DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Dit immer bestaat uit drie bladen. te r. No. 259. Honderd en negende jaargang. 1907. ZATERDAG 2 NOVEMBER. BINNENLAND. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,— Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. ALKMAARSCHE COURANT. Telefoonnummer 3. [In de „Telegraaf' verschijnt tegen woordig een serie belangwekkende hoofd artikelen van „Kijker" over het gevange niswezen in ons land. Toen wij hoorden dat deze bekwame journalist het Rijks opvoedingsgesticht hier ter stede had bezocht,hebben wij ons in verbinding I schikt te zijn. gesteld met de hoofdredactie van dat blad. I eigenschap Door hare bereidwilligheid zijn wij in 11AU" staat gesteld, hedenavond gelijktijdig met de „Telegraaf" het interessante artikel op te nemen, dat Kijkernaar aanleiding van zijn bezoek heeft geschreven. lied. Alkm. Ct.~\ mond des heeren Klootsema heb ik anders ervaren. I heeten, en ik ben nog nooit van mijn leven op eemg Müllemeister verstond bij de gratie Gods de kunst, journalistiek succes zóó trotsch geweest, als op de er om met kinderen om te gaan," zei hij mij, „de tact om langde toestemming om daar wat m te schrijven met massa's jongens om te gaan, dat weer heel wat I „Och, begrijp toch wel, zei de directeur en so e, anders beduidt dan met individuen, heb ik van hem „de meeste jongens hebben gestolen, maar doen we afgekeken. Niet de liefde, die daarvoor noodig is, niet allemaal zulke dingen op onze beurt f loen ik m die leer je van je moeder. De lieer Müllemeister is nu directeur van „De Kruisberg," en heeft aan het einde van zijn leven getoond, voor nieuwe ideeën ge- Voorwaar, 'n zeldzame en onvolprezen „Daar moet u wezen, naast de kerk," zei de Alk- maarsche tramconducteur. En ik stapte af. Vóór me stond 'n naargeestig gebouw, bruin en som ber, 'n plomp gevaarte in den grauwen regendag .'n Gesticht had ik verwacht het héét toch zooRijks opvoedingsgesticht 'n gevangenis was het. Niets ontbrak, dat bij het verheven begrip behoort: Matgla zen ruiten, dikke tralies voor de vensters, en 'n ring muur om de binnenplaats. Het is dan ook, aanvanke lijk, voor gróóte menschen bestemd en in gebruik ge weest Na 'n weifeling, door weerzin ingegeven, stond ik voor de breede hoofdpoort. Naast me was 'n klein ven sterluik met ijzeren bouten er voor, en daarop hing, als 'n grove knuist, 'nzwaar hangslot.Maar achter de poort hoorde ik kinderstemmen juichen, zooals spelen de jongens doen, en dat zonnige geluid uit de duistere verte gaf moed om aan te kloppen. En ik trok aan de laag-afhangende bel. Gerammel van 'n zwaren sleutelbos aan gene zijde antwoordde, en de poort piepte open. En ik stond nu op 'n ruime speelplaats, door hooge gebouwen omslo ten, waar zeker 'n vijftig jongens aan 't dartelen wa ren. 'n Troepje, dat vlak bij de poort stond, gaapte me nieuwsgierig aan. „Uit Tiel komt-ie," zei 'n opgeschoten knaap. En daar ik inderdaad in die schoone stad der Betuwe ge wonnen ben, trad ik op den jongen toe. „Ben jij óók 'n Tielenaar?" vroeg ik. Hij was het. En we schudden mekaar als oude bekenden de hand. Toen was natuurlijk het ijs gebroken, en we troepten bij elkaar. Tot er 'n dikke meneer, zeker nog geen vóértiger, met prettigblauwe oogen, en 'n dikke, bruine snor, op ons toetrad. „Meneer Kijker?" vroeg hij glimlachend. „Meneer de directeur?" was m'n wedervraag. En toen keken we elkander eens aan, en inééns gin 'n schok van vreugde dóór me, omdat ik voelde voor 'n man te staan, zooals dit oord der duisternis, waar de „Wanhoop des Vaderlands" z'n