No. 429.
Honderd en negende jaargang,
DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
1997,
bxnsoag
4 junri
Brankwet,
Rijksopvoedingsgesticht.
Deze Courant wordt eiken awendbehalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80franco door het geheele Kijk f
Afzonderlijke nummers 3 Gents
Prij* dar gewent advertaatiin
TetoioatmüJMMer 3
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N |Y, Boek- en Handelsdrukkerij
7|h, HERMs. OOSTEE ZOON Voordam O 9.
BURGEMEESTER an WETHOUDERS van Alkmaar
brengen ter algemeene kennis, dat bjj H.H. Gedeputeerde
Staten vas Noordholland is ingekomen een verzoekschrift
ras A. BAS, aldaar, om vergunning tot den vei koop van
sterken draak in kat klein alleen aan logeergasten in het
perceel Djjk C No. 25.
Binnen twee weken na deze bekendmaking kan een
ieder togen het verlsenan der vergutsnisg schriftelijks
bezwaren bjj hna college indienen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
AJk rar, JAN DE WIT Dz., Voorzitter, 1®B
lJuni 1907, DONATH Secretaris.
1857 - 1907.
Met een enkel woord werd in dit blad reeds
melding gemaakt van het feit, dat het heden 50
jaar is geleden, toen het hier bestaande Rijksopvoe
dingsgesticht zijne eerste verpleegde opnam voor
welk doel eenige lokalen met belendende gebouwen
van het voormalig Huis van Arrest ingericht waren
geworden. Belangrijk op zichzelf reeds, was deze
inrichting van nog te grooter beteekenis, omdat
daarmede eene lijdensgeschiedenis werd afgesloten,
die gedurende eene lange reeks van jaren veler
hoofd en hart had beziggehouden, en welke ge
schiedenis niet tot oplossing scheen te zullen komen.
Bij de invoering en na de handhaving van de
Fransche Strafwet bestond namelijk de bepaling,
dat wanneer een beschuldigde beneden 16 jaar
zonder „oordeel des onderscheids'' gehandeld had,
dat dan vrijspraak moest volgen en dat hij al
naar gelang van omstandigheden aan zjjne na
bestaanden teruggegeven of in een verbeterhuis
geplaatst worden moest. De gevangenis zou dus
voortaan voor deze beschuldigden gesloten blijven,
en hoe sedert de opvattingen over bet begrip „oor
deel des onderscheids" ook veranderd mogen wezen,
daarmee was een belangrijke stap gedaan op den
weg eener meer natuurlijke en ook doelmatige be
handeling van onze zoogenaamd verwaarloosde en
misdadige jeugd een stap, die later door meerdere
en die uit den aard der zaak ook nog door betere
zou worden gevolgd. Intusschen liet de practische
verwezenlijking van dit voorschrift lang op zich
wachten ook al mee, omdat de Fransche Straf
wet slechts „bij provisie en totdat daaromtrent nader
zal zijn voorzien" gehandhaafd was geworden
maar toen bleek, dat de invoering van deze natio
nale strafwetgeving telkens op allerlei bezwaren
afstuitte, en andere landen ons bovendien met de
oprichting van zoogenaamde reddingshuizen waren
voorgegaan, kon toch eindelijk die verwezenlijking
niet langer uitblijven, en zoo gebeurde het, dat na
verschillende andere pogingen, die echter geen resul
taat hadden, te Alkmaar het eerste Verbeterhuis
(toen Huis van Verbetering en Opvoeding genoemd)
ingericht en voor vrijgesproken beschuldigden be
neden 16 jaar geopend werd. Dat was een tweede
en reeds een betere stap op den weg van natuur
lijke en doelmatige, dus van humane behandeling
der knapen, die zich „zonder oordeel des onder
scheids" aan de rechtsorde hadden vergrepen.
