DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Dit immer bestaat uit drie bladen.
te
r.
No. 259.
Honderd en negende jaargang.
1907.
ZATERDAG
2 NOVEMBER.
BINNENLAND.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,—
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
ALKMAARSCHE COURANT.
Telefoonnummer 3.
[In de „Telegraaf' verschijnt tegen
woordig een serie belangwekkende hoofd
artikelen van „Kijker" over het gevange
niswezen in ons land. Toen wij hoorden
dat deze bekwame journalist het Rijks
opvoedingsgesticht hier ter stede had
bezocht,hebben wij ons in verbinding I schikt te zijn.
gesteld met de hoofdredactie van dat blad. I eigenschap
Door hare bereidwilligheid zijn wij in 11AU"
staat gesteld, hedenavond gelijktijdig met
de „Telegraaf" het interessante artikel
op te nemen, dat Kijkernaar aanleiding
van zijn bezoek heeft geschreven.
lied. Alkm. Ct.~\
mond des heeren Klootsema heb ik anders ervaren. I heeten, en ik ben nog nooit van mijn leven op eemg
Müllemeister verstond bij de gratie Gods de kunst, journalistiek succes zóó trotsch geweest, als op de er
om met kinderen om te gaan," zei hij mij, „de tact om langde toestemming om daar wat m te schrijven
met massa's jongens om te gaan, dat weer heel wat I „Och, begrijp toch wel, zei de directeur en so e,
anders beduidt dan met individuen, heb ik van hem „de meeste jongens hebben gestolen, maar doen we
afgekeken. Niet de liefde, die daarvoor noodig is, niet allemaal zulke dingen op onze beurt f loen ik m
die leer je van je moeder. De lieer Müllemeister
is nu directeur van „De Kruisberg," en heeft aan het
einde van zijn leven getoond, voor nieuwe ideeën ge-
Voorwaar, 'n zeldzame en onvolprezen
„Daar moet u wezen, naast de kerk," zei de Alk-
maarsche tramconducteur. En ik stapte af.
Vóór me stond 'n naargeestig gebouw, bruin en som
ber, 'n plomp gevaarte in den grauwen regendag .'n
Gesticht had ik verwacht het héét toch zooRijks
opvoedingsgesticht 'n gevangenis was het. Niets
ontbrak, dat bij het verheven begrip behoort: Matgla
zen ruiten, dikke tralies voor de vensters, en 'n ring
muur om de binnenplaats. Het is dan ook, aanvanke
lijk, voor gróóte menschen bestemd en in gebruik ge
weest
Na 'n weifeling, door weerzin ingegeven, stond ik
voor de breede hoofdpoort. Naast me was 'n klein ven
sterluik met ijzeren bouten er voor, en daarop hing,
als 'n grove knuist, 'nzwaar hangslot.Maar achter de
poort hoorde ik kinderstemmen juichen, zooals spelen
de jongens doen, en dat zonnige geluid uit de duistere
verte gaf moed om aan te kloppen. En ik trok aan de
laag-afhangende bel.
Gerammel van 'n zwaren sleutelbos aan gene zijde
antwoordde, en de poort piepte open. En ik stond nu
op 'n ruime speelplaats, door hooge gebouwen omslo
ten, waar zeker 'n vijftig jongens aan 't dartelen wa
ren. 'n Troepje, dat vlak bij de poort stond, gaapte me
nieuwsgierig aan.
„Uit Tiel komt-ie," zei 'n opgeschoten knaap. En
daar ik inderdaad in die schoone stad der Betuwe ge
wonnen ben, trad ik op den jongen toe.
„Ben jij óók 'n Tielenaar?" vroeg ik. Hij was het.
En we schudden mekaar als oude bekenden de hand.
Toen was natuurlijk het ijs gebroken, en we troepten
bij elkaar. Tot er 'n dikke meneer, zeker nog geen
vóértiger, met prettigblauwe oogen, en 'n dikke, bruine
snor, op ons toetrad.
„Meneer Kijker?" vroeg hij glimlachend.
„Meneer de directeur?" was m'n wedervraag.
