DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. DE ZIEKTE DER EEUW. No. 259. Honderd en negende jaargang. 1907. ZATERDAG 2 NOVEMBER. Zie, de gele bladen FEUILLETON. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,— Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. t Schrijf het aan den balk COURANT. Zij vallen, de gele bladen, uit de talrijke persen ter landsdrukkerij. Als daarbuiten de herfstwind de dorre bladeren over de pleinen en om de straathoeken jaagt, snorren de persen daarbinnen van 's-morgens vroeg_ tot 's-avonds laat. En daar vallen dan uit die machines voortdurend de gele foliobladen der Handelingen, don ker grijsgeel, wanneer zij als nu begrootingen en an dere wetsontwerpen en groote memories van toelich ting en eindelooze verslagen enz., in één woord „Bijla gen," bevatten, hooggeel wanneer zij straks bij de be- grootingsdebatten de uit den mond onzer volksverte genwoordigers gevloeide stroomen van staatkundige wijsheid zullen leiden naar de open ooren en open monden der kiezers. Voeten hoog zouden ze thans in de bovenbedoelde drukkerij liggen de gele bladen, als niet een (met 14.900 per jaar) goedbetaalde expedi tie, een hevigen herfstwind gelijk, de bladen opnam en over heel ons landje en de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen uitdwarrelde. En als ze eenmaal zoover zijn gekomen: wat is dan hun lot! Iloe velen zullen nauwkeurig gelezen worden door ambitieuze ka merleden Wij gelooven dat niet vele in hooge mate dit geluk te beurt valt. Wij gelooven dat, wilden de kamerleden werkelijk al wat dit papier brengt, goed lezen, zij bij een normalen werkdag van tien uur nog maar net tijd zouden vinden voor een enkele afdeelingsvergadering en zeer zeker in de openbare vergaderingen niets meer zouden kunnen doen dan lezen, lezen in 's lands belang zonder breedsprakigheid. En zoo blijven de gele bladen uit de persen vallen. Hu eens 'n paar regeltjes druksel op 'n groot folio blad, eens een paar regeltjes druksel op een groot folio blad, gelijk alleen het rijk of een zeer moderne dichter zich zulk een luxe veroorloven kan, dan weer groote, een tonige verslagen met groote, eentonige staten, getui gend van veel schrijftalent der ambtenaren en van de onvolprezen drukkersbekwaamheid van onze landsdruk kerij. En de herfstwind steekt op uit de expeditie en zij fladderen heel Nederland door en worden tot hoopen op tafels van krantenschrijvers en politici en biblio theken en tinnegieters en zij liggen daar langzaam, langzaam te vergaan tot poeder. „en de nieuwe lente komt." Waarlijk zij is groot: de landsdrukkerij. En de lof, die graaf Tornielli haar in de laatste vergadering van de vredesconferentie heeft toegezwaaid, welver diend. Het is een groote inrichting en het zijn dan ook geen kleine cijfers, welke wij in de begrooting dier drukkerij vinden. Goed te overzien is die begrooting niet. Maar zooveel blijkt, toch wel, dat het dirigee- rend en administreerend personeel voor 1908 31.340 aan salarissen zal vragen, dat aan licht- en brandstof fen 7000 zal worden verbruikt, dat alleen de schoon maaksters 1440 per jaar zullen verdienen, waarbij zij nog volstrekt niet voor „schoonmaakbehoeften" behoe ven te zorgen, dat de leerlingen 680, de zetters 79,000 en merkwaardigerwijze de drukkers zelfs 31.500 (zonder den chef) zullen verdienen, terwijl dan bovendien het „drukken en uitgeven" van de Staatscourant en de Handelingen nog eens 88.000 zal kosten. De begrooting sluit op 578.042, inder daad een aardig sommetje, waarvoor men dan ook wel bergen bedrukt papier kan geven (de inkomsten be droegen in 1906 387.694.85 en 'n half.) Deze drukkerij nu doet velerlei werk. Doch op het oogenblik zullen wel overal de gele bladen de hoofden en handen bezig houden. Onhoorbaar zullen zij neer ritselen uit de zwarte persen. En vlug zullen zij de deur uit vliegen naar verre gewesten. door LOUISE STRATENUS. 