't Is geen wonder, dat vooral deze stap destijds
met groote ingenomenheid begroet werd en uit de
geschriften dier dagen blijkt dan ook herhaaldelijk,
dat de harten warm voor de nieuwe inrichting waren
gestemd. We hebben op 't oogenblik één dier ge
schriften voor ons, en 't is niet zonder reden, dat
we juist voor dit geschrift uwe bijzondere aandacht
vragen op dezen gewichtigen dag,
Nog niet lang geleden stonden we aan de groeve
van een man, die vanaf de eerste opening, aan het
gesticht verbonden was geweest, en wiens belang
stelling in het gesticht en zijne verpleegden altijd
onverzwakt gebleven was. Men begrijpt reeds, dat
ik hier spreek over den heer A. J. P. Oort, die,
hoe oud ook, toch nog te vroeg aan deze belang
stelling ontrukt werd, en die eerst als godsdienst
leraar, later als lid en voorzitter van het College
van Regenten en de Commissie van Toezicht, het
gesticht met zijn werk en niet het minst met zijne
liefde gesteund heeft. Hadde de heer Oort dit
oogenblik beleefd, dan voorzeker zou er ook in zijn
hart groote vreugde zijn geweest, en binnen de muren
van t gesticht zou ongetwijfeld zijne stem hebben
geklonken, en zoowel woorden van dankbaarheid als
van een blijmoedig vertrouwen zouden wij van zijne
lippen vernomen hebben. Wij missen hem noode
op dezen dag, en aan hem dien we immers allen
hebben gekend werd dan ook eene eerste plaats
in onze herdenkings-oogenblikken gewijd.
Maar dooden kunnen ook spreken, en ze kunnen
zelfs verder spreken dan binnen de muren van 't
gesticht, en 't is daarom aan den heer Oort, dat
we op dezen dag allereerst het woord geven, om in
ruimer kring van de herdenking te kunnen getuigen
Voor ons ligt dan een geschriftje, uit het jaar
1860 afkomstig, houdende een artikel, dat door den
heer Oort in 't destijds bestaande Tijdschrift voor Ar
menzorg was geplaatst, en welk artikel handelt over
hot nieuwe ingerichte Verbeterhuis alhier. Dit ar
tikel kan eenigszins verkort thans ons her-
denkings-artikel worden, omdat het, hoe oud ook,
een aaneenschakeling is van warme en breede ge
dachten, die zelfs nu nog van beteekenis zijn
beteekenis, die tot menig jeugdig, maar niettemin
reeds geschoold hart van den tegenwoordigen tijd zoo
moge doordringen. Wat eene ruimte van opvatting
spreekt er uit dat artikel
De nog jonge predikant van destijds schreef toen
reeds
„Als gij de verpleegden eenige oogenblikken gade
slaat, verdwijnt van lieverlede de eerste onaange
name indruk (die hunne verschillende en soms eigen
aardige gelaatstrekken op u gemaakt hebben) en ge
gevoelt u tot de knapen aangetrokken en ge be-
grjjpt, dat er van velen hunner toch nog wel iets
goeds te maken zal zijn."
