No. 299.
Honderd en achtste jaargang.
1906.
DAGBLAD VOOR ALKMAAR. EN OMSTREKEN.
Nieu wj aarswenschen.
Rijksgids voor deo Telefoondienst.
DONDERDAG
20 DECEMBER.
3XT ieuwj aarswenschen
Gevonden Voorwerpen.
BINNENLAND.
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80franco door het geheele Rijk f I,—.
Afzonderlijke nnmmers 3 Cents
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewsne advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N.|V. Boek- en Handelsdrukkerij
v|h. HKRMs. COSTER ZOONVoor dam O 9.
®Ui die zich atet Junaarl a.g
op de Alkataargche Courant «bon-
aeeren, ontvangen de tot dien da-
tuM verschonende nuaacrs «RATI8.
In het nnmmer van den Oudejaarsavond,
hetwelk MAANDAG 31 DECEMBER ver
schijnt, zullen wederom
worden opgenomen, 25 Cents a
contant.
DE UITGEVERS.
Aan belanghebbenden wordt bekend ge
maakt, dat de nieuwe halfjaarlq k-
sche uitgaaf is verschenen van
Ex emplaren zjjn A f 0.50 verkrijgbaar aan
het Rijkstelegraafkantoor.
De waarnemende Directeur van het
Telegraafkantoor
A. P. KOPIJ.
Te bevragen aan het politiebureau van 9—12 uur.
Een wollen doek, vier knipmesjes, vjjf portemonnaie's
met en zonder geld, twee huissleutels een paardendek,
een wollen das, een hondje, een kinderwantje, een
horlogeketting met medaillon, een paar heerenhand
schoenen, een rozenkrans in étui, een fluweelen zakie
en een r. c. kerkboekje.
Alkmaar, De waarn. Commissaris van Politie,
19 Dec. 1906. W. J. DE WILDE Jr.
den
Alkmaar, 20 December.
„Het Drievoudig verbond is niet dood."
Eerst heeft de heer von Bülow dit te Berlijn,
daarna de heer Aehrental het in Weenen en Boeda
pest en tenslotte de heer Tittoni het te Rome
verklaard. Zij zijn alle drie zeer stellig geweest in
hun verklaringen, waaruit reeds blijkt, dat deze
geenszins overbodig mochten worden geacht.
Het Drievoudig Verbond is een kranig stuk werk
van politieke smeden, die iets hechts konden tot
stand brengen, van staatslieden, wier evenknie men
in onzen tijd te vergeefs zoekt. Welk land heeft
op dit oogenblik een Bismarck of een Crispi aan
te wijzen? Het gaat met een Bismarck net als
met een hoogen toren hoe verder men van hem
afstaat, hoe beter overzicht men van zijn omgeving
krijgt, hoe forscher en massiever hij daardoor uitkomt.
Het Drievoudig Verbond heeft ontegenzeggelijk
veel bijgedragen tot handhaving van den vrede in
Europa. Het kon een macht ontwikkelen bij ge
zamenlijk optreden zóó groot, dat elke andere
groote mogendheid daarvoor terugdeinsde en het
niet waagde, een der verbondenen aan te vallen.
Den laatsten tijd is de roem van dit verbond
verbleekt. De groepeeringen der mogendheden is
anders geworden. Het tweevoudig verbond tusschen
Rusland en Frankrijk ontstond en toen Rusland
vleugellam geslagen was, zocht en vond Frankrijk
steun bij Engeland. Zoo'n vaste waarborg voor den
vrede is het Drievoudig Verbond dus thans niet
meer. Maar ook om een andere reden niet. Immers
er is véél veranderd in de verhouding van de drie
mogendheden onderling. Duitschland heeft te veel
invloed gekregen, Oostenrijk-Honganje en Italië
kunnen het onderling niet te best vinden. Wat
Duitschland betrelt het is voor een kleineren
staat een gevaar zijn bondgenoot te wezen. Wanneer
het groote rijk zich stort in een of ander avontuur,
wordt zijn bondgenoot medegesleept. En wanneer
Duitschland iets wil tegen den wensch van de
kleinere staten kan het daarop een pressie uit
oefenen, bijv. bij het sluiten van handelsverdragen.