onzekeren levensweg tegemoet gaat, er een noodig heeft. Verstand, liefde, gezondheid, spraken uit die trekken. De jongens ble ven vertrouwelijk naderbij staan. En ook de onderwij zers traden op ons toe, en zoo maakte ik kennis met de leiders van dit Huis, met wie ik dezen dag zou door brengen. Ondertusschen, terwijl we de gelegenheidspraatjes wisselden, welke aan 'n ernstig gesprek in zoo'n geval voorafgaan, nam ik de gezichten eens op der om ons heen staande kinderen. En ik moet hier aanstonds zeggen, dat ik met weemoed terugdenk aan dien eer sten indruk. Nimmer had ik zóó'n verzameling kleine en grootere jongens bijeen gezien. Ik moest zoeken, om onder al die starende oogjes 'n paar tintelende kij kers te vinden, zooals'ze in 't kinderkopje plegen te wo nen. En ik vond nagenoeg niets van dat, wat ik zoo innig graag bij allen had aangetroffen. Integendeel, diepe degeneratie had leelijke lijnen van verwording getrokken over de jongensgezichtjes, en zag ik eens 'n paar aardige, blauwe of bruine oogen, dan was het gelaat van den kleinen eigenaar dier zeldzaamheid zóó bleek en ziekelijk, dat ik er van ontstelde. Maar 't was 'n éérste indruk van 'n binnentredende. En ik wou béter kijken, zoo aanstonds. Maar éérst eens van den directeur iets liooren van de algemeene principes der inrichting. De heer J. Klootsema, wiens boek: „Misdeelde Kin deren," inleiding tot de paedagogische pathologie en therapie, (Groningen, 1904, J. B. Wolters,) zeker aan velen bekend is, is van huis uit 'n Groningsche onder wijzer, die drie jaar lang aan de gevangenis aldaar on derricht heeft gegeven, en zich in dien tijd verloofde met de directrice van een krankzinnigengesticht ter plaatse. Ik vermeld dat détail uit 's mans familiele ven, omdat deze gevangenis-onderwijzer langs dien weg met de verpleging van krankzinnigen in aanraking kwam, en daaruit leerde, in welke richting zich de stu die moet bewegen van ieder, die in een „verbeterhuis met vrucht wil arbeiden. Maar toen in Amsterdam de school voor achterlijke kinderen werd opgericht, waar van men thans 'n stedelijke instelling maken wil, werd de heer Klootsema daarvan de directeur, en begon daar z'n werk onder al de halve idiootjes, zooals ze twee a drie per mille in de hoofdstad rondloopen. Ook die arbeid duurde drie jaren, en was bovenal door de sa menwerking met prof. Winkler uitermate vruchtbaar. Maar toen men in 1901 aan het Rijksopvoedingsge sticht te Alkmaar dringend nieuwe krachten van noo de had, omdat de toestanden daar onverwijld herzie ning vorderden, werd den grijzen directeur der gevan genis aan den Amstelveenschenweg te Amsterdam, den heer Müllemeister, opgedragen, zich tot dat doel naar Alkmaar te begeven, en de heer Klootsema ging als adjunct-directeur met hem mede. Nu zal men erken nen, dat een gevangenisdirecteur allicht niet de aange wezen man is om kinderen op te voeden, maar uit den Het Alkmaarder gesticht, dat van 1857 dateert, heeft in z'n interne leven door zijn beleid het gevan- genisachtige verloren. Bij de bespreking van dit onderwerp dient men ove rigens steeds in het oog te houden, dat de toestanden in 's-Rijksopvoedingsgestichten, gelijk ze nu zijn, niet als maatstaf gelden mogen. Want toen het parlement voor eenige jaren besloot, dat met de practijk der Kin derwetten een aanvang kon worden gemaakt, toen moest de regeering eerst onderzoeken, welk systeem op den duur steekhoudend blijken zou. En op de begroo ting van 1908, èn in de memorie van toelichting, welke haar vergezelt, vindt men thans de resultaten van dat onderzoek., Bezien