DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
DE ZIEKTE DER EEUW.
No. 259.
Honderd en negende jaargang.
1907.
ZATERDAG
2 NOVEMBER.
Zie, de gele bladen
FEUILLETON.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,—
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
t
Schrijf het aan den balk
COURANT.
Zij vallen, de gele bladen, uit de talrijke persen ter
landsdrukkerij. Als daarbuiten de herfstwind de dorre
bladeren over de pleinen en om de straathoeken jaagt,
snorren de persen daarbinnen van 's-morgens vroeg_ tot
's-avonds laat. En daar vallen dan uit die machines
voortdurend de gele foliobladen der Handelingen, don
ker grijsgeel, wanneer zij als nu begrootingen en an
dere wetsontwerpen en groote memories van toelich
ting en eindelooze verslagen enz., in één woord „Bijla
gen," bevatten, hooggeel wanneer zij straks bij de be-
grootingsdebatten de uit den mond onzer volksverte
genwoordigers gevloeide stroomen van staatkundige
wijsheid zullen leiden naar de open ooren en open
monden der kiezers. Voeten hoog zouden ze thans in
de bovenbedoelde drukkerij liggen de gele bladen, als
niet een (met 14.900 per jaar) goedbetaalde expedi
tie, een hevigen herfstwind gelijk, de bladen opnam en
over heel ons landje en de koloniën en bezittingen in
andere werelddeelen uitdwarrelde. En als ze eenmaal
zoover zijn gekomen: wat is dan hun lot! Iloe velen
zullen nauwkeurig gelezen worden door ambitieuze ka
merleden
Wij gelooven dat niet vele in hooge mate dit geluk
te beurt valt. Wij gelooven dat, wilden de kamerleden
werkelijk al wat dit papier brengt, goed lezen, zij bij
een normalen werkdag van tien uur nog maar net tijd
zouden vinden voor een enkele afdeelingsvergadering
en zeer zeker in de openbare vergaderingen niets meer
zouden kunnen doen dan lezen, lezen in 's lands belang
zonder breedsprakigheid.
En zoo blijven de gele bladen uit de persen vallen.
Hu eens 'n paar regeltjes druksel op 'n groot folio blad,
eens een paar regeltjes druksel op een groot folio blad,
gelijk alleen het rijk of een zeer moderne dichter zich
zulk een luxe veroorloven kan, dan weer groote, een
tonige verslagen met groote, eentonige staten, getui
gend van veel schrijftalent der ambtenaren en van de
onvolprezen drukkersbekwaamheid van onze landsdruk
kerij.
En de herfstwind steekt op uit de expeditie en zij
fladderen heel Nederland door en worden tot hoopen
op tafels van krantenschrijvers en politici en biblio
theken en tinnegieters en zij liggen daar langzaam,
langzaam te vergaan tot poeder. „en de nieuwe
lente komt."
Waarlijk zij is groot: de landsdrukkerij. En de
lof, die graaf Tornielli haar in de laatste vergadering
van de vredesconferentie heeft toegezwaaid, welver
diend. Het is een groote inrichting en het zijn dan
ook geen kleine cijfers, welke wij in de begrooting dier
drukkerij vinden. Goed te overzien is die begrooting
niet. Maar zooveel blijkt, toch wel, dat het dirigee-
rend en administreerend personeel voor 1908 31.340
aan salarissen zal vragen, dat aan licht- en brandstof
fen 7000 zal worden verbruikt, dat alleen de schoon
maaksters 1440 per jaar zullen verdienen, waarbij zij
nog volstrekt niet voor „schoonmaakbehoeften" behoe
ven te zorgen, dat de leerlingen 680, de zetters
79,000 en merkwaardigerwijze de drukkers zelfs
31.500 (zonder den chef) zullen verdienen, terwijl
dan bovendien het „drukken en uitgeven" van de
Staatscourant en de Handelingen nog eens 88.000
zal kosten. De begrooting sluit op 578.042, inder
daad een aardig sommetje, waarvoor men dan ook wel
bergen bedrukt papier kan geven (de inkomsten be
droegen in 1906 387.694.85 en 'n half.)