20) Hij had dus op een stillen, eenzamen avond gere kend; maar in die verwachting zag hij zich bedrogen, Ekanor, de grijze raadsman zijns vaders, een zeer ge leerd man, die het einde van een roemrijk leven tus schen boeken sloot, was onverwacht tot hem gekomen. „Sahib," zeide hij„hoor mij aan. Wat geen ander u durft te zeggen, moet ik u toevertrouwen; want ik mag' het niet langer aanzien, dat de zoon van mijn zoozeer vereerden meester een voorwerp van spotternij voor den vreemdeling wordt." En terwijl de Rajah hem, sprakeloos van ontzetting aanstaarde, was het verhaal zijner schande gevolgd, het verhaal van Duncan, van Willingford, van ande ren. Ekanor waagde het niet zijn vorst aan te zien. In dien hij het gedaan had, zouden de woorden iiem waar schijnlijk niet meer voor de lippen zijn gekomen; want Nikor van Ilimlapoor was op dat oogenblik afgrijselijk om aan te zien. Er lag bloeddorst in zijne oogen. Die saamgeklemde tanden, de wijdgeopende neusvleugels, de fluitende ademhaling, alles aan hem sprak van wreede hartstochten. De tijger was ontwaakt en zocht, eindelijk aan zijne boeien ontkomen, naar een prooi. „Zijt gij zeker van wat gij -zegt?" vroeg hij einde lijk, met ijzingwekkende kalmte: „de aanklacht, door u ingebracht, is zóó ernstig, dat zij slechts met den dood gestraft kan worden, ook al hebt gij ter goede trouw gedwaald." „Meester," antwoordde de grijsaard, op een toon vol droefheid: „ik zou mijn leven hebben gegeven, om u Daar komen er juist weer, tweelingbladen als het ware, vreugde brengend in de harten van de bewoners onzer beide groote steden, beide met wijze maatrege len, voorgesteld om het verkeer te verbeteren. Het eene wetsontwerp wil onze hoofdstad een beter centrum geven. Er moet onteigend worden en weer opnieuw gebouwd. Rechts van den Vijgendam (komend van den Dam) wordt het blok huizen onteigend tot aan de Nes, links gaat het blok tot aan de Vischsteeg er ook aan en een gedeelte tusschen Beursstraat en Warmoesstraat verdwijnt eveneens. Het rechtsche blok wordt kleiner, de Vischsteeg verdwijnt, het linksche blok wordt anders, springt meer naar den Dam voor uit en krijgt een nieuwe Vischsteeg, die 10 meter breed zal worden. Zoodoende gaan de huizen achter uit en worden Rokin, Vijgendani en Vischsteeg breede toegangswegen tot het hoofdplein van Nederland, den Dam, altijd als het ontwerp wordt aangenomen en Am sterdam gauw (want er wordt een methode voorgesteld om de hoofdstad in dezen tot spoed aan te zetten) het millioen geeft, dat deze verfraaiing onze grooste stad moet kosten. Het Rotterdamsche wetsontwerpje stelt ook een uit gave van deze stad, van 800.000, voorop. Dit ont- werpje zal het rijk dan nog een drie millioen kosten, doch niet voor verfraaiing of vergemakkelijking van straatverkeer. Hier is maar één verkeer: het water verkeer. En daarvoor wil men lo. het Zuiderhoofd van den Waterweg-mond bij Hoek van Holland verlengen en 2o. zoolang baggeren totdat men van Rotterdam tot in zee een vaargeul heeft van 80 decimeter beneden water. De memorie van toelichting van dit wetsontwerpje vrij van stijfheid. Jan Salie, die nog vaak uit de gele bladen spreekt als Jan-al-te-vooi'zichtig, Jan-al-te secuur, in elk geval als Jan-heel-Hollandsch-deftig, heeft aan die memorie