Wat Oostenrijk-Honganje en Italië aangaat, zij
hebben gemeenschappelijke belangen en wenschen
en dit opent de mogelijkheid voor botsingen en
geeft aanleiding tot naijver.
Wel is dus het Drievoudig Verbond hernieuwd,
maar het is niet meer zoo stevig als vroeger. Het
heeft barstjes en scheuren gekregen. Zoo althans
wordt dikwijls aangenomen. Doch de officieele
heeren ontkennen dit ten sterkste. Nu heeft men
in ons land een droevige ervaring opgedaan. Ergens
was een hecht gebouw, dat scheuren kreeg en ook
daar werd door officieele heeren ontkend, dat dit
groot gevaar zou kunnen opleveren. Welke waarde
aan deze ontkenning moet worden gehecht daar
over zal thans wel geen verschil van gevoelen be
staan. En zoo kon het ook wel eens gaan met die
andere ontkenning, welke eergisteren in de Itali-
aansche Kamer door den minister van buitenlandsche
zaken is herhaald.
Het Drievoudig erbond, zeide hij, zal de grond
slag van onze politiek blijven, wij moeten er aan
vasthouden. Deze verzekering is voldoende om te
bewijzen/ dat zij dwalen, die beweren de verzwak
king er van waar te nemen en er het spoedige
einde van voorspellen. Men heeft gezegd, dat het
Drievoudig Verbond gewijzigd en van gedaante
veranderd was en dat het karakter ervan wezen
lijk vredelievend is geworden. Ik geloof zeide
de minister dat het Verbond altijd zoo geweest is.
Hij verzekerde voorts dat het Drievoudig Verbond
van thans den hoogsten lof verdient, omdat het
Europa jaren van vrede zal verschaffen. Dank zij
het Drievoudig*.verbond, heeft Italië een onafhanke
lijke politiek kunnen volgen. De legende van een
Duitsche inmenging ten nadeele van de waardigheid
van Italië, is een zuiver verzinsel.
Over de mogelijkheid van een conflict tusschen
Engeland en Duitschland sprekende, van het stand
punt van het Drievoudig V erbond beschouwd, stelde
de heer Tittoni vast, dat zulk een conflict weinig
waarschijnlijk is, want de betrekkingen tusschen die
beide rijken zijn belangrijk beter geworden.
Wat Oostenrijk en Italië betreft, ondanks de
polemieken in een op een dwaalspoor geleide pers,
hebben de beide regeeringen bewijzen gegeven van
groote wijsheid. De arbeid van de beide regeeringen
moet oprecht voor oogen houden en begunstigen
alles wat beide volken nader tot elkaar kan brengen.
Sedert 1904 is er een langzame maar voortdurende
verbetering in de gevoelens en de openbare meening
jegens Oostenrijk-Honganje, verklaarde de minister
tenslotte.
De Duitsche Keizer, die immers geen zwartkijkers
duldt, kan met genoegen de ministers van buiten
landsche zaken zijner bondgenooten aanschouwen. Zij
behooren niet tot het door hem vervloekte gilde
dat overigens in zijn eigen rijk sterk vertegenwoordigd
is. Zij zien den toestand helder en mooi. Het
is te hopen, dat zij gelijk hebben en dat al die
anderen, die het Drievoudig Verbond minder roos
kleurig zien, dwalen.
Z. M. H. Prins Hendrik.
Bg koninklijk besluit van 19 Dec. 1906 n*. 85, heeft
het Hare Majesteit behaagd, met ingang van den dag
waarop de wet van 8 Dec. 1906 Staatsblad n«. 296) in
werking zal treden, met intrekking van het Koninkljjk
besluit van 6 Februari 1901 n°. 9, aan HoogstDerzelver
Gemaal, Zijne Koninklijke Hoogheid Hendrik Wladimir
Albrecbt Ernst, Prins der Nederlanden, Hertog van
Mecklenburg, enz,, enz, zitting te verleenen in den Raad
van State.
Tweede Rawer.
Gisteren is het algemeen debat voortgezet over het
Hoofdstuk Oorlog. Weer was de belangstelling groot
de tribunes waren vol.