En toen keken we elkander eens aan, en inééns gin
'n schok van vreugde dóór me, omdat ik voelde voor 'n
man te staan, zooals dit oord der duisternis, waar de
„Wanhoop des Vaderlands" z'n onzekeren levensweg
tegemoet gaat, er een noodig heeft. Verstand, liefde,
gezondheid, spraken uit die trekken. De jongens ble
ven vertrouwelijk naderbij staan. En ook de onderwij
zers traden op ons toe, en zoo maakte ik kennis met de
leiders van dit Huis, met wie ik dezen dag zou door
brengen.
Ondertusschen, terwijl we de gelegenheidspraatjes
wisselden, welke aan 'n ernstig gesprek in zoo'n geval
voorafgaan, nam ik de gezichten eens op der om ons
heen staande kinderen. En ik moet hier aanstonds
zeggen, dat ik met weemoed terugdenk aan dien eer
sten indruk. Nimmer had ik zóó'n verzameling kleine
en grootere jongens bijeen gezien. Ik moest zoeken,
om onder al die starende oogjes 'n paar tintelende kij
kers te vinden, zooals'ze in 't kinderkopje plegen te wo
nen. En ik vond nagenoeg niets van dat, wat ik zoo
innig graag bij allen had aangetroffen. Integendeel,
diepe degeneratie had leelijke lijnen van verwording
getrokken over de jongensgezichtjes, en zag ik eens 'n
paar aardige, blauwe of bruine oogen, dan was het
gelaat van den kleinen eigenaar dier zeldzaamheid zóó
bleek en ziekelijk, dat ik er van ontstelde. Maar 't was
'n éérste indruk van 'n binnentredende. En ik wou
béter kijken, zoo aanstonds. Maar éérst eens van den
directeur iets liooren van de algemeene principes der
inrichting.
De heer J. Klootsema, wiens boek: „Misdeelde Kin
deren," inleiding tot de paedagogische pathologie en
therapie, (Groningen, 1904, J. B. Wolters,) zeker aan
velen bekend is, is van huis uit 'n Groningsche onder
wijzer, die drie jaar lang aan de gevangenis aldaar on
derricht heeft gegeven, en zich in dien tijd verloofde
met de directrice van een krankzinnigengesticht ter
plaatse. Ik vermeld dat détail uit 's mans familiele
ven, omdat deze gevangenis-onderwijzer langs dien weg
met de verpleging van krankzinnigen in aanraking
kwam, en daaruit leerde, in welke richting zich de stu
die moet bewegen van ieder, die in een „verbeterhuis
met vrucht wil arbeiden. Maar toen in Amsterdam de
school voor achterlijke kinderen werd opgericht, waar
van men thans 'n stedelijke instelling maken wil, werd
de heer Klootsema daarvan de directeur, en begon
daar z'n werk onder al de halve idiootjes, zooals ze twee
a drie per mille in de hoofdstad rondloopen. Ook die
arbeid duurde drie jaren, en was bovenal door de sa
menwerking met prof. Winkler uitermate vruchtbaar.
Maar toen men in 1901 aan het Rijksopvoedingsge
sticht te Alkmaar dringend nieuwe krachten van noo
de had, omdat de toestanden daar onverwijld herzie
ning vorderden, werd den grijzen directeur der gevan
genis aan den Amstelveenschenweg te Amsterdam, den
heer Müllemeister, opgedragen, zich tot dat doel naar
Alkmaar te begeven, en de heer Klootsema ging als
adjunct-directeur met hem mede. Nu zal men erken
nen, dat een gevangenisdirecteur allicht niet de aange
wezen man is om kinderen op te voeden, maar uit den
Het Alkmaarder gesticht, dat van 1857 dateert,
heeft in z'n interne leven door zijn beleid het gevan-
genisachtige verloren.
