No. 8i.
Honderd en negende jaargang.
1907.
DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN,
Groote Voorjaars-veemarkt
Groote Paardenmarkt
JONG GEHUWD.
ZATERDAG
6 APRIL.
op MAANDAG 15 April 1907.
op WOENSDAG 17 April 1907.
FEUILLETON.
Internationale droomen.
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80franco door het geheele Kijk f I,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3
Prijs der gewone advertentign
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte,
Brieven franco aan de N.|V. Boek- en Handelsdrukkerij
v|h, HEKMs. COSTER ZOONVoordam O 9.
te ALKMAAB,
te ALKMAAB,
Overdenkingen in verband met de
De Ruijter-hulde.
{Wordt trmrtgd).
ALKMAARSCHE COURANT
Al konden wij niet deelnemen aan de feestelijk
heden, toch was het reeds heerlijk en verheffend
om in de verschillende dagbladen te lezen,
met welk een geestdrift de gedachtenis aan
onzen grooten admiraal in verschillende plaatsen
van ons land is gevierd. Met groote belangstelling
zullen ongetwijfeld duizenden lezers de toespraken
gevolgd hebben van Ds. Schuller tot Peursum in
het Concertgebouw, van Ch. Boissevain in de Nieuwe
Kerk te Amsterdam, van Prof. P. J. Blok in de
feestelijke bijeenkomst van „Die Haghek', om slechts
deze te noemen.
Aangenaam was mij die lectuur om twee redenen
Allereerst omdat daar aan De Rug ter als mensch
en als vaderlander de hulde gebracht werd, die den
eenvoudigen schipper-koopman-zeeheld-patriot zoo
tien-, ja honderdvoudig toekomt. Ten tweede omdat
ons uit die huldigende woorden telkens melodieus
tegenruischte een echt gemeend „en despereert niet"!
Het was geen verheerlijking van Holland en de
Hollanders uit de eerste 75 jaren der 17e eeuw,
gevolgd door een magistraal geuite minachting voor
Holland en de Hollanders uit 19e en 20e. Bij allen
lof, dien men bracht aan den genialen leider van
Jan Cordaat en Jan Companie, bleek het ook, dat
door het turen van de sprekers op die grootsche
figuur uit Neërlands en de wereldgeschiedenis hun
oog niet verblind was geworden, dat zij nog konden
ontdekken Jan Cordaats in onze dagen, mannen
van een geestkracht en inzicht, die zij in hun daden
tot voordeel van de menschheid en het vaderland
hebben getuond.
Aangenaam was het ons, te constateeren, dat
toch op lange na niet alle menschen de neiging
hebben om het verleden te beschouwen door een
heldere, het tegenwoordige door een beslagen of
troebele bril. Gode zij dank, dat zij, die hun blik
helder hebben weten te houden, de Jan Cordaats
uit latere dagen nog bij tientallen zouden kunnen
aanwijzen, de Jan Cordaats niet alleen uit den
oorlog (onze koloniale oorlogen met zijn dappere,
energieke plichtbetrachters), maar ook onder hen,
die gelukkighun energie niet behoefden aan te
wenden als den wakkeren zeeheld, doch in dienst
van zaken des vredes (stoere werkers onder staats
lieden, nijverheids- en handelsmannen, Europeesch
beroemde geleerden uit onze en 19e eeuwsche dagen,
HUMORISTISCHE ROMAN
VAN
AATHALIB VONT B8CHTRUT
20)
Ah l geen getuigen en Von Welsen stak het
briefje in zjjn zak en keek op om naar de klok te zien.
Wat duivel, al één uur, mompelde hjj, het is hoog
tjjd dat ik naar huis ga!
Hjj stond op, groette de heeren die juist binnenkwamen
en nam afscheid van het gezelschap.
Von Elten was een en al gedienstigheid; hjj ging
vlug naar de deur om het paard te laten voorbrengen
en deed den ouden heer uitgeleide. Als u het goed
vindt, majoor, dan zal ik eens naar Jeseriz komen o»
een lesje in de graphologie te krijgen.