De heer Thomson (U.-L. Leeuwarden) keurde goed,
dat de Minister het blijvend gedeelte niet wil gebruiken
voor kadervorming daarvoor zgn miliciens niet geschikt.
Spr. zette voorts uiteen, waarom bjj het in dienst houden
van het bljjvend gedeelte niet noodig en niet wersche-
Ijjk achtte. De bestrjjders van 's Minis'ers maatregel
hebben in de pers te veel den indruk gegeven, dat de
bestaande toestand goed is. Deze is niet goed, hervor
ming is dringend noodig. Hulde verdient de Minister,
dat hg door een forecho daad de noodzakelijkheid der
evolutie heeft aangetoond.
Nu heeft men bezwaren gemaakt tegen de dekking
van de mobilisatie door Landweermaar acht men daar
voor dan wèl geschikt ons handjevol huzaren?
Tegenover hen, die zoo slecht te spreken waren over
de Landweer, deed spr. opmerken, dat in eenige kampe
menten, waarvan hg bericht ontving, de toestand bjj de
Landweer nog niet zoo slecht was. Men kan toch niet
verlangen, dat de mannen bljjmoedlg die diensten ver
vullen. Spr. critiseerde scherp de bezwaren, aangevoerd
tegen het meegeven van geweren aan de Landweerman,
nen. Het heet bjj de bestrjjders vrees voor onvoldoend
onderhoud van de geweren en vrees voor strooperij met
Rijkegeweren maar spr. meent, dat men deze quaestie
veeleer dankbaar aangrjjpt als een rem op het volksleger.
Spr. verdedigde een dergelgk leger als zeer geschikt ook
tot handhaving van binnenlandsche orde ou rust.
Ter bestrijding van het in dienst houden van het bljj
vend gedeelte betoogde spr. dat het niet aangaat miliciens
alleen in dienst te houden voor eventucele mogeljjkbeden,
welke buiten hunne taak liggen.
Wat de hasdelwjjze van Generaal Smeding aangaat,
deze keurde spreker af. Spr. verzekerde, dat hg en zgne
vrienden den Minister zoo krachtig mogeljjk zullen steunen
inzake de afschaffing van het blijvend gedeelte, dankbaar,
dat er eindeljjk eens een bewindsman is gekomen, die
do oorzaak inziende van de kwaal, waaraan onze
weerkracht ljjdt, door de op te leggen plichten en
lasten zoo min drnkkend mogelijk te maken een
eerste stap gezet in de richting naar algemeene dienst
plicht, waardoor ieder man weerbaar zal worden. Her
vorming is dringend noodig, en die hervorming moet
geleid worden door het besef, dat het volk eu het leger
tot elkander moeten gebracht worden.
De heer Eland (U. L. Arnhem) sloot zich, wat de
hoofdzaak betreft, aan bjj het betoog ?an den heer
Thomson. De maatregel betreffende de inkrimping van
het bljjvend gedeelte, heeft spr's sympathie.
Spreker keurde goed, dat de Minister niet de rapporten
der inspecteurs heeft overgelegd, maar drong er bjj den
Minister op aan om aan de Kamer zooveel mogeljjk
lioht te verschaffen omtrent zjjue plannen met betrekking
tot de Militie- en Landweerwetteu.
De heer T y d e m a n (L. Tie!) betoogde, dat men bjj
de beoordeeling van 's Ministers maatregel in zake de
afschaffing van het bljjvend gedeelte de zaak eirenljjk
in twee deelen moet scheiden, nameljjk in inkrimping
van het blgvende gedeelte bjj de onbereden wapens, es
afschaffing van het big vend gedeelte bjj de bereden wapens.
Inkrimping van het bljjvend gedeelte bjj onbereden
wapens kan, indien men maar niet al te veel besnoeit,
algehiele afschaffing bjj onbereden wapens toch kan niet
zonder wgziging van de Militiewet, want het algeheele I
militie-systeem zou er door worden omvergehaald. Bjj
bereden wapens is het bljjvend gedeelte van geheel ander
karakter; daar heeft men met andere bezwaren te maken,
echter meent de Minister deze te kunnen ondervangen
door inkorting van den oefeningstjjd. Op welke wgze
denkt de Minister dit te kunnen doen Spr. meende,
dat de oplossing ware te vinden door invoering van twee
zomerdiensten bjj de cavalerie, en door het om beurt
voor drie maanden naar huis zenden van de manschap
pen bjj de veld artillerie.