Bij de bespreking van dit onderwerp dient men ove
rigens steeds in het oog te houden, dat de toestanden
in 's-Rijksopvoedingsgestichten, gelijk ze nu zijn, niet
als maatstaf gelden mogen. Want toen het parlement
voor eenige jaren besloot, dat met de practijk der Kin
derwetten een aanvang kon worden gemaakt, toen
moest de regeering eerst onderzoeken, welk systeem op
den duur steekhoudend blijken zou. En op de begroo
ting van 1908, èn in de memorie van toelichting, welke
haar vergezelt, vindt men thans de resultaten van dat
onderzoek.,
Bezien wij dé zaak eens nader: Vóór de Kinderwet
ten in werking traden, had men vier opvoedingsge
stichten. Behalve de gewone gevangenissen, waarin
men toen de kinderen óók wel stopte, dienden die vier
huizen voor jonge boefjes. Het waren Alkmaar, Doe-
tinchem (d. i. de Kruisberg), Avereest (d. i. Veldzicht)
en Montfoort (voor meisjes). Geheel willekeurig ver
deelde men de ldeinen over de drie jongenshuizen, hoe
wel in het ééne handenarbeid, bij het andere landar
beid kon worden uitgeoefend. De eerste verbetering in
dezen toestand wasdat men in plaats van vier op
voedingsgestichten, één opvoedingswezen bekwam. Dat
was n.l. bij de invoering der Kinderwetten. Van toen
af ging ieder kind, dat iets misdreven had, èn in den
„huiselijken" kring geen behoorlijke opvoeding genoot,
wanneer de overheid die taak der opvoeding op zich
nam, naar Alkmaar, en zulks ter observatie. Daarna
beslist men te Alkmaar, wat verder met hen geschieden
zal: of men zendt hen in een huisgezin ter verpleging,
als er tenminste plaats voor is, of naar Avereest of
Kruisberg. De kinderen ter observatie vormen de eer
ste klasse der Alkmaarsche inrichting. Wie uit zoo
danige huishoudelijke verpleging als ongeschikt wordt
teruggezonden, keert eveneens te Alkmaar terug, en
wordt in de tweede klasse opgenomen. Terwijl ten
slotte alle jongens, die zich èlders door wangedrag of
door ziekelijken geestestoestand onmogelijk hebben ge
maakt, in de derde klasse Te Alkmaar verblijven. Men
ziet dus, dat men daar de twee uitersten bijeen heeft:
n fluctueerende bevolking ter keuring, èn 'n blijvend
gedeelte, dat af is gekeurd.
De andere kinderen worden in het gezin verpleegd,
als ze geschikt zijn èn er vacante plaatsen zijn. De ove
rigen, beneden de 14 jaar, gaan naar Avereest; die daar
boven zijn, naar „De Kruisberg." Maar Alkmaar is
het punt van uitgang voor alle jongens, en heeft dan
ook, behalve den gewonen dokter, een eigen psychia
ter
Gelijk gezegd, dat is de toestand, die sedert de Kin
derwetten op de proef heeft gegolden, en waarop de
voorstellen zijn gegrond, welke in de begrooting van
1908 zijn vervat. Gaan wij in vogelvlucht die voorstel
len na. De minister van Justitie dan wil thans vier
gestichten voor jongens, in plaats van drie.
Allereerst een receptie-gesticht (wat dus nu Alk
maar is), maar dan in completie. En daarvoor zou
dan, onr-z'n vriendelijke ligging, „De Kruisberg" aan
gewezen worden.
Ten tweede een leergesticht, omdat ook in het par
ticuliere opvoedingswezen er eene scheiding is tus-
schen jongens, die naar school gaan, en jongens, die
een ambacht leeren. Voor deze laatste categorie
wenscht men namelijk een ambachtsgesticht te bouwen.
Waar het leergesticht komen zou, is nog niet bekend;
het ambachtsgesticht wordt in dit plan Avereest.
Terwijl ten slotte de ongeschiktende tuchteloozen
de afgekeurden etc. (zeggen wij de jongens uit de hui
dige tweede en derde klas te Alkmaar), in een gesticht
voor de discipline zouden komen.
De minister vindt de Alkmaarsche jongensgevange
nis, „om het sombere karakter, dit stadsgesticht eigen,
voor deze groep juist meer passend". Waarom juist
de meest-misdeelde kinderen, wier toekomst er het
somberst uitziet, naar het slechtste gesticht moeten,
verzuimde Zijne Excellentie toe te lichten.