wij dé zaak eens nader: Vóór de Kinderwet ten in werking traden, had men vier opvoedingsge stichten. Behalve de gewone gevangenissen, waarin men toen de kinderen óók wel stopte, dienden die vier huizen voor jonge boefjes. Het waren Alkmaar, Doe- tinchem (d. i. de Kruisberg), Avereest (d. i. Veldzicht) en Montfoort (voor meisjes). Geheel willekeurig ver deelde men de ldeinen over de drie jongenshuizen, hoe wel in het ééne handenarbeid, bij het andere landar beid kon worden uitgeoefend. De eerste verbetering in dezen toestand wasdat men in plaats van vier op voedingsgestichten, één opvoedingswezen bekwam. Dat was n.l. bij de invoering der Kinderwetten. Van toen af ging ieder kind, dat iets misdreven had, èn in den „huiselijken" kring geen behoorlijke opvoeding genoot, wanneer de overheid die taak der opvoeding op zich nam, naar Alkmaar, en zulks ter observatie. Daarna beslist men te Alkmaar, wat verder met hen geschieden zal: of men zendt hen in een huisgezin ter verpleging, als er tenminste plaats voor is, of naar Avereest of Kruisberg. De kinderen ter observatie vormen de eer ste klasse der Alkmaarsche inrichting. Wie uit zoo danige huishoudelijke verpleging als ongeschikt wordt teruggezonden, keert eveneens te Alkmaar terug, en wordt in de tweede klasse opgenomen. Terwijl ten slotte alle jongens, die zich èlders door wangedrag of door ziekelijken geestestoestand onmogelijk hebben ge maakt, in de derde klasse Te Alkmaar verblijven. Men ziet dus, dat men daar de twee uitersten bijeen heeft: n fluctueerende bevolking ter keuring, èn 'n blijvend gedeelte, dat af is gekeurd. De andere kinderen worden in het gezin verpleegd, als ze geschikt zijn èn er vacante plaatsen zijn. De ove rigen, beneden de 14 jaar, gaan naar Avereest; die daar boven zijn, naar „De Kruisberg." Maar Alkmaar is het punt van uitgang voor alle jongens, en heeft dan ook, behalve den gewonen dokter, een eigen psychia ter Gelijk gezegd, dat is de toestand, die sedert de Kin derwetten op de proef heeft gegolden, en waarop de voorstellen zijn gegrond, welke in de begrooting van 1908 zijn vervat. Gaan wij in vogelvlucht die voorstel len na. De minister van Justitie dan wil thans vier gestichten voor jongens, in plaats van drie. Allereerst een receptie-gesticht (wat dus nu Alk maar is), maar dan in completie. En daarvoor zou dan, onr-z'n vriendelijke ligging, „De Kruisberg" aan gewezen worden. Ten tweede een leergesticht, omdat ook in het par ticuliere opvoedingswezen er eene scheiding is tus- schen jongens, die naar school gaan, en jongens, die een ambacht leeren. Voor deze laatste categorie wenscht men namelijk een ambachtsgesticht te bouwen. Waar het leergesticht komen zou, is nog niet bekend; het ambachtsgesticht wordt in dit plan Avereest. Terwijl ten slotte de ongeschiktende tuchteloozen de afgekeurden etc. (zeggen wij de jongens uit de hui dige tweede en derde klas te Alkmaar), in een gesticht voor de discipline zouden komen. De minister vindt de Alkmaarsche jongensgevange nis, „om het sombere karakter, dit stadsgesticht eigen, voor deze groep juist meer passend". Waarom juist de meest-misdeelde kinderen, wier toekomst er het somberst uitziet, naar het slechtste gesticht moeten, verzuimde Zijne Excellentie toe te lichten. Nadat ik met den directeur Klootsema over deze theoretische kwesties wat gepraat had, en deze daarover zijne persoonlijke meening had gezegd, welke ik hier niet zal teruggeven, sprak hij over zijne inzichten in zake de dwangopvoeding der misdadige jeugd. En nu begrijpe men wèl, wat voor 'n man men hier