van hun
woning, waaruit zij vanwege de Japansche inkwar
tiering waren verdreven, kreeg ik hot stereotype
antwoord „Wat kunnen wij daar tegen doen Zij
zjjn zoo sterk en wjj zijn zoo zwak. Het geeft toch
allemaal niets."
Men mag nu oprecht medelijden hebben met de
Koreanen, op krachtige hulp vau andere landen zullen
dezen niet behoeven te rekenen, zoolang niet zij
zelf moediger en waardiger gaan optreden. Den
kruipenden slaaf reikt de sterke en moedige niet
de hand.
Ka, pi toi n VON PU8TAH.
Particuliere Correspondentie.)
HERLIJN 1« October.
pj'lwwt) lllllll.' nlTiltl lil.. I-rr -
-- "in een Pi tnt v/.n n, nen
lollern te pas komt.
Aan de noordelijke grens van u<,vijjn igt de
voorstad Plötzensee in een bosch- en wiu^.»^i_^
landschap. Daar vindt men o. a. eene militairo
zweminrichting en de schietterreinen van de troepen,
die in de noordelijke helft van Berlijn gekazer
neerd zijn.
Toen gisteren namiddag tegen 1 uur de wacht
aan de zweminrichting afgelost was en de aftrek
kende wacht naar huis wilde gaan, trad een kapitein
van het eerste garde-regimenl-te-voet op haar toe
en zeide op strengen bevelenden toon „de afgeloste
wacht moet onmiddellijk mijne bevelen opvolgen
ten einde behulpzaam te zijn bij eene gevangen
neming die op last van Z. M. den Keizer zal plaatH
hebben. De commandant, een onder-officier, mocht
naar zijne kazerne die van het Garde-Fuselier-
regiment terugkeeren de kapitein zou zelf do
Keizerlijke lastgeving ten uitvoer brengen. Aldus
geschiedde. Gedurende den marsch ontmoette men
de wacht van het 4de Garde-Ilegiment-te-voet die
de schietbanen bewaakt had. Ook zij en met haar
de commandant, een korporaal, moest zich onder
de bevelen van onzen „kapitein" stellen. Thans
had deze 10 man tezamen. Hij liet zijne afdeeling
De wonderlijke avonturen van een
motorwagen.
Uit het Engelsch
door Mevr. VAN HEUVELINCK.
40)
Hjj kan langs een Detrekkelyk rechten weg sturen
en weet hoe hjj de versnelling veranderen moet, dat is
ongeveer alles; en bij een onverwachte moeilijkheid zou
ik zjjn tegenwoordigheid van geest niet vertrouwen. Hoe
't óok zjj, wij snorden zonder eenig ongeval door Tai bes
en Tournay, wat meer aan het goede rijtuig dan aan
den bestuurder te danken was maar toen wij een lange,
steile helling opgingen voorbij Lanespède, waar een
groot spoorwegviaduct dwars door de vallei gaat, ver
gist l'ayne zich in het veranderen der versnelling, raakte
daardoor geheel in de war en vergat de rem te ge
bruiken, cm te voorkomen dat wij achteruit van den
heuvel naar beneden rolden. Gelukkig zat ik aan den
kant van het remtoestel en uit de tonneau reikend, greep
ik den heiboom der handrem en remde met volle kracht,
Het volgend oogenblik sprong ik uit den wagen, snelde
naar voren, zette den motor opnieuw aan en schakelde
de kleine versnelling in, zoodat de wagen direct weer
voorwaarts ging. Ik geloot niet dat een van hen het
gevaar begreep, waaraan wy ternauwernood waren
ontsnapt, en Payne excuseerde zich coor het rijtuig de
schuld te geven. "Wij vervolgden onzen weg met de
tweede versnelling en kwamen op een golvende vlakte,
vanwaar wij het uitzicht hadden op een kleine badplaats,
Capvern les-Bains, die ver beneden ons lag in ten dal
aan den voet der Pyreneën.
Zonder veidere ongevallen bereikten wij Montiéjeau,
waar volgens L.yu gids een buitengewoon steile heuvel
was. Daarom waagde ik het te zeggen»U mag hier
wel goed uit kijken, meneerhier is een moeilijke
heuvel. De ploert was lomp genoeg geen notitie te
nemen van mijn waarschuwing hij reed door de lange
straat der stad tot hij aan den rand van een gevaailijke
helling kwam, waar de weg plotseling een klein eindje
steil afliep en daarna een scherpe bocht naar links
maakte. Met onverantwoordelijke snelheid daalde hij den
heuvel af, niet omdat hij zoo overmoedig was. maar
omdat hij niet wist wat hij doen moest, en toen hij
halfweg een rammelende stations-omnibus langzaam naar
boven zag komen, waarbjj niet veel ruimte tot uithalen
overbleef, werd hij bepaald roekeloos. Weer leunde ik
naar voren en liet de handrem werken om den wagen
wat langzamer te doen loopen. De ideoot begreep zeifs
niet dat ik hem voor een ongeluk had behoed, want
toen we goed en wel beneden waren zei hij tegen juf-
trouw Randolph, sben ik die helling niet met een flinke
vaart afgegaan l« Ik kan je zeggen dat ik blij was, toen
we te St. Gaudins stil hielden voor de lunch, want ik
wist dat de weg zich hier van de Pyrentën afbuigt en
over de groote vlakte van Languedoc verder gaat.