part nog deel. Het gaat hier dichterlijk en groot, over de kranigheid van het Rot terdamsche bestuur, over de Waalhaven van 20 milli oen, over de verdubbeling van de tonnenmaat elke tien jaar enz. enz. Aangetoond wordt, dat geheel Nederland belang heeft bij den bloei van Rotterdam, dat straks, als het Suez-kanaal bevaarbaar zal zijn voorschepen van 9 M. diepgang, de Rotterdamsche Waterweg bij hoogwater ook door zulke schepen moet kunnen gebruikt worden. Daarna komt het technische betoog waaruit wij o. a opteekenen dat men, om zoo mogelijk proefondervin delijk vast te stellen, dat verlenging van het bovenbe doelde Zuiderhoofd de getijbeweging in den rivier mond zal versterken, een model van den mond van den Waterweg heeft vervaardigd, waarin men de voorko mende stroomingen heeft „nagemaakt." Het bleek, dat bij dit model de verlenging van het Zuiderhoofd een goeden invloed had. En dus zal men verlengen, als de Staten Generaal even enthousiast zijn als de re geering. Men ziet het de gele bladen, die in dezen tijd van vallende bladeren uit de vouwmachines der Ilaag- sche persen vallen, zijn niet allen even dor en geel. Zij hebben soms nog iets groens, dat hoopvol stemt en vertrouwen geeft in den aanpak en de durf van onze bewindslieden. huis. In een restaurant zou men zich daar niet gaar ne zonder hoed vertoonen. Van een theaterhoed, die in Parijs met recht zulk een groote openlijke ergernis verwekt, willen de Lon- densche dames niets weten. Vroeger was het de gewoonte, wanneer men op be zoek ging den hoed op te houden en nog ziet men wel, dat oude dames, wanneer zij naar een koffie- of thee kransje gaan, daar haren hoed ophouden. Thans zet men evenwel den hoed reeds af als men 's midags op visite komt. Waarschijnlijk komt, dit, omdat vroe ger de kleine kapothocd liet gezicht niet beschaduwde tu omdat die hoedjes verbazend licht waren. Dat. waren beide groote voordeelen; de meeste da mes zijn evenwel blij, dat de kapothoeden verdwijnen, want zij stonden zeer ouwelijk en werden dadelijk na liet huwelijk, al werd dit ook op jeugdigen leeftijd ge sloten, gedragen. De ronde hoed van den tegenwoordigen tijd kleed vrij wat flatteuser, wil men dezen evenwel op meer ge vorderden leeftijd niet blijven dragen, dan kieze men zich een toque, die zoo noodig, eveneens van linten kan voorzien worden, die ingevallen wangen, plooien in den hals en hoekige vormen bedekken. Op 't oogen blik geniet de ronde hoed de voorkeur, daar hij zeer schilderachtig met bloemen en vederen gegarneerd kan worden. En gelegenheden te over om een mooien hoed tc laten bewonderenIn Engeland noodigen de dames elkaar nogal eens op een lunch in een lunchroom of restaurant, waar de hoed niet wordt afgezet en zou kan men daar dan ook menig mooi gezichtje bewonde ren, omlijst door een grooten, coquetten hoed, waar wuivende veeren, trossen vruchten of bloemen bevallig afhangen. Zelfs de eenvoudigste vrouwen weten in Engeland den hoed naar waarde te schatten. Men ziet b. v. in I ouden dan ook veel minder vrouwen zonder hoed ioopen dan bij ons. Geen werkster zal daar de straat opgaan zonder hoed. Houdt eene dame in Engeland een lezing, dan houdt zij den hoed op, die dikwijls een gelaat, dat zijn frisch- lieid en schoonheid reeds heeft verloren, aan het audi torium interessante doet schijnen. Een bijzonder groote rol speelt de dameshoed daar te lande bij trouwpartijen. Alle dames, welke geïnvi teerd zijn, ook de bruidsmeisjes, verschijnen bij de plechtigheid met een hoed. De hoed bezit dan ook de macht de draagster behoorlijker te doen schijnen, in 't