vóór zich heeft. Toen ik hem vroeg, welke straffen hij mocht toepassen, begon hij ze op te noemen, wist toen niet stellig of hij er geen vergeten had, en eindigde met in 'n boekje na te slaan, welke straffen hij beschikbaar zou hebbenals hij ze nóódig had. Hij mag boeien gebruiken, maar voor 'n wild individu is een dwang buis noodig in onze dagen, oordeelt hij. Hij heeft met vrucht gelezen, wat psychiaters en criminologen der laatste tijden ons geleerd hebben. Hij is vol rustig doorzicht, vol warme liefde, vol geschiktheid. Ik heb hem aan ziekbedden zien zitten als 'n vader, en het jongske in bed trok hem 'n eindje naar zich toe, en liet hem onder de dekens kijken, hoe hij verbonden was aan z'n been. Onder het raam van zijn studeervertrek gingen de jongens in hun speeluur zitten praten en stoeien, en toen het te bont werd tikte hij met een vervaarlijk ge zicht op de ruiten, en lachend stoof de bende uiteen. En zooals hij was,zoo waren ook de onderwijzers. Ze geven een krant uit voor de jongens, „Ons Blad" ge- Veendam op school ging, was er eens kermis in Zuidla ren, en de boeren hadden van die echte Drentsche krentebrooden bij zich, van die ronde stoeten noemen ze 't. En ik heb toen met 'n Veendamsclie schoolvrien din van 'n „gezeten familie zoo'n brood op den kop ge tikt, en daar hadden we samen 'n pret van, néé maar Als ik dat in Amsterdam had gedaan, en een „koperen bout" had het gezien, dan was ik naar Alkmaar ge- „Ziehier nu," zei de directeur met hoopvollen blik, „het embryo eener toekomstige rijksverpleging van achterlijke kinderen." Ik hoop het oprecht En toen moest ik naar den trein, overtuigd, dal ik tienmaal méér had kunnen zien, maar dat ik tienmaal méér jammer aanschouwd had, dan 'n mensch op één dag begrijpen kan. Maar één "fling staat voor me vast: In de Leeuwar der gevangenis breng ik niet licht weer 'n bezoek Maar op het terrein van Alkmaar word ik 'n trouwe gast KIJKER. 31 October 1907. gaan... En liij is naar Alkmaar gegaan, maar op n andere wijze. En ik waag de stoute stelling, dat twintig zulke kerels ons gevangenisleven 'n eind verder zouden kun nen brengen. Maar ik wil sober blijven, ook in mijn lofspraak. Want, weet ge, wat op 'n groot bord gebeiteld, staat in de spreekkamer van den directeur? „In de beperking toont zich de meester." 's Middags ben ik naar de school geweest, eerst bij de kleine jongens. Het was correspondentie-dag, en do directeur liet mij eens neuzen in enkele brieven. Ik aj ook daarvan bescheidenlijk gebruik maken. Maar ik wil toch niet onvermeld laten, dat de meeste jon gens boven hun brief zetten: „Lieve Moeder, alsof die het gansche gezin vormt. En dat woord „moeder' keert in eiken regel terug. De ééne jongen schreef uaief, 'n tweede kennelijk-onoprecht, 'n derde hoogst- onbeholpen. Maar één ding schreven ze allen: dat. 1 November de winterlcost aanving, en ze dan stokvisch met aardappelen zouden eten. Ik heb daar in de klas ook verbazend aardig zien teekenen. Eén had daar toe 'n schoteltje met twee wortels voor zich. Een an der 'naschbakje met 'n eindje sigaar. Een derde 'n beukenblad. Maar ik zag ook krabbels, die merkwaar dig misteekend waren, alsof den jongens elk begrip van vorm en richting ontbrak. In 'n andere klas zaten de analphabeten, groote en kleine jongens. Achteraan 'n verpleegde, die voor on d'-rwijzer leert, en privaatlessen krijgt van al de onder wijzers. Vooraan zat 'n kleine jongen, die van z'n ge boorte af ontzettend is verwaarloosd. Hij kan z'n ge dachten niet uitbrengen, maar wèl hooren. Oók kan hij reeds 'n volzin voorlezen, maar niet zelf formeeren, ofschoon hij dat hier wel leeren zal. Het defect, dat hij thans vertoont, is dus niet alectie, maar aphasie. Ik ging naast hem zitten, en vroeg hem bij wijze van conversatie, of hij wel eens een aap gezien had. Hij knikte van ja. „Waér dan?" vroeg ik toen. „Thuis," stamelde hij. Toen vertelde ik hem, dat ik niet geloo'.