Deze drukkerij nu doet velerlei werk. Doch op het
oogenblik zullen wel overal de gele bladen de hoofden
en handen bezig houden. Onhoorbaar zullen zij neer
ritselen uit de zwarte persen. En vlug zullen zij de
deur uit vliegen naar verre gewesten.
door
LOUISE STRATENUS.
20)
Hij had dus op een stillen, eenzamen avond gere
kend; maar in die verwachting zag hij zich bedrogen,
Ekanor, de grijze raadsman zijns vaders, een zeer ge
leerd man, die het einde van een roemrijk leven tus
schen boeken sloot, was onverwacht tot hem gekomen.
„Sahib," zeide hij„hoor mij aan. Wat geen ander
u durft te zeggen, moet ik u toevertrouwen; want ik
mag' het niet langer aanzien, dat de zoon van mijn
zoozeer vereerden meester een voorwerp van spotternij
voor den vreemdeling wordt."
En terwijl de Rajah hem, sprakeloos van ontzetting
aanstaarde, was het verhaal zijner schande gevolgd,
het verhaal van Duncan, van Willingford, van ande
ren.
Ekanor waagde het niet zijn vorst aan te zien. In
dien hij het gedaan had, zouden de woorden iiem waar
schijnlijk niet meer voor de lippen zijn gekomen; want
Nikor van Ilimlapoor was op dat oogenblik afgrijselijk
om aan te zien. Er lag bloeddorst in zijne oogen. Die
saamgeklemde tanden, de wijdgeopende neusvleugels,
de fluitende ademhaling, alles aan hem sprak van
wreede hartstochten. De tijger was ontwaakt en zocht,
eindelijk aan zijne boeien ontkomen, naar een prooi.
„Zijt gij zeker van wat gij -zegt?" vroeg hij einde
lijk, met ijzingwekkende kalmte: „de aanklacht, door
u ingebracht, is zóó ernstig, dat zij slechts met den
dood gestraft kan worden, ook al hebt gij ter goede
trouw gedwaald."
„Meester," antwoordde de grijsaard, op een toon vol
droefheid: „ik zou mijn leven hebben gegeven, om u
Daar komen er juist weer, tweelingbladen als het
ware, vreugde brengend in de harten van de bewoners
onzer beide groote steden, beide met wijze maatrege
len, voorgesteld om het verkeer te verbeteren.
Het eene wetsontwerp wil onze hoofdstad een beter
centrum geven. Er moet onteigend worden en weer
opnieuw gebouwd. Rechts van den Vijgendam (komend
van den Dam) wordt het blok huizen onteigend tot
aan de Nes, links gaat het blok tot aan de Vischsteeg
er ook aan en een gedeelte tusschen Beursstraat en
Warmoesstraat verdwijnt eveneens. Het rechtsche blok
wordt kleiner, de Vischsteeg verdwijnt, het linksche
blok wordt anders, springt meer naar den Dam voor
uit en krijgt een nieuwe Vischsteeg, die 10 meter
breed zal worden. Zoodoende gaan de huizen achter
uit en worden Rokin, Vijgendani en Vischsteeg breede
toegangswegen tot het hoofdplein van Nederland, den
Dam, altijd als het ontwerp wordt aangenomen en Am
sterdam gauw (want er wordt een methode voorgesteld
om de hoofdstad in dezen tot spoed aan te zetten) het
millioen geeft, dat deze verfraaiing onze grooste stad
moet kosten.
Het Rotterdamsche wetsontwerpje stelt ook een uit
gave van deze stad, van 800.000, voorop. Dit ont-
werpje zal het rijk dan nog een drie millioen kosten,
doch niet voor verfraaiing of vergemakkelijking van
straatverkeer. Hier is maar één verkeer: het water
verkeer. En daarvoor wil men lo. het Zuiderhoofd van
den Waterweg-mond bij Hoek van Holland verlengen
en 2o. zoolang baggeren totdat men van Rotterdam
tot in zee een vaargeul heeft van 80 decimeter beneden
water.