Heel goed, kom zoo dikwjjls als gij kunt; heel
gaarne zal ik je onderwijzer zijn.
Ik zal ook zoo vrjj zijn, den ritmeester te Miütisch
te schrijven, dat geen heeren vóór de aanneming moeten
komen.
Als gij zoo goed wilt zijn, Elten, 't is heel beleefd
van je, mijn vriendelijken dank. En dus ge komt
gauw eens aan; voor wetenschappelijke studiën maakt
het eene uitzondering en daar hebben de dames ook niets
mede te maken: Tot ziens mijn waarde, het ga je goed.
De sporen van Von Elten rinkelden tegen elkaar,
zjjn met zorg gefriseerd hoofd boog diep tot op de
borsthij keek den wegrijdende na tot hjj een zijstraat
insloeg en een tevreden lachje speelde om zjjn mond.
HOOFDSTUK VII.
Mjjnheer Von Welsen reèd langzaam door de nette
straten van Feldheim, terwjjl hjj overal vriendelijk
groette, hier en daar iemand een paar woorden toeriep,
mannen als een'., Thorbeckeeen Scholten, als de
steunpilaren onzer Handelsmaatschappijen als een
Lorenz, een Van 't Hof, een Bakhuis Roozeboom enz.)
Hoe genoten wij in ons rustig hoekje, wanneer
wij onder die lectuur er aan dachten, hoe wij in
een man als De Ruijter vooral de deugdeD, niet
de ondeugden, van ons Hollandsch ras uit de 17e
eeuw zien uitgekristalliseerd. Waar Prof. Blok'aan
het einde van zijn rede ongeveer dit zeide „Zijn
leven heeft ons nagelaten een lichtend spoor, ons
wenkend tot navolging van dien grooten vaderlander",
daar gaf hij ons genoeg te denken, daar prikkelde
hij onze energie.
Zou het voordeel voor ons kunnen hebben,
wanneer wij het leven van ons 17e eeu wsche voor
geslacht in al zijn lagen zoo oppervlakkig kenden,
dat slechts de deugden ons in 't oog vielen, dat de
17e eeuwers voor ons uitsluitend de personificatie
van Jan Cordaat, de 19e en 20e eeuwers ongeveer
de personificatie van Jan Salie, Jan Rap, Jan Hen
en nog een tal van treurige Jannen waren P Zouden
wij heusch kunnen gelooven, dat er in de 17e eeuw
geen treurig aangewende of ongebruikte energie te
vinden was, zoo goed als nu P Zou het ons ernst
kunnen zijn, dat geestkracht, kracht tot handelen,
in inzicht, in daden vooral in de eeuw van De
Ruijter en Jan de Witt te vinden zijn P
Ik herhaal wat ik straks reeds liet gevoelen:
Ik vertrouw, neen, ik ben er zeker van, dat Jan
Cordaat ook thans nog in ons leeft, en acht ons,
Nederlanders, gelukkig, dat thans zijn geestkracht
in andere banen, in banen des vredes geleid kan
worden, in stilte, zonder wapengekletter en oorlogs
roem, welvaart en geluk om zich verspreidende.