De heer Marchant (V. D. Deventer) kvvam op
tegen den heer Van Karnebeeks beschuldiging als zou
de Minister gezwicht zjjn voor politieken invloed. Spre
ker, opmerkende, dat zjjue partjj altjjd was vóór beper
king van de diensten tot het strikt noodige, verklaarde
zich onomwonden vóór 's Miniiters maatregel tot afschaf
fiug van het bljjvend gedeelte.
Spr. oordeelde de thans gehoorde bszwaren ten opz'chte
van bereden wapens ook ongemotiveerd. In den loop
zjjner rede stelde spreker een motie voor, met bedoeling
te geraken tot opheffing van de militaire macht voor het
Kamergebouw.
Vóór de pauze deelde de heer L o h m a n (Chr. H.
Goes) als voorzitter der commirsie voor de stenographic,
naar aanleiding van de beschuldiging van den heer De
Stuers over vervalsching van een stenogram door den
hoofdambtenaar van Koloniën Viehoff, mede, dat een
ingesteld onderzoek aan de commissie de overtuiging had
geschonken, dat de heer Viehoff geheel te goeder trouw
handelde, toen hg, om den tekst van het stenogram te
doen loopen, de woorden, waarover de heer De Stuers
klaagde, in dat stenogram opnam.
De heer De S t u e r s (K. Weert) oordeelde, dat de
commissie voor de stenographie hare bevoegdheid te
buiten ging, toen sjj trad in eene beoordeeling over de
al of niet goede trouw van den heer Viehoff. Spr. hand
haafde zjjne bezwaren. Eenige discussie ontspon zich
hierover;
Na de pauze wenschte de Minister van Finan
ciën een woord in 't midden te brengen ever een
persoonljjk feit. Tot zijn leedwezen heeft hij niet
kunnen bijwonen de vergadering van gisteravond. De
Ministers moeten gaande houden de zaken van hun
Departement, doch in de ochtendbladen las hjj in het
overzicht van de rede van den heer Van Karnebeek
en sedert vernam hij nog, dat de heer Van Karnebeek
zich niet heeft bepaald tet het strjjdvoeren tegen den
Minister, doch zich heeft uitgelaten over diens drjjf-
veeren.
De Minister van Oorlog sou zioh hebben laten
intimideeren en zou hebben gecapituleerd, hij zou dus
zjjn overtuiging geplooid hebben naar de overtuiging
van anderen, iets dergelijks was ook te lezen in het
voorloopig verslag van de algemeene beschouwingen.
Vooropgesteld zij de stellige verklaring dat de Min
van Oorlog bjj geen enkelen maatregel en bjj geen
enkel voorstel zich het minst laat leiden door mis-
plaatsten aandrang tot bezuiniging. Ook bjj hoofdstuk
VIII is hetzelfde verklaard. Ue Minister van Oorlog
heeft zich hierop verdedigd, doch no bevreemdt het
den Minister, dat de heer Van Karnebeek zioh weder
deze uitlating heeft veroorloofd.
De heer Van Karnebeek toch kon weten, dat dit
onjuist was. Hjj wist reeds verleden jaar, dat het
voornemen bestond om het blijvend gedeelte af te
schaffen. Kan er nu eenige schjjn van reden bestaan
voor den heer Van Karnebeek om zulk een besehuldi
ging te uiten f Die beschuldiging raakt niet alleen den
Minister van Oorlog doch 't geheele Kabinet.
Veert strijd, mijne heeren, mair laat uw wapenen
onbevlekt. (Bravo's.) Gelooft in onze eerljjkheid en
goede trouwt (Bravo's.)
De Minister verwacht dus, dat de heer Van Karne
beek zjjn besehuldiging zal terugnemen.
De Voorzitter aohtte het beter dat de heer
Van Karnebeek zieh later rechtvaardigt.