bijzonder de groote, slappe hoed, die men buigen en opnemen kan, zooals zij het gezicht het meest flatteert Dichte, teere, vederen hoeden, rose en blauw en wit te Rembrandthoeden zijn in de mode. Voor oudere dames zwarte hoeden, die prachtig met bloemen opge maakt kunnen worden. Dat de Engelsche met mooie hoeden dweept en dit al eeuwen lang gedaan heeft, bewijzen de schilderijen van mooie vrouwen, door bekende meesters gemaakt. Van het begin der vorige eeuw b. v., dateeren vele schilderijen van Engelschen met hoeden. VOOR DE DAMES. Kijkjes in de Modewereld. Nu op 't oogenblik 't kiezen van een hoed een punt van gewicht bij vele dames uitmaakt,willen wij gaar- ?.e eenige regelen wijden aan den rol, welken de hoed in 't buitenland n. 1. in Engeland speelt. Voornamelijk in Londen wordt zeer veel aandacht an den hoed gewijd en volgt men zekere bepalingen voor het ophouden en afzetten der hoeden binnens deze smart te besparen. Ik ben bereid mijne beschul diging in bijzijn van de prinses te herhalen. Ziehier trouwens haar eigen brieven. De knecht van den En- gelschman heeft ze mij voor eene aanzienlijke som ver kocht. Verstoot die vrouw, Sahib, en begin een nieuw leven. Indië telt schoone vorstinnen onder hare doch- teren. Zij zullen bereid zijn het stof te kussen, waar uw voet overheen ging." „Laat mij de brieven, Ekanor, en ga heen. Gij zult later van mij hooren!" De grijsaard durfde zijn gebiedenden blik niet weer streven en verwijderde zich, bevend voor de uitdruk king der oogen, die zijn blik had ontmoet. Ja, de tijger was ontketend; maar angstwekkender nog in de oogenschijnlijke rust, die hij bewaarde, dan zoo hij zich aan eene uitbarsting van woede overge geven had. Hij doorlas slechts een der brieven; dat was hem genoeg. Hij was er de man niet naar, om noodeloos in slijk te wroeten. Maar dat weinige reeds dreigde hem te verstikken. Een Europeaan zou, met zijne wereldkennis, de waardeloosheid hebben begrepen dier zoogenaamde liefde, welke zoo vaak van voorwerp veranderde, dat de jonge vrouw alleen toegaf aan een ongezonden dorst naar verstrooiing, dat Willingford haar in wer kelijkheid onverschillig was; deze man, echter, was opgevoed buiten de leugens der beschaving. Hij had in zijn vaderland niet dan bij groote uitzondering van ontrouw bij de vrouw gehoord en in die enkele geval len had de schuldige een tragisch gevoel, groot als haar misdrijf, gekoesterd voor haar medeplichtige, zou zij met vreugde voor hem gestorven zijn. Dat was de eenige trouweloosheid, die hij verstond, John Duncan en de anderen waren dan ook in zijn oog enkel de verdichtselen van het zwakke brein eens grijsaards. Er bleef alleen Willingford over, Willing ford, aan wien die eene brief gericht was geweest en hij twijfelde er niet aan, of hij was Annie's alles op aarde. En thansHij moest straffenmaar hoe? Hij zat daar, ineen gekrompen in zijn leuningstoel SPROKKELINGEN. Het gebruik van krijt is zeker door de invoering van potlood en pennen zeer veel verminderd; haast geheel vergeten zelfs is een oude gewoonte om herinnerings waardige voorvallen met krijt aan den balk te schrij ven. In den stal eener boerderij of in de werkplaats van een of ander ambachtsman in een dorp, moge men aan een balk nog een aanteekening met krijt opmer ken,waarvoor een boer of baas die verheven plaats had uitgekozen, om ze vooral in het oog vallend en buiten gevaar te hebben van uitgewischt te worden, zoodanig gebruik is echter meer en meer uitzondering geworden. de met bloed beloopen oogen gevestigd op het schit terende wapenrek aan den muur. Zulk een hoon