- de, dat hij wist wat een aap was. Maar toen ik later in 'n andere klas was, kwam er ineens 'n klein manne ke naar binnen, dat 'n boek geklemd hield in z'i knuistjes. Hij trad op me toe, bleeke kabouter, hield me het boek onder den neus, en zei, op 'n plaatje dui dend: „Aap." En toen ging hij weer triomfantelijk naar buiten, naar z'n klas terug. Een kostelijk inciden tje- Van mijn bezoek aan de tweede en derde klas wil ik liever niet gewagen. Er zijn van die groote levens raadselen, die den mensch met twijfel vragen in den mond leggen, of de schuld niet zit in de samenleving zelve, wier uiterste consequenties hier 'n verloren leven aanvangen.zoo zonderling waren de gezichten, welke ik hier zag, zoo groot was de jammer, die hier woonde. Zoo gering de hoop, dat hier iets goeds van terecht zal komen. Ik heb daar smeden en schoenma kers aan het werk gezien. Maar omdat ik u allen door dringen wil van de onsterflijke schoonheid, welke in geen menschenziel ontbreekt, ook al ligt ze peilloos- diep verscholen, verhaal ik u het volgende. Bij de sme den in de derde klasse (zie boven) vond ik 'n duister ge rat. Deze is de auteur van 'n gedicht „Bede," wa ,r- van ik hier- twee coupletten volgen laat: Vader, veel moet ik ontberen, Wat Gij voor Uw kind'ren schiep. Mocht men mij uit 't leven weren, Wijl de wet voldoening riep. Mocht men mij, omdat ik faalde, Stooten uit de maatschappij Waar m'Uw rijke glans bestraalde, Was m'ellende feestgetij. 'k Betreur mijn jong, mijn bloeiend leven, 'k Haak naar 't einde van mijn baan. Niets verlokt tot werken, streven, Niets verlokt tot voortbestaan. Onbetreurd verlaat ik d'aarde, Onbegrepen, onbemind. „Vader, niets heeft voor mij waarde, Neem terug uw moede kind!" Als gij, lieve lezer! in uw leven eens 'n jongen ont moet, die in 'n „verbeterhuis" heeft „gezeten," steek dan uw hand uit, en beur hem de samenleving in, want er zijn dichters onder dezulken, en schoonen van ziel. Heel boven heb ik 'n slaapzaal gezien. Keurige bed jes, maar ijzeren kooien, precies als in Leeuwarden. En in die kooien, achter de tralies, zaten kleine jongens. Want de wet schrijft voor, dat ieder, die ter observatie aankomt, eerst in afzondering moet blijven, ten hoog ste 'n maand. De kleine jongens in die ijzeren hokjes hadden lectuur en 'n bewaarder op de zaal. De directeur vond deze aanvankelijke afzondering voortreffelijk, maar was natuurlijk óók van meening, dat daar volstrekt geen ijzeren hok aan te pas hoeft te komen. En toen zijn we samen nog in 'n-vleugel van het ge bouw geweest, waar negen absoluut-achterlijken te za- men waren. Ik heb met ze gepraat, maar ontving geen antwoord. Het bezoek van het Duitsche keizerlijke paar. De commandanten van Hr. Ms. oorlogsschepen Ko ningin Regentes, Piet Hein, Noordbrabant en Friesland, de divisie die belast wordt met de eerbewijzen aan het Duitsche keizerlijke paar, zullen resp. zijn de kapi teins ter zee Pinke, van Voss, Termytelen en Fabius. De marine zal tevens verschillende eerewachten geven. De Middenstandstentoonstelling. Eenige weken geleden heeft het bestuur van den Middenstand bij alle aangesloten vereenigingen een referendum uitgeschreven teneinde zekerheid te ver krijgen aangaande