De memorie van toelichting van dit wetsontwerpje
vrij van stijfheid. Jan Salie, die nog vaak uit de
gele bladen spreekt als Jan-al-te-vooi'zichtig, Jan-al-te
secuur, in elk geval als Jan-heel-Hollandsch-deftig,
heeft aan die memorie part nog deel. Het gaat hier
dichterlijk en groot, over de kranigheid van het Rot
terdamsche bestuur, over de Waalhaven van 20 milli
oen, over de verdubbeling van de tonnenmaat elke tien
jaar enz. enz.
Aangetoond wordt, dat geheel Nederland belang
heeft bij den bloei van Rotterdam, dat straks, als het
Suez-kanaal bevaarbaar zal zijn voorschepen van 9 M.
diepgang, de Rotterdamsche Waterweg bij hoogwater
ook door zulke schepen moet kunnen gebruikt worden.
Daarna komt het technische betoog waaruit wij o. a
opteekenen dat men, om zoo mogelijk proefondervin
delijk vast te stellen, dat verlenging van het bovenbe
doelde Zuiderhoofd de getijbeweging in den rivier
mond zal versterken, een model van den mond van den
Waterweg heeft vervaardigd, waarin men de voorko
mende stroomingen heeft „nagemaakt." Het bleek,
dat bij dit model de verlenging van het Zuiderhoofd
een goeden invloed had. En dus zal men verlengen,
als de Staten Generaal even enthousiast zijn als de re
geering.
Men ziet het de gele bladen, die in dezen tijd
van vallende bladeren uit de vouwmachines der Ilaag-
sche persen vallen, zijn niet allen even dor en geel.
Zij hebben soms nog iets groens, dat hoopvol stemt en
vertrouwen geeft in den aanpak en de durf van onze
bewindslieden.
huis. In een restaurant zou men zich daar niet gaar
ne zonder hoed vertoonen.
Van een theaterhoed, die in Parijs met recht zulk
een groote openlijke ergernis verwekt, willen de Lon-
densche dames niets weten.
Vroeger was het de gewoonte, wanneer men op be
zoek ging den hoed op te houden en nog ziet men wel,
dat oude dames, wanneer zij naar een koffie- of thee
kransje gaan, daar haren hoed ophouden. Thans zet
men evenwel den hoed reeds af als men 's midags op
visite komt. Waarschijnlijk komt, dit, omdat vroe
ger de kleine kapothocd liet gezicht niet beschaduwde
tu omdat die hoedjes verbazend licht waren.
Dat. waren beide groote voordeelen; de meeste da
mes zijn evenwel blij, dat de kapothoeden verdwijnen,
want zij stonden zeer ouwelijk en werden dadelijk na
liet huwelijk, al werd dit ook op jeugdigen leeftijd ge
sloten, gedragen.
De ronde hoed van den tegenwoordigen tijd kleed
vrij wat flatteuser, wil men dezen evenwel op meer ge
vorderden leeftijd niet blijven dragen, dan kieze men
zich een toque, die zoo noodig, eveneens van linten
kan voorzien worden, die ingevallen wangen, plooien
in den hals en hoekige vormen bedekken. Op 't oogen
blik geniet de ronde hoed de voorkeur, daar hij zeer
schilderachtig met bloemen en vederen gegarneerd kan
worden. En gelegenheden te over om een mooien hoed
tc laten bewonderenIn Engeland noodigen de dames
elkaar nogal eens op een lunch in een lunchroom of
restaurant, waar de hoed niet wordt afgezet en zou
kan men daar dan ook menig mooi gezichtje bewonde
ren, omlijst door een grooten, coquetten hoed, waar
wuivende veeren, trossen vruchten of bloemen bevallig
afhangen.
Zelfs de eenvoudigste vrouwen weten in Engeland
den hoed naar waarde te schatten. Men ziet b. v. in
I ouden dan ook veel minder vrouwen zonder hoed
ioopen dan bij ons. Geen werkster zal daar de straat
opgaan zonder hoed.
Houdt eene dame in Engeland een lezing, dan houdt
zij den hoed op, die dikwijls een gelaat, dat zijn frisch-
lieid en schoonheid reeds heeft verloren, aan het audi
torium interessante doet schijnen.