Nadat ik met den directeur Klootsema over deze
theoretische kwesties wat gepraat had, en deze daarover
zijne persoonlijke meening had gezegd, welke ik hier
niet zal teruggeven, sprak hij over zijne inzichten in
zake de dwangopvoeding der misdadige jeugd. En nu
begrijpe men wèl, wat voor 'n man men hier vóór zich
heeft. Toen ik hem vroeg, welke straffen hij mocht
toepassen, begon hij ze op te noemen, wist toen niet
stellig of hij er geen vergeten had, en eindigde met in
'n boekje na te slaan, welke straffen hij beschikbaar
zou hebbenals hij ze nóódig had. Hij mag boeien
gebruiken, maar voor 'n wild individu is een dwang
buis noodig in onze dagen, oordeelt hij. Hij heeft met
vrucht gelezen, wat psychiaters en criminologen der
laatste tijden ons geleerd hebben. Hij is vol rustig
doorzicht, vol warme liefde, vol geschiktheid. Ik heb
hem aan ziekbedden zien zitten als 'n vader, en het
jongske in bed trok hem 'n eindje naar zich toe, en
liet hem onder de dekens kijken, hoe hij verbonden was
aan z'n been.
Onder het raam van zijn studeervertrek gingen de
jongens in hun speeluur zitten praten en stoeien, en
toen het te bont werd tikte hij met een vervaarlijk ge
zicht op de ruiten, en lachend stoof de bende uiteen.
En zooals hij was,zoo waren ook de onderwijzers. Ze
geven een krant uit voor de jongens, „Ons Blad" ge-
Veendam op school ging, was er eens kermis in Zuidla
ren, en de boeren hadden van die echte Drentsche
krentebrooden bij zich, van die ronde stoeten noemen
ze 't. En ik heb toen met 'n Veendamsclie schoolvrien
din van 'n „gezeten familie zoo'n brood op den kop ge
tikt, en daar hadden we samen 'n pret van, néé maar
Als ik dat in Amsterdam had gedaan, en een „koperen
bout" had het gezien, dan was ik naar Alkmaar ge-
„Ziehier nu," zei de directeur met hoopvollen blik,
„het embryo eener toekomstige rijksverpleging van
achterlijke kinderen."
Ik hoop het oprecht
En toen moest ik naar den trein, overtuigd, dal ik
tienmaal méér had kunnen zien, maar dat ik tienmaal
méér jammer aanschouwd had, dan 'n mensch op één
dag begrijpen kan.
Maar één "fling staat voor me vast: In de Leeuwar
der gevangenis breng ik niet licht weer 'n bezoek
Maar op het terrein van Alkmaar word ik 'n trouwe
gast
KIJKER.
31 October 1907.
gaan...
En liij is naar Alkmaar gegaan, maar op n andere
wijze. En ik waag de stoute stelling, dat twintig zulke
kerels ons gevangenisleven 'n eind verder zouden kun
nen brengen.
Maar ik wil sober blijven, ook in mijn lofspraak.
Want, weet ge, wat op 'n groot bord gebeiteld, staat in
de spreekkamer van den directeur?
„In de beperking toont zich de meester."
's Middags ben ik naar de school geweest, eerst bij
de kleine jongens. Het was correspondentie-dag, en
do directeur liet mij eens neuzen in enkele brieven. Ik
aj ook daarvan bescheidenlijk gebruik maken. Maar
ik wil toch niet onvermeld laten, dat de meeste jon
gens boven hun brief zetten: „Lieve Moeder, alsof
die het gansche gezin vormt. En dat woord „moeder'
keert in eiken regel terug. De ééne jongen schreef
uaief, 'n tweede kennelijk-onoprecht, 'n derde hoogst-
onbeholpen. Maar één ding schreven ze allen: dat. 1
November de winterlcost aanving, en ze dan stokvisch
met aardappelen zouden eten. Ik heb daar in de klas
ook verbazend aardig zien teekenen. Eén had daar
toe 'n schoteltje met twee wortels voor zich. Een an
der 'naschbakje met 'n eindje sigaar. Een derde 'n
beukenblad. Maar ik zag ook krabbels, die merkwaar
dig misteekend waren, alsof den jongens elk begrip
van vorm en richting ontbrak.
In 'n andere klas zaten de analphabeten, groote en
kleine jongens. Achteraan 'n verpleegde, die voor on
d'-rwijzer leert, en privaatlessen krijgt van al de onder
wijzers. Vooraan zat 'n kleine jongen, die van z'n ge
boorte af ontzettend is verwaarloosd. Hij kan z'n ge
dachten niet uitbrengen, maar wèl hooren. Oók kan
hij reeds 'n volzin voorlezen, maar niet zelf formeeren,
ofschoon hij dat hier wel leeren zal. Het defect, dat
hij thans vertoont, is dus niet alectie, maar aphasie.