Zouden wij gulden bladeren ontrukken aan den
lauwerkrans van onzen allergrootsten zeeheldvan
onzen trouwsten vaderlanderwanneer wij beamen,
dat De Ruijter als genie verre uitstak boven den
gemiddelden Hollander van zijn dagen, evenals
een tegenwoordig genie dat doet boven onze tijd-
genooten P Zouden wij te kort doen aan den roem
van De Ruijter, Jan de Witt en Willem III, wan
neer wij zeggenniettegenstaande de geestkracht
en de vaderlandsliefde dezer mannen verloor ons
land steeds van zijn grooten, van zijn al te grooten
voorsprong, bet kwam meer en meer ten achter in
den wedloop der groote mogendheden die vooral
in ernst aanving, toen een Cromwell, een Lodewijk
XIY een Colbert als getrainde jockeys de teugels
in handen hadden P Neen, onze vereering en dank
baarheid wordt des te grooternaarmate wij er
beter van overtuigd zijn dat de wedstrijd op den
duur niet te winnen wasiets wat ons duidelijk
wordt, nu wij op afstand van tijd de gebeurtenissen
dier dagen kunnen gadeslaan. Voor ons blijft Willem
III een groot man, al moeten wij toestemmen, dat
hij onze Republiek een overspannen rol liet spelen
op Europa's politiek tooneel, voor ons blijft Jan de
Witt een groot staatsman, al zien wij hem allerlei
politieke kronkelwegen opgaanom Frankrijk en
Engeland het hoofd te bieden voor oub blijft De
Ruijter groot als vlootvoogd en als mensch, wanneer
hjj zijn kracht aanwendt ten dienste van het vader-
of zjjn paard even staande hield om bij een open raam.
of met iemand die voorbjj kwam een praatje te maken,
Feldheim was een echt type van een landstadje,
breede, vrooljjke stiaten, lage huizen met spitse roode
daken, witte neteldoeksche gordijnen voor de ramen en
rnnoie bloeiende planten achter de ruiten; tusschen de
huizen, tuintjes of een breede deur, waardoor men
uitzicht kreeg op een boerenerf, waar kippen vreedzaam
het gras oppikten dat tusschen de steenen groeide.
De bestrating liet in Feldheim zeer veel te weaschen
overeen poëtische huzaren-luitenant had eens een lang
gedicht op zijn garnizoensplaats gemaakt, dat zeer
populair werd en waarin die bestrating duchtig gehekeld
werd. De burgemeester had zich dat zoo aangetrokken,
dat het aanleiding gaf tot zelfmoord. Verder verheugde
zich het plaatsje in vele goede winkels, twee gendarmes
en één nachtwacht, maar booze tongen beweerden, dat
de laatste nog minder zichtbaar was dan de eersten,
's Avonds om tien uur werd er, jaar in en jaar uit
altjjd getoeterd in de straten van Feldheim, maar een
slaapdronken provisor, die eens tot tien uur was opge
bleven, beweerde dat de gedaante in een mantel gehuld,
die op de markt liep, de schoonmoeder van den nacht
wacht Klaus was, de beëedigde vroedvrouw, die, daar zjj
toch naar een klant moest, meteen voor de veiligheid
van Feldheim waakte. Dat was practisch en voor den
nachtwacht zeer gemakkelijk de bewoners van Feldheim
lachten dan ook in hun slaap als zjj den hoorn hoorden
en dachten met boosaardige vreugdeAha, de ooievaar
heeft bjj den molenaar of bakker weêr wat gebracht.
Waarom zou Klaus ook onnoodig zijn slaap opofferen
Er gebeurde toch niets bijzonders in Feldheim. Het 2e
escadron huzaren was gedeeltelijk bjj burgers inge
kwartierd, omdat de kazerne niet groot genoeg was,
om alle zonen van Mars te herbergen. Oorspronkelijk
was het gebouw niet voor kazerne bestemd, zooals
reizigers dachten tot groote ergenis van den burgemeester.
Aanvankelijk had het gediend als klooster, want Feld
heim had jaren geleden goede t jjden gekend't was
de residentie geweest van een hertogin, die zóó vroom
was, dat zjj er een klooster stichtte en een klein slot
»Fasanerie», dat geruimen tjjd gediend had voor
landal tracht hij een val tegen te houden die
onvermijdelijk zou blijken te zijn. Yoor ons blijft
de 17de eeuw een tijd van kloekheid en flinkheid,
al moeten wij toegeven dat in het Nederlandsche
volkskarakter en 't volksleven toen ook wel fouten
aan te wijzen waren, evengoed als dit nu het geval
zal zijn.