Wat een blijdschap spreekt er vorder uit dat
artikel, als de heer Oort mededeelt, dat nu dan
eindelijk de gevangenis voor de vrijgesproken knapen
gesloten zal blijven. Totnogtoe waren ze indien
althans niet aan hunne nabestaanden teruggegeven
in de sti afgevangen is te Rotterdam geplaatst ge
worden, maar nu voortaan zal aan deze gebrekkige
regeling een einde worden gemaakt door een eigen
tehuis. „Het is duidelijk, als het plan om zulke
knapen te verbeteren, niet geheel zal mislukken,
zij zoover mogelijk verwijderd moeten worden ge
houden van jeugdige misdadigers". En onder deze
jeugdige misdadigers moeten dan zij worden ver
staan, die naar de opvatting der Strafwet wel met
„oordeel des onderscheids" hebben misdreven en dus
geen opvoedelingen meer zijn. Opvoedelingen
zegt de heer Oort wijders moeten niet met b°t
gevangenisleven vertrouwd raken, en bovendien
moeten ze zichzelf niet als gevangenen beschouwen
ook niet als gevangenen die wat zachter dan dé
oudere gevangenen worden behandeld. „Ze moeten
opgroeien in de gedachtedat ze in een reddingshuis
zijn opgenomenwaar te wonen geen strafdoch een
zegen is". Zou dit ééne woord op zichzelf niet
reeds voldoende wezen, als men de groote en de
blijvende beteekenis van den heer Oort voor het
Alkmaarsch gesticht in 't bijzonder en voor het
opvoedingswezen in 't algemeen demonstreeren wil P
En om dien zegen zegt hij daarom moet ook
het karakter van een gevangenis aan ons ver
beterhuis worde ontnomen. Men moet de ver
pleegden niet zoo „in hechtenis" houden, dat zo
nooit gelegenheid hebben om kwaad te doenze
moeten niet keurig gedresseerd en verwonderlijk
knap (inclusiefslim) het leven worden ingezonden,
neen, het doel Jigt honger:
„Al zijn de jongens bij het verlaten van het huis ook
zoó knap, zoo ordentelijk, zoo onderdanig en ge
hoorzaam aan hunne superieuren als ge maar wenschen
of denken durft zoo kunt ge toch zeggen, dat
hunne opvoeding mislukt is, wanneer ze niet met
een flink, oprecht en godvreezend gemoed het vrije
leven ingaan".
liet komt, wil dus m. a. w. de heer Oort zeggen,
bij deze opvoeding niet aan op eene oaverbreekbare
dicipline, maar het komt op karakter aan en op
eon verteederd gemoed, en wie tegenwoordig zou
dit niet met den heer Oort eens wezen Orde en
tucht, zegt hij dan ook, mogen allerminst aan een
gevangenis of aan een kazerne herinneren. Er moet
den knapen, „die redeljjke vrijheid geschonken
worden, waaraan allen, maar vooral het kind be
hoefte heeft om zich gunstig te ontwikkelen".
Leerendemaar ook spelendemoeten de hinderen
opgroeienkinderenbij wie men met lief de oneindig
meer winnen kan dan met gestrengheid
Het nieuw ingerichte Verbeterhuis heeft een
dubbel doelnegatief, door de knapen aan de in
vloeden te onttrekken, die hen zouden kunnen be
smetten en waardoor ze meegesleept zouden worden
op den weg des verderfspositief, om zoomogelijk
werkzame en nuttige burgers aan de maatschappij
af te leveren.
De heer Oort ontveinst zich niet, dat er bezwaren
zijn. Men moet geen dwaas overdrevene verwach
tingen koesteren. Men moet niet meenen, dat onze
verpleegden, laat dus staan, dat al onze verpleegden,
als modelkinderen in de maatschappij zullen terug-
keeren» Men moet niet denken, dat we van teleur
stellingen vrij zullen blijven, neen er zijn be
zwaren, die niet weggenomen kunnen worden, en
waarvoor geen onzer het oog mag sluiten. Deze
bezwaren en hier verkort ik de woorden van
den heer Oort zijn in hoofdzaak de volgende
lo. de diep ongelukkige voorgeschiedenis,°welke
de meeste verpleegden hebben doorgemaakt, eene
geschiedenis, waarin de zaken van verkeerdheid en
zonde soms zeer diep gestrooid liggen
2o. het min of meer gedwongene van den be-
keeringsweg onzer verpleegden. Ze worden tegen
hunnen wil hierheen gebracht, en mogen niet weg,
en rekenen tot op dag eu uur uil, hoelang het
heilige moeten waarvan zij echter de heiligheid
niet altijd inzien voor hen nog duren zal
3o. het met elkaar samenzijn in onderlinge ge
meenschap welke gemeenschap de heer Oort toch
zeer ver boven de „ongerijmdheid" eener cellulaire
opsluiting verkiezen zou
4o. het foit, dat sommige knapen veel te laat in
't gesticht komen, en er dus veel te kort blijven,
om er voldoende te kunnen opdoenen
5o. de omstandigheid, dat het leven der ver
pleegden te veel van de buitenwereld is afgezonderd.