Ik ging naast hem zitten, en vroeg hem bij wijze van
conversatie, of hij wel eens een aap gezien had. Hij
knikte van ja. „Waér dan?" vroeg ik toen. „Thuis,"
stamelde hij. Toen vertelde ik hem, dat ik niet geloo'.-
de, dat hij wist wat een aap was. Maar toen ik later
in 'n andere klas was, kwam er ineens 'n klein manne
ke naar binnen, dat 'n boek geklemd hield in z'i
knuistjes. Hij trad op me toe, bleeke kabouter, hield
me het boek onder den neus, en zei, op 'n plaatje dui
dend: „Aap." En toen ging hij weer triomfantelijk
naar buiten, naar z'n klas terug. Een kostelijk inciden
tje-
Van mijn bezoek aan de tweede en derde klas wil ik
liever niet gewagen. Er zijn van die groote levens
raadselen, die den mensch met twijfel vragen in den
mond leggen, of de schuld niet zit in de samenleving
zelve, wier uiterste consequenties hier 'n verloren leven
aanvangen.zoo zonderling waren de gezichten,
welke ik hier zag, zoo groot was de jammer, die hier
woonde. Zoo gering de hoop, dat hier iets goeds van
terecht zal komen. Ik heb daar smeden en schoenma
kers aan het werk gezien. Maar omdat ik u allen door
dringen wil van de onsterflijke schoonheid, welke in
geen menschenziel ontbreekt, ook al ligt ze peilloos-
diep verscholen, verhaal ik u het volgende. Bij de sme
den in de derde klasse (zie boven) vond ik 'n duister ge
rat. Deze is de auteur van 'n gedicht „Bede," wa ,r-
van ik hier- twee coupletten volgen laat:
Vader, veel moet ik ontberen,
Wat Gij voor Uw kind'ren schiep.
Mocht men mij uit 't leven weren,
Wijl de wet voldoening riep.
Mocht men mij, omdat ik faalde,
Stooten uit de maatschappij
Waar m'Uw rijke glans bestraalde,
Was m'ellende feestgetij.
'k Betreur mijn jong, mijn bloeiend leven,
'k Haak naar 't einde van mijn baan.
Niets verlokt tot werken, streven,
Niets verlokt tot voortbestaan.
Onbetreurd verlaat ik d'aarde,
Onbegrepen, onbemind.
„Vader, niets heeft voor mij waarde,
Neem terug uw moede kind!"
Als gij, lieve lezer! in uw leven eens 'n jongen ont
moet, die in 'n „verbeterhuis" heeft „gezeten," steek
dan uw hand uit, en beur hem de samenleving in, want
er zijn dichters onder dezulken, en schoonen van ziel.
Heel boven heb ik 'n slaapzaal gezien. Keurige bed
jes, maar ijzeren kooien, precies als in Leeuwarden. En
in die kooien, achter de tralies, zaten kleine jongens.
Want de wet schrijft voor, dat ieder, die ter observatie
aankomt, eerst in afzondering moet blijven, ten hoog
ste 'n maand. De kleine jongens in die ijzeren hokjes
hadden lectuur en 'n bewaarder op de zaal.
De directeur vond deze aanvankelijke afzondering
voortreffelijk, maar was natuurlijk óók van meening,
dat daar volstrekt geen ijzeren hok aan te pas hoeft
te komen.
En toen zijn we samen nog in 'n-vleugel van het ge
bouw geweest, waar negen absoluut-achterlijken te za-
men waren. Ik heb met ze gepraat, maar ontving
geen antwoord.
Het bezoek van het Duitsche keizerlijke paar.
De commandanten van Hr. Ms. oorlogsschepen Ko
ningin Regentes, Piet Hein, Noordbrabant en Friesland,
de divisie die belast wordt met de eerbewijzen aan
het Duitsche keizerlijke paar, zullen resp. zijn de kapi
teins ter zee Pinke, van Voss, Termytelen en Fabius.
De marine zal tevens verschillende eerewachten geven.
De Middenstandstentoonstelling.