eischte bloed; maar welk? Daar hoorde hij een klok slaan. Over twee uur zou de jonge vrouw huiswaarts keeren. Hij rilde bij het denkbeeld haar voor zich te zien, in haar wolk van kanten en marabout-vederen. Odie witte wolk zou zich rood verven; hij zou haar hare schuld toeschreeu wen; zij zou willen vluchten; maar hij zou haar dat beletten, haar sleuren over den grond, dat blonde hoofd dat rooskleurige lichaam kneuzen, zooals zij het zijn hart had gedaan, haar eindelijk verworgen. En wie zou hem durven verwijten dat het onrechtvaardig Hij sloot op eens de oogen; het gansche tooneel was hem voor de geest gerezen, even duidelijk als had hij het werkelijk doorleefd. Hij zag haar de kleine han den opheffen tot hem, hij hoorde haar smeeken om ontferming en.... en hij gevoelde dat hij zijne daad nooit volvoeren zou. Hij had haar daartoe te zeer be mind en. en. zij bleef toch Djala's moeder! Maar dan? Hij was overeind gesprongen in zijn zielsangst en, snakkend naar adem, op een der openstaande venster deuren toegetreden. Zijn gansche lichaam beefde, zijn voorhoofd was nat van zweet. Van vergiffenis kon geen sprake zijn. De zoon van zijn vader kon geen oneer dragen. Haar verstooten? Hij slaakte een woesten lach bij de herinnering aan Ekanor's raad. Die oude geleerde had dus visschen- bloed in de aderen? Zoodra hij haar uit zijn pa lei- verjaagde, zou die vrouw den Engelschman volgen en nog gelukkig zijnEn zijn naam zou haar ook vol gen. Zij zou hem verder schandvlekken, voordat men haar daarvan berooven kon. Maar dan? Telkens en telkens wêer deed die korte vraag zich bij hem hooren, tot er eindelijk een antwoord op volg de, dat hem bevrediging bracht. Ja, dat was het eenige middel, de eenige straf voor de misdadige, de kastij ding ook voor hem, dat hij zich genoegzaam had laten In den goeden, ouden tijd echter we moeten in onze gedachten terug tot trekschuit, diligence, stoof, Goudsche pijp en de bekende Ilollandsche „dêege deeg- lycklieit" in vroeger dagen echter werd in huiska mers, herbergen, scholen, schouwburgen, keuken enz. alles aan den balk geschreven, wat, om welke reden ook, door den pater familias noodig werd geacht, bui ten zijn eerbiedwaardig hoofd om, onthouden te wor den. Viel er in een huisgezin iets belangrijks voor en al spoedig' werd in die dagen huiselijk lief en leed belangrijk gevonden, getuige de roerende dichtregelen bij geboorten of „eerste tand" gebeurde er iets in het genoegelijk onder-onsje, dat aan familie, bekenden of vrienden moest worden medegedeeld, men schreei het aan den balk. Zoo leest men in de historie van Willem Levend, roman der 18e eeuw in brieven, van de dames Wolff en Deken „Komaan, dacht ik in mijn eigen, ik mag mijn beste pronkkamer eens uithalen. Met wordt er gescheld. En er rijdt een koets bij het hek. De meid ging het opensluiten, want met dien bedroefden oorlog sluit ik alles bij dag zoowel als bij nacht. En daar was zuster van Oldenburg. „Wel," zei ik zoo, „mijn lieve mensch, wat jaagt jou hier? Dat mag wel met een krijtje aan den balk." Moest in een huisgezin den kinderen een les of ver maning diep in het geheugen geprent worden, het werd aan den balk geschreven. Cats spreekt er al van in zijn „Spiegel van den ouden en den nieuwen tijd' een meisje had de keuze tusschen twee „vrijers," de „een groote joncker met pluymen óp den hoet, dus een echte geurmaker, de ander een „g'oet geselle' die schapen op stal had en altijd eenvoudig gekleed ging. Het meisje zooals dat veelal gaat had meer oog voor den pronker, want „hoofs en mooy, dat dacht haar best," maar haar