Wel zijn ze daardoor vrij van de besmetting der
buitenwereld, maar ze zijn ook onttrokken aan den
strijd tegen de verzoeking der buitenwereld, terwijl
ze toch straks, ongehard voor en soms zelfs onbe
wust van dien strijd, in deze zelfde buitenwereld
moeten terugkeeren.
Hadde de heer Oort zijn opstel eenige jaren later
geschreven, dan zou hij zeker op nog een ander
bezwaar hebben gewezen. Dan zou het hem duidelijk
zijn geworden, hoe er bij de rechtspraak soms met
het „oordeel des onderscheids" gesold werd en er
knapen naar een Verbeterhuis werden gebracht, die
in eene gevangenis thuis hoorden, of omgekeerd
eene geschiedenis trouwens, die zelfs op den huidigen
dag nog niet geëindigd is, al is het begrip „oordeel
des onderscheids" ook uit de strafwet geschrapt ge
worden. Maar zoo gebeurde het vroeger echter
veelvuldig, dat knapen bij elkaar gevoegd werden,
die niet bij elkaar hooren of zullen hooren, en die
wederzijdsch nadeelig of nutteloos voor elkander zijn.
Intusschen, zegt de heer Oort, moeten deze be
zwaren ons niet verontrusten. Ze kunnen belangrijk
verzacht of belemmerd worden. En als ik thans
mijne eigen woorden, op een enkel punt wat uit
voeriger, maar overigens zeer verkort, kiezen mag
voor wat de heer Oort hier ter plaatse zegt, dan
moet allereerst worden opgemerkt, dat tegenover de
droevige voorgeschiedenis van sommige verpleegden,
niet alleen eene betere geschiedenis van hen en
anderen gedurende het gestichtsverblijf staat, maar
dat daar ook naast staat de dagelij ksehe geschiedenis
der opvoeders zelve, hun vallen en opstaan ja
ook hun vallen hnnne aanmoedigende beroepsijver
hunne kennis van zich-zelf en van het kind
ïunne daardoor vergevende, maar soms ook hunne
straffende liefde. Ook het gedwongene van den be-
keeringsweg kan verzacht worden door een omgang
met opvoeders, die zich niet hoog voelen en die
door de kracht hunner persoonlijkheid andere ge
dachten bij den knaap kunnen opwekken. Het nadeel,
dat aan onderling samenzjjn der verpleegden ver
bonden is, kan door eene groepsgewijze indeeling
worden beperkt en wederom kan de opvoeder, die
gelijk Nieuwold wensehte een groot, maar
dan ook werkeljjk een groot kind te midden van
kinderen is, hierin belangrijk te hulp komen.
En zelfs een kort, een te kort verblijf alhier kan
ons toch nog de troostende gedachte medegeven, dat
toch licht iets goeds gewerkt wordt al handhaven
we ook de klacht, dat in hun eigen voordeel som-
miger verblijfsduur langer behoorde te wezen. En
om ten slotte tot de woordenkeus van den heer
Oort terug te keeren, zeggen ook wij met hem
al is het zelfs op dit oogenblik nog maar een wensch
dat het verband met de maatschappij vooral
gezocht moet worden in den arbeid buiten 't ge
sticht, tijdens de twee laatste jaren aan die knapen
toegestaan, welke daarvoor het meest in aanmerking
komen. „De overgang van het leven in hechtenis
tot het vrije leven moet zoo zacht en onmerkbaar
mogelijk gemaakt worden. In den laatsten tijd moet
het „Huis" meer een kosthuis dan een verbeterhuis
zijn geworden." De vakopleiding binnen 't gesticht
moet dus met eene vakopleiding buiten 't gesticht
worden aangevuld. AIzoo de heer Oort.