Laat het ons niet ontmoedigen, dat ons kleine
landje thans een bescheiden plaatsje inneemt en
moet blijven innemen in de rij der volken van
Europa. Laten wjj den moed niet zakken, wanneer
een enkele buitenlander met een smalend trekje om
den mond spreekt van Nederland en de Nederlanders
uit onze dagen, wanneer men in een Engelsch theater
het Nederlandsche type slechts als caricatuur weet
uit te beelden, wanneer enkele reizende parvenu's
uit het buitenland slechts versteende gewoonten en
karaktertrekken bij ons meenen waar te nemen.
Immers, hoeveel zouden de 17de-eeuwsche Hollan
ders dan ook wel van hun zelfachting verloren
moeten hebben, wanneer zij het oordeel over hun
land en volk van enkele vreemdelingen als onom-
stootelijk hadden beschouwd, in zijn algemeenheid
op allen van toepassing. Een opmerker als de
Engelsche gezant Temple oordeelde ook niet in alle
opzichten zacht over verschillende volksklassen uit
ons vaderlandje in die dagen, in „Journal du voyage
de deux jeunes Hollandais Paris" wordt ook
medegedeeld, hoe met sommige eigenaardigheden
van den Hollander in het buitenland de draak wordt
gestoken, in zijn „Aanwijsingh der politike gronden
en maximen van de Republike van Holland en
Westvriesland" spaart Pieter de la Court ook dik
wijls zijn tijdgenooten niet, en toch de 17de
eeuwsche energie en cordaatheid diep sluimerende
zoo niet dood is P Neen en nogmaals neen Dat
kan en mag niet waar zijn
„De Ruijters leven heeft voor ons nagelaten een
lichtend spoor, ons wekkend tot navolging van dien
grooten vaderlander."
OBSERVATOR.
Wjj gaan naar do tweede groole Haagsche conferentie.
De een raakt bjj deze gedachte in geestdrift, ziet wereld-
hoofdsteden ven jjzen en kanonnen tot vredeswerktnigen
omsmelten, de ander lacht eens, herinnert aan de eerste
conferentie met een schouderophaling en spreekt van
>gevaarljjke comedic*.
De waarheid ligt ook h'er, dankt ons, in het midden,
En zjj ligt meer in de rabjjheid van den tweeden dan
van den eersten persoon. Dat het waarschjjnljjk is dat
wjj binnenkort onder kanonnenvloesch alléén zullen ver
staan het vleesch uit tot hakmachines versmolten kanon
sen, ljjkt buitengemeen onwaarschjjnljjk, geljjk het niet
zeer waar cteynljjk is, dat de conferentie er toe zal leiden,
dat de krijgstoerustingen tot zekere hoogte znllen worden
beperkt.
De eerbiedwaardige, heetgebakeide William T. Stead
verklaart al van te voren dat deze tweede conferentie
ren bespotting van een conferentie zal zjjn als >'t groote
vraagstuk van den vrede met al zjjn vertakkingen niet
op de agenda wordt geplautst, als daar allerlei „tech
nische kwesties van internationaal recht* worden bo
sproken. «Het is niet cm vragen te bespreken aangaande
vorsteljjke heeren en dames, die zich wilden afzonderen
om hunne kleine residenties door lange afwezigheid te
straffen. Uit dien tjjd waren er ook nog een paar
heerenhuizen, die nu voor bureaux en officierswoningen
werden gebruikt.
sFasanerie» stond onveranderd, grjjs, grauw en
verweerd in haar eeuwenoud park en de grjjze slot
voogdes zat achter de kleine vensters eenzaam te
spinnen, als de godin van het noodlot, die hare
geheimzinnige taak volbrengt.
Alleen op den geboortedag van den landvorst, moch
ten de officieren en ambtenaren van de stad met hunne
dames in «Fasanerie» danseneen zeer eigenaardig feest,
waaraan ook de grondbezitters uit den omtrek deel
namen.