Gezegende vlakte van Languedoc, door sommige rei
zigers zoo eentoonig genoemd Zwijgend naast tante
Mary in de tonneau zittend, verheugde ik mjj in den
langen, rechten, met populieren omzoomden, vlakken weg,
die zich zoo ver uitstrekte als je zien kon en zich in t
verre verschiet verloor. »llier kan de domoor aan het
stuur ons tenminste niet veel kwaad doen,v dacht ik.
Als ik in de stemming was geweest had ik zeker genoten
van het schoone tafreel, want de Pyreneën verhieven
zich in een blauwachtig waas aan den h( rizon en op
den voorgrond gaf de Garonnne ons menig schilderacht'g
plekje te zien. In het bijzonder herinner ik mij een
mooi boschgezicht St. Martoiy dat, hoewel ik 't maar
vluchtig zag, een duidelijk beeld in mijn geest achterliet.
Het was een verlichting voor mjj toen wjj van avond
afstapten te Toulouse, waarvan de baksteenen huizen
langs de breede, kalme Garonne gelegen, zonderling
rose getint werden door de horizontale stralen der onder
gaande zon.
Mijn arme wagen 1 Toen ik hem na deze slechte be
handeling ging schoonmaken, scheen hjj mjj mijn ontrouw
te verwijten. Zelfs zijn lantaarns geleken wel droef-
starende oogen. En dit is nog maar de eerste dag van
de vele, die nog komen moeten. O, vriend, hoe lang
zal het zoo voortgaan, hoe lang? Ik begrijp niet water
nog worden zal van je ongelukkige
Jack Winston.
Narbonne, 17 December.
Ik deed het begin van dezen brief niet op de post,
als het ware voelend dat ik er nog wel iets zou hebben
bij te voegen.
Weer is er een dag om een dag vol schrik en
onvoorziene gebeurtenissen. Payne heeft een groote
domheid begaan, wat zeer in myn voordeel isik heb
mijn plaats voor in het rijtuig hernomen, hij is naar
de tonneau en tante Maiy verbannen maar nog niet
voor goed verdwenen. Hjj vergezeld ons nog steeds en
naar het schjjnt is hij stellig van plan bij ons te blijven.
De toestand is dus in den grond der zaak nog precies
als gisteren.
Ware het ongeluk niet gebeurd waarvan ik je ver
tellen zal, dan zou deze dag een van de prettigste ge-
weest zjjo van de geheele reis. Hoewel bij het wegrijden
in de tonneau gezeten, keek ik toch met genoegen naar
het schildeiachtig landschap, waardoor wij van morgen
reden. Eerst genoten we nog van menig eindje gepla-
veiden weg, voor wij Toulouse goed en wel achter den
rug hadden, en kwamen toen in een mooie, open streek,
waar wy menige boerenkar inhaalden en passeerden.
Deze rij oen altijd midden op den weg en daar de voerlui
dikwijls slapen, moest er heel wai getoeterd en ge
schreeuwd worden voor zy naar rechts uitweken. Spoedig
begrepen wij waar al die karren heengingen, want in
een groot dorp komend, zagen wy daar overal kalkoenen
en ganzen met by elkaar gebonden pooten luid schaterend
in lange rjjen op straat liggen. Het was er vol boeren
en boerinnen oude en jonge en de bejaarde vrouwen
droegen een nette zwart zyden kap, die haar brum,
gerimpeld gelaat geheel omsloot. Wy moesten midden
door de drukte lieeu on waren genoodzaakt onder voort
durend toeteren met den hoorn langzaam te ryden. Aan
den anderen kant van het dorp kwamen wy op een
breeden, vlakken weg, zoo gelijk als een biljart, staken
het groene Canal du Midi over, reden eemgen tyd langs
zijn oever en passeerden een wonderlijke obelisk, opge
richt ter eere van Riquet, den ontwerper van het kanaal.
Terwijl we een heuvel opgingen spreidde zi .h plotse
ling een ontzaglijk panorama voor ons uit. Aan onze
rechterhand heel in de verte verhief zich de gezaagdo
kam der Pyrentën, zjjn besneeuwde toppen hoop opste
kend boien een voorliggende heuvelreeks; links strekte
zich een wijde, golvende landstreek uit, met steden en
kerktorens, welker omtrekken scherp afgeteekend in de
(iine, doorzichtige lucht opdoemden want het was
een prachtige, heldere dag. En achter dit alles, ver weg
aan den horizon was zeer vaag een keten van blauwe
bergen zichtbaar, de Ceveunes, geheiligd door de
herinnering aan Robert Louis Stevenson.
Wij snorden het eene dorp na het andere dooi, een
lange straat gelijk kinderen in kielen vreemde spellet jes
spelend, met hun schrille stemmen kibbelend en hun
kieine vuisten welsprekend onder eikaars neus duwend;
knappe mannen in het blauw gekleed met roode sjei pen
en den algemeen gedragen »baret« op het hcold, met
hun wreeden prikkel spannen geduldige ossen voort
drijvend; een troepje menschen voor een kerkdeur
een trouwpartij of misschien een begrafenis; oude
I vrouwen breiend in de zon; jonge vrouwen glimlachend
voor de vensters dit alles volgde elkander in bonte
mengeling op als de flikkerende beelden in een kine
matograaf; en na de laatste (Lkkering rolden wy weer
voort langs den bresden gryzen weg, mets ziende dan
de aan beide kanten voorbijvliegende boomen en de
dunne, witte welken dry vend langs dt.n.azuren,^el[T'-
Slechts in een automobiel kan je al deze indiukken
krijgen. In een trein zit je als in een doosin een
auto zit je in oen gevleugeld rytuig met het ruime
uitspansel in al zjjn uitgestrektheid boven je.
Wor. t vervolgd).