Wat, vraagt hij eindelijk, wat mag men van het
Huis van Verbetering verwachten? En dan komt
hij, kortgezegd, tot het volgend antwoord
lo. Op weinig uitzonderingen na zullen de ver
pleegden met goede voornemens bezield de maat
schappij weer ingaan
2o. Niet allen, maar velen hunner zullen zich
ook goed blijven gedragenen
3o. En enkelen zullen zich uitstekend gedragen.
Dit antwoord is volkomen juist geweest. De
ervaring bevestigt dit antwoord jaarlijks en de
„hoogescholen voor misdadigers", zooals onze vaak
belaagde opvoedingsgestichten, wel eens genoemd
werden door die menschen, die zich door enkele
ongunstige gevallen soms tot eene oppervlakkige
al keuring kunnen laten misleiden, deze scholen zijn,
hoe gebrekkig ze soms ook waren van inrichting,
toch voor verreweg het grootste deel der knapen
een zegen en voor de maatschappij ongetwijfeld een
voordeel geworden.
Intusschen gelukken niet alle knapen. „Dat kan
eenvoudig nietzei reeds de heer Oort in 1860
Gelukken alle knapen, die niet in een opvoedings
gesticht, die bp de ouders thuis geplaatst zijn P
Gelukken uw eigen kinderen alle Niet alle ver
pleegden kunnen inderdaad gelukken, zegt de heer
Oort. Men vergete n.l. niet: lo. dat er vijf ernstige
bezwaren tegen de opvoedingsgestichten bestaan
(zie boven), 2o. dat onze verpleegden jongens van
vleesch en bloed zijn, met precies denzelfden strijd
als andere jongens3o. dat ze bovendien nog een
tweeden strijd te voeren hebben, om dat ze meest
uit do zoogenaamd mindere standen der maatschappij
voortkomen en 4o. dat daaraan nog een derde strijd
wordt toegevoegd, omdat ze dikwijls in de bedorvon
atmosfeer van hunnen familiekring wederkeeren.
Gedenkt, zegt ten slotte de heer Oort, dezen drie-
voudigen strijd. Werpt niet den eersten steen van ver
oordeeling, wanneer ontslagen verpleegden mislukken
in do maatschappij. Veroordeelt op dien grond ook
het Huis niet, dat toch zooveel anderen van het
verkeerde pad heeft teruggehouden. Miskent ook
den Staat niet, die door dat Huis een denkbeeld
van menschlievendheid verwezenlijkt heeft, welke
aan het vroegere bestraffingswerk vreemd is. „En
verblijdt u met mij, dat wij leven in eenen tijd
waarin men meer en meer krachtig begint te werken
op alles wat tot beschavingonderwijzing en zede
lijke verbetering des volks strekken kan!"
't Was kort na de opening van 't gesticht, dat
de heer Oort dit schreef. En thans zijn wij 50 jaar
verder gekomen en niettemin is het goed geweest,
dat we ook nu dit woord mochten hooren. Een
warm hart en een gezond verstand hebben tot ons
gesproken, en wat de penitentiaire congressen etc.
van de laatste jaren ons ook geleerd mogen hebben,
het breede oordeel van den heer Oort heeft het ons
reeds^ te voren gezegd. Het werd gezegd in een
voudige woorden, maar 't werd goed en 't werd
warm gezegd. Een halve eeuw is sedert voorbijge
gaan, en nog zijn er evenwel, die de beteekenis
van een opvoedingsgesticht niet begrijpen. Nog zijn
er, die meenen, wat zelfs niet eens meer door de
Fransche strafwetgeving gemeend werd, dat een op
voedingsgesticht een strafplaats is, en tegen alle
verwachtingen in worden er bij de jongeren onder
de rechtsgeleerden soms nog gevonden, die zoo'n
gesticht als eene penitentiaire inrichting beschouwen.