Hij gaf het woord aan den heer Merchant ter
voortzetting zjjner rede.
Een onbeschrjjfeljjk rumoer ontstaat. De heeren
Duymaer van Twist en Van de Velde maken heftige
gebaren tegen minister De Meester. Van alle zjjden
drong men om de ministerstafel.
De heer Marchant traehtte aanvankelijk tever
geefs zich verstaanbaar te maken. Eindelijk ontstond
eenige rust na aanhoudend gehamer van den voorzitter.
De heer Marchant besprak de dekking bij de
mobilisatie, welk bezwaar bestaat er dat de landweer
de mobilisatie dekt Men wil echter de milioiens in
het bljjvend gedeelte houden niet ter verdediging van
het vaderland, doch omdat zjj goedkoop zijn. Men
vertrouwt het volk zoo weinig, dat men het geen
geweren mee naar huis wil geven.
Spr. gevoelt iets voor het bezwaar dat de landweer-
geweren voor strooperij worden gebruikt, maar dit
bezwaar is toch waarlijk van te weinig gewicht om
er een stormram tegen den Minister van te maken.
De heer Troeistra (S. D. Amsterdam III) sloot
zioh aan bjj hen, die batoogden, dat Minister Staal sedert
verleden jaar niet van houding veranderd is.
Ten aanzien van het bljjvend gedeelte sloot spreker
lick in hoofdzaak aan bjj het betoog van den hser Ter
Laan, maar overigens kan hjj den Minister niet steunen,
omdat hg hem geen goed hervormer acht. De afschaffing
van het blgvend gedeelte is overigens slecht voorbereid
en ontaotisoh reeds uitgevoerd voor een deel. figr.'s grief
tegen den maatregel is ook, dat hg slechts telkens voor
een jaar geldt en niet bg de wet is geregeld. Nu zal
de minister telken jare, als hjj meent, dat 't noodig is,
de mannekens onder de wapenen houden.
Spreker zei, er komt niets van de bezuiniging, die de
Minister zich zoo voorgenomen heeft, en daarom bestrgdt
spr. de begrooting, die door zgn partjj niet kan worden
goedgekeurd. Wjj steunen geen regeering, wel rfgeerings-
daden, zegt spr. Hoe men den steun der uiterste linker-
zjjde kan vragen na het >sohandaat«, dat men Maandag
avond den minister van Marine heeft gesteund met nog
meer geld voor vlootbouw, is spreker een raadsel. Waar
de regeering den eenen dag steun zoekt bjj de anti
revolutionairen, en den anderen dag in den revoluti-
onnairen hoek, kan spreker dergeljjke regeering niet
steunen. Daarvoor is hem het offer van afschaffing van
het bljjvend gedeelte niet voldoende.
Hedenochtend komt de minister van Oorlog aan 't
woord.
In de avondzitting werd de waterstaatsbegrooting be
handeld.
Er werden geen algemeene besohouwingen gevoerd.
Bjj de tweede afdeeling sprak de heer van Doorn
L. Gouda) het vertrouwen uit, dat deze Minister zou
beginnen met een gedeelteljjke afsluiting van de Zuider
zee. Voorts drong spr. aan op gestreng optreden tegen
automobilisten, die overtredingen plegen.
De heer P a t g n (U. L. Zierikzee) bepleitte ook wg
ziging van het Kon. besluit inzake de Motor- en Rjjwiel.
wetzjjnerzjjds verzoekende bet verbod van het rgden
zonder licht op te heffen voor streken met weinig passage.
Verder vroeg hg maatregelen tegen het rapen van
mosselzaad aan Rjjkswerken en zeeweringen.
De heeren De R i d d e r (A. r. Wjjk bg Duurstede),
Van der Velde en Troelstra betoogden in
hoofdtaak de urgentie van wgziging van de Motor- en
Rjjwiel wet, aan welke wet men zioh eenvoudig niet
stoort. De heer Tr oelstra vroeg ten slotte een
verklaring van den Minister, dat hjj verandering der
bepalingen zal ter hand nemen.
De heeren S m e e n g e, (U. L. Meppel) van Heem
stra (A. r. Hilversum) en Van Wjjnbergen(K.