De gezelligheid in Feldheim was niet groot, maar
toch door de omwonenden en het garnizoen meer dan
men verwachtteen al waren er ook onder de pas aan
gekomen officiert-n, die wanhopend waren en beweerden
dat Feldheim een vervelend nest was, zoo had het
landstadje toch zjjn vrienden die de bekoorljjke
omstrekeï en het vrjje leven zeer roemden.
Terwijl mjjnheer Von Welsen weer het bosch in reed
en de takken in knop en de statige denneboomen in
de zon schitterden, cacht hjj er nog eens goed over
na, wat Von Elten gezegd had. Dat het schrift van
den landraad geen bjj zonder goede eigenschappen zou
aanwjjzen, wist de majoor wel vooruit. Hjj was niet
erg op mjjnheer Von Bom gesteld, want dat was iemand
die hem durfde tegenspreken en die op den koop toe
nog altjjd geljjk had. Voor zoo'n opgewonden persoon
lijkheid als de eigenaar van Jeseriz, was het recht on
aangenaam met zoo iemand te doen te hebben. Het
bataljon van den majoor had in een klein afgelegen
garnizoen gelegen, hjj was daar de zelfstandige bevel
hebber en de schrik der Russen. Zoowel in dienst als
in gezelschappen was zjjn opinie altjjd de beste. Daardoor
was hjj nog al een tyranniek en heerzuchtig mensch
geworden dat, nu hjj grondbezitter was, eerder ergar
dan minder werd.
Mijnheer Von Bom was de eerste die hem nog al
eens tegensprak, met de beleefde, aangename zekerheid
de regeFrg van vjjandeljjkhedra aldus de welbekende
Eegelecbe schrijver dat alle naties der aarde dezen
zomer bunce afgevaardigden naar Den Haag zenden,
maar veeleer om bat grootste allar vraagstukken te
behandelen*
Dat zjjn groote woorden. Qn bjj een zoo ernstige zaak
als deze belooren groote woorden te worden vermeden.
Zeker, het zou heel goed zjjn, als men maar dadeljjk tot
de kern der kwestie kon doordringen. Doch niemar d kan
in ernst meenen, dat dit zal gebeuren, niemand kan van
da tweede Haagsche conferentie met reoht groote beslis
singen verwachte». Het zal wel weer vcoral klein wark
zjjn, dat door deze conferentie verricht zal worden. Doch
men doet verkeerd en benadeelt de uitstekende zaak van
den vrede, indien m-n van te voren al spreekt van.mir-
tukking als niet dadeljjk het allergroo'ste wordt bertikt.
Want ook het kleine werk is onder de omstandigheden,
waaronder de Haagsche Conferentie werkt, van het(aller-
grootste belang.
Was de Haagsohs Conferentie niets dan een congr>s,
bijeengeroepen om «technische kwesties, van [internationaal
recht* te bespreken, dan zon zjj al eenbjjzonder heogljjk
verschjjïsel zjj». Want ook al zjjn op andere congressen
vroeger zulke kwesties besproken, nooit 'nog is de te
behandelen stof en de deelneming zoo ruim'geweest, nooit
zou het te bereiken doel zoo zuiver en objectief gesteld
zjjn geweest.
Doch de Haagsche Conferentie ontleent nóg grooter
gewicht aan de wjjze waarop zjj bjjeengeroepenlis en
het doel waarnaar zjj streeft of althans heet te
si reven.
Zjj is bjjeengeroapen als ontwapeningsconferentie, zjj
heet zeer ten onrechte zeggen de deskundigen
vredesconferentie. Zjj is de eerste offi ieele daad inTde
richting van internationale besprekingen over de be
perking van den oorlog. En al is zjj bjjeengeroepen door
het hoofd van een land, waar de publieke opinie niet
machtig is, op het oogentlik bestaat zjj toch vooral bjj
de gratie van die publieke opinie en is het de interna
tionale publieke opinie die waakt over haar voortbe
staan. Het staat wel vast, dat er vele staatslieden en
zelfs wel enkele regeerirgen zjjn, die niets liever zouden
willen dan van haar verlost te zjjn. Doch zich daaraan
onttrekken, doch al te duideljjk roet in het eten te
gooien, dat schjjnt men over het geheel niet te durven.