Een bijzonder groote rol speelt de dameshoed daar
te lande bij trouwpartijen. Alle dames, welke geïnvi
teerd zijn, ook de bruidsmeisjes, verschijnen bij de
plechtigheid met een hoed. De hoed bezit dan ook de
macht de draagster behoorlijker te doen schijnen, in
't bijzonder de groote, slappe hoed, die men buigen en
opnemen kan, zooals zij het gezicht het meest flatteert
Dichte, teere, vederen hoeden, rose en blauw en wit
te Rembrandthoeden zijn in de mode. Voor oudere
dames zwarte hoeden, die prachtig met bloemen opge
maakt kunnen worden.
Dat de Engelsche met mooie hoeden dweept en dit
al eeuwen lang gedaan heeft, bewijzen de schilderijen
van mooie vrouwen, door bekende meesters gemaakt.
Van het begin der vorige eeuw b. v., dateeren vele
schilderijen van Engelschen met hoeden.
VOOR DE DAMES.
Kijkjes in de Modewereld.
Nu op 't oogenblik 't kiezen van een hoed een punt
van gewicht bij vele dames uitmaakt,willen wij gaar-
?.e eenige regelen wijden aan den rol, welken de hoed
in 't buitenland n. 1. in Engeland speelt.
Voornamelijk in Londen wordt zeer veel aandacht
an den hoed gewijd en volgt men zekere bepalingen
voor het ophouden en afzetten der hoeden binnens
deze smart te besparen. Ik ben bereid mijne beschul
diging in bijzijn van de prinses te herhalen. Ziehier
trouwens haar eigen brieven. De knecht van den En-
gelschman heeft ze mij voor eene aanzienlijke som ver
kocht. Verstoot die vrouw, Sahib, en begin een nieuw
leven. Indië telt schoone vorstinnen onder hare doch-
teren. Zij zullen bereid zijn het stof te kussen, waar
uw voet overheen ging."
„Laat mij de brieven, Ekanor, en ga heen. Gij zult
later van mij hooren!"
De grijsaard durfde zijn gebiedenden blik niet weer
streven en verwijderde zich, bevend voor de uitdruk
king der oogen, die zijn blik had ontmoet.
Ja, de tijger was ontketend; maar angstwekkender
nog in de oogenschijnlijke rust, die hij bewaarde, dan
zoo hij zich aan eene uitbarsting van woede overge
geven had. Hij doorlas slechts een der brieven; dat
was hem genoeg. Hij was er de man niet naar, om
noodeloos in slijk te wroeten. Maar dat weinige reeds
dreigde hem te verstikken.
Een Europeaan zou, met zijne wereldkennis, de
waardeloosheid hebben begrepen dier zoogenaamde
liefde, welke zoo vaak van voorwerp veranderde, dat
de jonge vrouw alleen toegaf aan een ongezonden
dorst naar verstrooiing, dat Willingford haar in wer
kelijkheid onverschillig was; deze man, echter, was
opgevoed buiten de leugens der beschaving. Hij had
in zijn vaderland niet dan bij groote uitzondering van
ontrouw bij de vrouw gehoord en in die enkele geval
len had de schuldige een tragisch gevoel, groot als
haar misdrijf, gekoesterd voor haar medeplichtige, zou
zij met vreugde voor hem gestorven zijn.
Dat was de eenige trouweloosheid, die hij verstond,
John Duncan en de anderen waren dan ook in zijn
oog enkel de verdichtselen van het zwakke brein eens
grijsaards. Er bleef alleen Willingford over, Willing
ford, aan wien die eene brief gericht was geweest en
hij twijfelde er niet aan, of hij was Annie's alles op
aarde.
En thansHij moest straffenmaar hoe?
Hij zat daar, ineen gekrompen in zijn leuningstoel
SPROKKELINGEN.
Het gebruik van krijt is zeker door de invoering van
potlood en pennen zeer veel verminderd; haast geheel
vergeten zelfs is een oude gewoonte om herinnerings
waardige voorvallen met krijt aan den balk te schrij
ven. In den stal eener boerderij of in de werkplaats
van een of ander ambachtsman in een dorp, moge men
aan een balk nog een aanteekening met krijt opmer
ken,waarvoor een boer of baas die verheven plaats had
uitgekozen, om ze vooral in het oog vallend en buiten
gevaar te hebben van uitgewischt te worden, zoodanig
gebruik is echter meer en meer uitzondering geworden.
de met bloed beloopen oogen gevestigd op het schit
terende wapenrek aan den muur. Zulk een hoon
eischte bloed; maar welk?