Eenige weken geleden heeft het bestuur van den
Middenstand bij alle aangesloten vereenigingen een
referendum uitgeschreven teneinde zekerheid te ver
krijgen aangaande de daadwerkelijke medewerking van
de verschillende vereenigingen aangesloten bij den
Bond voor de Middenstandstentoonstelling in 1909 te
Amsterdam te houden. De termijn van inlevering dei-
stembiljetten was opgesteld tot 31 October. Op verzoek
van een aantal vereenigingen is deze termijn thans
nog wat verlengd.
GEMENGD NIEUWS.
Een gruwelijk feit
Twee jongens van 11 en 12 jaar, L. v. en C. S.,
wonende in de Wllhelminastraat te Rotterdam, kwa
men Donderdagavond aan den politiepost in de Van
der Leckestraat aldaar mededeeling doen van een gru
welijk feit. Een man had aan den Maaskant bij de
Oude Plantage een kind doormidden gesneden en de
stukken in de Maas geworpen.
De commissaris van politie, de heer L. J. C. V uyk,
begaf zich dadelijk met zijn inspecteur den lieer Van
Nooten, en de beide jongens derwaarts, om zich door
hen de plaats, waar de gruwelijke moord geschiedde,
te doen aanwijzen.
Voorzien van lantaarn en gewapend met dreggen
toog men er op uit. Ter plaatse gekomen, deelden de
jongens mede, dat de moord geschiedde nabij de ba-
saltglooiing aan den Maaskant, onder het plankier,
waarboven de goederentreinen gelost worden, en dat
de moordenaar met een mes naar hen gedreigd had.
Een halsbrekende tocht moest ondernomen worden, om
langs het sterk hellend vlak ter plaatse te komen. Er
werd evenwel niets gevonden. Herhaaldelijk werden
de jongens ondervraagd en eindelijk kwam het er uit,
dat zij zelf niets van het doormidden snijden van het
kind gezien hadden, maar dat twee buurjongens M. H.
en J. W., hun het gebeurde hadden medegedeeld.
Denzelfden moeilijken tocht terug ging het nu weder.
Ook deze twee jongens werden opgespoord en aan een
streng verhoor onderworpen, en toen werd bij horten
en stooten medegedeeld, dat zij voor de aardigheid de
twee eerstgenoemde jongens wat wijs gemaakt had
den, niet denkende, dat dezen dit aan de politie zouden
gaan vertellen. Een dooden hond en een zak met af
val hadden zij in de Maas geworpen, dat is alles!
N.R.Ct.
Twist.
Twee broers te Nieuwdorp kregen ruzie over het
werk. De eene sloeg den anderen broeder met een sui
kerbiet op het hoofd, waardoor deze bewusteloos werd.
Tengevolge daarvan is de geslagene overleden.
De justitie heeft zich in de zaak gemengd.
Bloedvergiftiging.
Te Vlissingen krabde de heer W. S. een puisje aan
het been open, tengevolge waarvan bloedvergiftiging
ontstond en de heer S. overleed.
Valkenjacht.
De valkenier K. Th. Mollen, te Valkenswaard
(N.-Br.), heeft wederom een begin gemaakt met de
valkenjacht en zijne hutten te Heeze, Leende en Win-
telre opgeslagen.
Er zijn reeds 18 vogels gevangen, hetgeen, 't ongun
stige weer en den weinigen Oostenwind der laatste da
gen in aanmerking nemend, een gunstige vangst mag
boeten. Het getal is echter nog niet voldoende om al
de reeds gedane bestellingen te kunnen uitvoeren.
Hamdieven.
Bij den landbouwer H. te Burgerveen in de Haar
lemmermeer is ingebroken en 20 Kg. ham en spek ge
stolen. Politie is de daders op 't spoor.
Christelijk Sanatorium voor tuberculose.
Bij Harderwijk zal een Christelijk Sanatorium voor
tuberculoselijders gebouwd worden.
De bouw is gegund aan den laagsten inschrijver,
den heer W. J. Gaasterland te 's-Gravenhage voor do
som van 33.540. De oplevering moet plaats hebben
op 1 Juli 1908.
Uit Schagen.
Behalve aan Gedeputeerde Staten zullen de nering
doenden van Molenstraat, Nieuwe Laagzij en Gedemp
te Gracht tot Laan ook een adres aan den Raad der
gemeente richten met verzoek het besluit inzake door-