't Is waar, dat dit tegenwoordig vaak een zaak
van persoonlijkheid is, aan den individueelen aanleg
ontsproten, en dat het breede algemeene oordeel,
anders over de opvoedingsgestichten denkt maar
niettemin zijn er toch nog zooen dat terwijl
de jeugdige heer Oort in 1860 reeds geheel anders
dacht. In 1860 reedsDe heer Oort heeft het
gesticht mee geopend de heer Oort heeft het
gesticht zien worden hij heeft gezien, hoe het
gesticht zich vervormd heeft en nu, is de heer
Oort heen gegaan, zoo kort nog geleden. En al
herdenken we op 't oogenblik ook graag den anderen
verdienstelijken grijsaard, die in 1857 als hoofd
onderwijzer aan 't gesticht verbonden werd, en die
thans nog in leven, die hier in Alkmaar zelfs woon
achtig is, de heer Oort bleef echter aan 't gesticht
verbonden, en bleef er aan verbonden met voort
durende belangstelling, en zoo kort geleden sprak
hij nog met ons over 't gesticht
Dit herdenkingswoord van hem, zij daarom tevens
aan hem, en met hem aan het gesticht als zoodanig
gewijd. Op dezen dag leeft en spreekt weer hij
voor ons allen
J. K.
Alkmaar, 4 Juni
De Frassche regeering wordt op het oogenblik
gekweld door twee belangrijke economische bewegingen
die van de wijnbouwers en die van de zeelieden.
Wat de beweging der wijnbouwers betreft, onze
lezers kennen haar en zij weten dus, dat deze bewoners
uit het Zuiden de hulp der rageering eischen om betere
levensvoorwaarden te verkrijgen en dat zjj bq niet-
ïnwilliging hunner wenschen zuilen weigeren belasting
betalen. Het is een lastig gevalaenerzqds zijn de
wijnbouwers niet onschuldig aan hun beklagenswaar-
digen toestand (zq hebben bjj het verloopen van het
getq met gezorgd voor het verzotten der bakens) en
aan den anderen kant kan da regeering hun niet afdoende
te hulp komen. Bovendien de taak van dea staat is
niet onbegrensd. Hjj moet natuurlijk in sommige
gevaJen enkele cathegorieën zjjner burgers, die er eco-
nouAisch slecht aan toe zjjn, in bgzondere bescherming
nemen, maar hij mag daarmee niet te ver gaan, omdat
alles wat hj doet, gaat ten koste van de andere burgers.
Niet onaardig heeft de geestige medewerker van de
Parqsche Matm, de heer Harduin, in de volgende
woorden gezegd, dat de staat rekening heeft te houden
met ae belangen van al zjjn burgers: »Als de aanval op
rrankrqks welstand, de inkomsten belasting vamelnfc,
werkelqk wordt gedaan, dan gaan wij precies zoo doe»
als de wqnbouwers uit het Zuiden. Wq weigeren een
voudig belasting te betalen, totdat deze schanddaad
weer ongedaan wordt gemaakt.* Het spreekt we! van
zelf, dat die inkomstenbelasting voornamelijk zai drukken
op den middenstand en dat die stand verre van
aangenaam vindt dat al te royaal wordt omgesprongen
met het door hen opgebrachte geld. En ra9u kan zich
voorstellen dat de middenstand er allesbehalve over
gesticht zou zqu, indien de regeering het hoofd in de
schoot legt onder de bedreiging van de wijnbouwers en
»Als de regeering niet ervoor zorgt, dat wq geholpen
worden en dat wq onzen wqn kunnen verkoopen, dan
betalen wq geen belasting meer!» De tweede groote
economische beweging, waarbq de regeering eveneens
zeer nauw is betrokken, is de staking der zeelieden.
Zooals men weet is er op dit oogenblik een internatio
«sale zeemansstaking, waarbq ook Rotterdam is be-
trokkem Ia Frankrqk is zq evenwel eigenaardig, omdat
ALKMAARSCHE COURANT
>|c