vader dacht er anders over en zeide: „Kint, dit dien je wel te weten, Jae, te schrijven aan den balck; Beter bij den uyl geseten Als gevlogen met den valck." Had er in de gemeente iets ongewoons plaats, het werd in kerk of raadhuis aan den balk geschreven. In zulke gevallen echter verving de verfkwast het stukje krijt. Die aanteekeningen moesten den tijd kunnen verduren. Zoo stond in de Amsterdamsche nieuwe kerk, welke in 1645 verbrand is, met roode letters het kortstondig bestaan eener in ons land onmogelijke sek te, die van de naaktloopers, aldus aan een balk ver meld „Int jaer vijftien hondert vijf en dertigh, wilt dit [onthouwen, Liepen hier naeckt Mans ende Vrouwen." Een schoolmeester, li'd eener rederijkerskamer uit den tijd der oude republiek, had aan een balk zijner school de volgende regels staan: „Elck wil zich stil en yroet soo draghen, Dat hij -blijft vrij van boet en slaghen." In den ouden Amsterdamschen schouwburg der 17a eeuw stond aan den balk: „De Bijen storten hier het êelste dat ze lesen, Om d'ouden Stock te voên en ouderloose weesen." welke regels in later tijd op het tooneel voorkwamen. In Eriesland is het lang de gewoonte geweest, met krijt aan een balk der herberg den naam te schrijven van hem, die het eerst dien winter op schaatsen aldaar was aangekomen, met bijvoeging van dag en uur van zijn aankomst. En die aanteekening bleef er den ge- heelen winter staan. Bovendien had die vroege schaatsenrijder er voor den eersten dag vrij gelag. Ook in andere provinciën trof men balkopsehriften in do herbergen aan, b. v. „Gezegend zij uw ingang, als U het geld niet faalt, verblinden door de toovermacht eener vrouw, om de eer van zijn huis aan de lichtzinnige handen toe te vertrouwen. Zoodra zijn besluit eenmaal vaststond, pakte hij de brieven bijeen, sloot ze onder een stevigen omslag, dien hij verzegelde en schreef daarop met vaste hand den naam zijner echtgenoote. Hij bracht dit zelf naar hare slaapkamer. Daarna begaf hij zich naar het vertrek waar zijn kind rustte. Hij gaf de slavin, die bij Djala waakte, een wenk zich te verwijderen en knielde toen bij het bedje nêer. Zijne lippen raakten eerbiedig het kleine mollige handje aan en voor het eerst begaf hem zijne zelfbeheersching, weende hij. Ilij had haar liefgehad, die kleine, als zijn eigen leven. Zij geleek niet op de moeder, neen, z-y was geen dochter van het ontzenuwde blanke rag, dat hij thans haatte en minachtte; maar een waar kind van zun volk; zij zou eenmaal in staat zijn lief te hebben tol den dood, bekwaam tot toewijding, tot zelfverzaking, Omet haar te mogen vluchten naar de verlaten plok, waar zijne voorouders jaarlijks uit gingen rusten van de vermoeienissen van den krijg, zich te redden niet die bloem, het eenige wat hem restte van den in den afgrond verzwolgen schat zijner levensvreugde! Over haar te mogen waken, haar te mogen vormen tot eene verheven figuur, een grpote vorstin. Dat zou nog geluk beteekenen; maar het was hem ontzegd. Lang bleef hij haar aanstaren; sneed toen zacht met zijn dolkmes een harer donkere krulletjes af, verborg dit in een papier op zijne borst, kuste nog eene laatste maal haar voorhoofdje en ging de slavin weder roepen. Djala's aanblik had hem verhinderd, dat hij tegen over het kind nog een plicht had te volbrengen. Hij be gaf zich naar zijne werkkamer en schreef daar een brief, dien hij aan Alfred van Brenken adresserde. „Hij is een man van eer," mompelde hij, ook dit schrijven verzegelende: „hij zal mijn wensch vervul len."' Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1907 | | pagina 5