Eist), bespraken ook de noodzakelijkheid van wijziging
der Motorwet en eerstgenoemde bepleitte bovendien
afsluiting en drooglegging van de Zuiderzee ale één
geheel en als een nationaal werk.
De heer Tak (8.-D. Franeker) gaf enkele wenken ten
opzichte van de betrekkingen, waarin hjj o. m. het ge
bruik van loodwithoudende vernissen verboden wensoht
te zien. Aan de hand van het rapport der door dr. Kuyper
ingestelde loodwitoommissie betoogde spr. in het alge
meen dat hst gebruik van loodwithoudende vetf vervangen
moet worden door zinkwithoudende, en verder dat het ge
bruik van kunstmatig gemalen verf in de plaats moet
treden van het gebruik van met de hand gewreven verf.
De heer Ter Laan (S.-D. Hoogezand) klaagde over
den gebrekkigen waterstand der kanalen in Noord-Drenthe,
waarin nog steeds niet is voorzien. De sohipperjj onder
vindt er ondrageljjken last door.
De heer Tydeman aohtte behoud van de Motorwet
wensoheljjk. Een maximum snelheid behoeft volstrekt
niet te worden ingevoerd. Als lid der O. v. R. heeft
spr. met veel warmte het stelsel, destjjds in het amen-
dement-Drucker en van Nispen belichaamd, verdedigd en
een bekend automobilist heeft tot spr. gezegd, dat dit
stelsel hem strenger scheen dan een maximnm-snelheids-
bepaling. De bestaande wet moet goed, en niet laks,
worden toegepast. Straf worde opgelegd naar de ver
antwoordelijkheid met het oog op de persoon van den
overtreder.
Doen de kantonrechters niet hun plloht in dezen, dan
zou misschien wetswjjziging noodig zgn. Met zorg heeft
spr. gezien dat soms zoo laag wordt gestraft. De ware
straf is het ontnemen der rjjbewjjzen.
De heer L e 1 y L. Amsterdam) was mede voor
scherp ingrgpen tegen onvoorzichtige automobilisten, doch
wjjst op de groote rol die de auto'e nog znllen hebben
te veivulhn. Voor de ontwikkeling van het plattelasdis
het automobilisme een groot belang. Wjj behooren onze
wegen op het nieuwe vervoermiddel in te richten door
ze aanmerkeljjk te verbroeden. De Minister doet onder
zoeken hoe dit zal kunnen gesohieden. Reeds thans geeft
spr. eenige wenken, o.a. een groot hoofdwegennet door
het geheele land.
Zooals bljjkt uit bovenstaand verslag was het gisteren
een «buitengewone" zitting. Daarom laten we hier het
oordeel nog volgen van een paar ovezichtsohrjjvers. Die
van de N. Rott. Ctzegt
«Langzaam, maar geleidelijk begint de spanning in
de Kamer toe te nemen. Men begint te gevoelen, dat
de dampkring zoo zoe'jea aan vol eleotriciteit is gekomen
één vonk, door een onvoorziohtigen greep vrjjgemaakt
en de algemeene ontlading breekt los Het kleine inci
dent van hedenmiddag liet dit reeds zien. Minister de
Meester vond het noodig, als tjjdeljjke voorzitter van
den ministerraad, zich in de discussie te mengen, om
een krachtig protest te doen hooren t^gen het zeggen
van den heer van Karnebeek, gisterenavond, dat de
Minister van oorlog, bjj zgn maatregel aangaande het
blgvend gedeelte, door een bezuinigingsleos geïntimideerd,
met zjjne eigene meening zou hebben gecapituleerd. Voer
den strjjd riep de minister, verontwaardigd, door de
stampvolle zaal met eerljjke wapenen, maar tracht
niet op deze wjjs onze goede trouw in verdenking te
brengen 1
Da heer Van Karnebeek verloor geen cogenblik zjjne
kalmte. Geheel de positie overziend en begrjjpend, gaf
hjj slechts uiterst laconiek enkele zinnen tot antwoord.
«Wil mjj, eer gjj van mjj oisoht, mjjne woorden torug
ALKMAARSCHE COURANT.