de daadwerkelijke medewerking van de verschillende vereenigingen aangesloten bij den Bond voor de Middenstandstentoonstelling in 1909 te Amsterdam te houden. De termijn van inlevering dei- stembiljetten was opgesteld tot 31 October. Op verzoek van een aantal vereenigingen is deze termijn thans nog wat verlengd. GEMENGD NIEUWS. Een gruwelijk feit Twee jongens van 11 en 12 jaar, L. v. en C. S., wonende in de Wllhelminastraat te Rotterdam, kwa men Donderdagavond aan den politiepost in de Van der Leckestraat aldaar mededeeling doen van een gru welijk feit. Een man had aan den Maaskant bij de Oude Plantage een kind doormidden gesneden en de stukken in de Maas geworpen. De commissaris van politie, de heer L. J. C. V uyk, begaf zich dadelijk met zijn inspecteur den lieer Van Nooten, en de beide jongens derwaarts, om zich door hen de plaats, waar de gruwelijke moord geschiedde, te doen aanwijzen. Voorzien van lantaarn en gewapend met dreggen toog men er op uit. Ter plaatse gekomen, deelden de jongens mede, dat de moord geschiedde nabij de ba- saltglooiing aan den Maaskant, onder het plankier, waarboven de goederentreinen gelost worden, en dat de moordenaar met een mes naar hen gedreigd had. Een halsbrekende tocht moest ondernomen worden, om langs het sterk hellend vlak ter plaatse te komen. Er werd evenwel niets gevonden. Herhaaldelijk werden de jongens ondervraagd en eindelijk kwam het er uit, dat zij zelf niets van het doormidden snijden van het kind gezien hadden, maar dat twee buurjongens M. H. en J. W., hun het gebeurde hadden medegedeeld. Denzelfden moeilijken tocht terug ging het nu weder. Ook deze twee jongens werden opgespoord en aan een streng verhoor onderworpen, en toen werd bij horten en stooten medegedeeld, dat zij voor de aardigheid de twee eerstgenoemde jongens wat wijs gemaakt had den, niet denkende, dat dezen dit aan de politie zouden gaan vertellen. Een dooden hond en een zak met af val hadden zij in de Maas geworpen, dat is alles! N.R.Ct. Twist. Twee broers te Nieuwdorp kregen ruzie over het werk. De eene sloeg den anderen broeder met een sui kerbiet op het hoofd, waardoor deze bewusteloos werd. Tengevolge daarvan is de geslagene overleden. De justitie heeft zich in de zaak gemengd. Bloedvergiftiging. Te Vlissingen krabde de heer W. S. een puisje aan het been open, tengevolge waarvan bloedvergiftiging ontstond en de heer S. overleed. Valkenjacht. De valkenier K. Th. Mollen, te Valkenswaard (N.-Br.), heeft wederom een begin gemaakt met de valkenjacht en zijne hutten te Heeze, Leende en Win- telre opgeslagen. Er zijn reeds 18 vogels gevangen, hetgeen, 't ongun stige weer en den weinigen Oostenwind der laatste da gen in aanmerking nemend, een gunstige vangst mag boeten. Het getal is echter nog niet voldoende om al de reeds gedane bestellingen te kunnen uitvoeren. Hamdieven. Bij den landbouwer H. te Burgerveen in de Haar lemmermeer is ingebroken en 20 Kg. ham en spek ge stolen. Politie is de daders op 't spoor. Christelijk Sanatorium voor tuberculose. Bij Harderwijk zal een Christelijk Sanatorium voor tuberculoselijders gebouwd worden. De bouw is gegund aan den laagsten inschrijver, den heer W. J. Gaasterland te 's-Gravenhage voor do som van 33.540. De oplevering moet plaats hebben op 1 Juli 1908. Uit Schagen. Behalve aan Gedeputeerde Staten zullen de nering doenden van Molenstraat, Nieuwe Laagzij en Gedemp te Gracht tot Laan ook een adres aan den Raad der gemeente richten met verzoek het besluit inzake door-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1907 | | pagina 1