Men moet den schjjn in elk geval redden. En dat men
zich daarmee zoo druk maakt, bewjjst al dat er hier
iets aan het groeien is dat er vroeger niet was, dat de
inrichters dezer conferenties een macht achter zich
hebben, die niet met zich spotten laat.
Indien dus de Haagsche Conferenties geregeld bljjven
bjjeenkomen en geregeld zjj het ook kleine resul
taten bereiken, moet men al heel tevreden zjjn over het
feit dat zoo iets mcgeljjk is, dat al die officieele verte-
genwooi digers kunnen bjjeenkomen en over erasiige
dingen spreken zonder vei wikkelingen in het leven te
roepen, ja zelfs met eenig positief resultaat.
Nu is het natuurljjk heel goed dat enkelen zich in
verband met deze zaak aan dichterljjke droomen over
geven. Men moet een ideaal hebben, men moet, indien
men iets wil bereiken, niet te laag aanleggen. En dus
gevoelen wjj wel voor de toekomstdroomen van vredes-
tentoonstellingen en stichtingen van internationalisme
en wereldhoofdstad enz. enz. Het zjjn aantrekkeljjke en
vriendeljjke verschjjnselen, die bewjjzen, dat velen in
Holland warm zjjn voor het idee, die bewjjzen dat wjj
ook voor ons eigen land en terecht deze instelling
hoogeljjk waardeeren. Ja Nederland kan haast niet
genoeg doen om zjjn waardeering uit te spreken over
bet feit, dat deze conferenties binnen onze landpalen
gehouden worden en indien er voor het Nederlandsche
vo k eenig middel was om door een openbare inschrjjving
b.v. aan deze gedachten uiting te geven in een passenden
1 T» r--"3£
van iemand die wist dat hjj hem te slim at was en
daardoor zjjn tegenpartjj van woede buiten zichzelf
bracht.
Die kerel heeft een vervloekte manier om over iemand
den baas te spelen, stoof hjj op, als zjjn vrouw den
nieuwen landraad prees, die in vele dingen al verbetering
had geb'acht, in plaats van den ouden sleur. En
waarljjk, mees* al had de landraad geljjk, tot groote
ergenis van mjjnheer Von Welsen, die zich stellig
verbeelde, van alles meer te weten dan andere menschen.
Er waren kleine geschillen geweest, die door mjjnheer
Von Born steeds kalm en beleefd uit den weg waren
geruimd, maar die hjj, mjjnheer Von Welsen
niet kon vergeten en bjj elke gelegenheid weèr te pas
werden gebracht.
Zoo gebeurde er iets waar men zich erg vrooljjk over
maakte en waar de landraad, die eerst in Februari zjjn
betrekking had aanvaard, duehtig meê geplaagd werd.
Zooals gewoonljjk had de voorjaars overstrooming
plaats gehad en mjjnheer Von Bom vroeg in een
artikel, geplaatst in het locale blaadje, ondersteuning
aan de bewoners van de omliggende landgoederen voor
de noodljjdenden in het overstroomde gedeelte der stad.
Den volgenden dag kwam er in hetzelfde blaadje een
antwoord in versmaat:
Mein lieber Herr Von Born
Von hinten und voa vorn,
Sind wir die lauêgenossan,
Vom Wasser selbst uiaflossen.
Of het toeval of moedwil was. d.e leesteekeas in het
versje* stonden niet op hun pleats, de komma stond
niet aan het eind van den eersten, maar vn -te- Weedom
regel geen wonder dat men wü csa aintréaa
landraad noemde: Mein lieber Hp™ V'n Br— -ora
hinten und von vorn. Het meests inch!' de Ltsdraad
er zelf om, want hjj hield van huKC" vaa er se>er
van, dat de dichter niet met boes opzei die aardigheid
verkocht had.