Daar hoorde hij een klok slaan. Over twee uur zou
de jonge vrouw huiswaarts keeren. Hij rilde bij het
denkbeeld haar voor zich te zien, in haar wolk van
kanten en marabout-vederen. Odie witte wolk zou
zich rood verven; hij zou haar hare schuld toeschreeu
wen; zij zou willen vluchten; maar hij zou haar dat
beletten, haar sleuren over den grond, dat blonde
hoofd dat rooskleurige lichaam kneuzen, zooals zij het
zijn hart had gedaan, haar eindelijk verworgen. En
wie zou hem durven verwijten dat het onrechtvaardig
Hij sloot op eens de oogen; het gansche tooneel was
hem voor de geest gerezen, even duidelijk als had hij
het werkelijk doorleefd. Hij zag haar de kleine han
den opheffen tot hem, hij hoorde haar smeeken om
ontferming en.... en hij gevoelde dat hij zijne daad
nooit volvoeren zou. Hij had haar daartoe te zeer be
mind en. en. zij bleef toch Djala's moeder!
Maar dan?
Hij was overeind gesprongen in zijn zielsangst en,
snakkend naar adem, op een der openstaande venster
deuren toegetreden. Zijn gansche lichaam beefde, zijn
voorhoofd was nat van zweet.
Van vergiffenis kon geen sprake zijn. De zoon van
zijn vader kon geen oneer dragen. Haar verstooten?
Hij slaakte een woesten lach bij de herinnering aan
Ekanor's raad. Die oude geleerde had dus visschen-
bloed in de aderen? Zoodra hij haar uit zijn pa lei-
verjaagde, zou die vrouw den Engelschman volgen en
nog gelukkig zijnEn zijn naam zou haar ook vol
gen. Zij zou hem verder schandvlekken, voordat men
haar daarvan berooven kon.
Maar dan?
Telkens en telkens wêer deed die korte vraag zich
bij hem hooren, tot er eindelijk een antwoord op volg
de, dat hem bevrediging bracht. Ja, dat was het eenige
middel, de eenige straf voor de misdadige, de kastij
ding ook voor hem, dat hij zich genoegzaam had laten
In den goeden, ouden tijd echter we moeten in
onze gedachten terug tot trekschuit, diligence, stoof,
Goudsche pijp en de bekende Ilollandsche „dêege deeg-
lycklieit" in vroeger dagen echter werd in huiska
mers, herbergen, scholen, schouwburgen, keuken enz.
alles aan den balk geschreven, wat, om welke reden
ook, door den pater familias noodig werd geacht, bui
ten zijn eerbiedwaardig hoofd om, onthouden te wor
den. Viel er in een huisgezin iets belangrijks voor
en al spoedig' werd in die dagen huiselijk lief en leed
belangrijk gevonden, getuige de roerende dichtregelen
bij geboorten of „eerste tand" gebeurde er iets in
het genoegelijk onder-onsje, dat aan familie, bekenden
of vrienden moest worden medegedeeld, men schreei
het aan den balk. Zoo leest men in de historie van
Willem Levend, roman der 18e eeuw in brieven, van
de dames Wolff en Deken
„Komaan, dacht ik in mijn eigen, ik mag mijn beste
pronkkamer eens uithalen. Met wordt er gescheld.
En er rijdt een koets bij het hek. De meid ging het
opensluiten, want met dien bedroefden oorlog sluit ik
alles bij dag zoowel als bij nacht. En daar was zuster
van Oldenburg. „Wel," zei ik zoo, „mijn lieve mensch,
wat jaagt jou hier? Dat mag wel met een krijtje aan
den balk."
Moest in een huisgezin den kinderen een les of ver
maning diep in het geheugen geprent worden, het
werd aan den balk geschreven. Cats spreekt er al van
in zijn „Spiegel van den ouden en den nieuwen tijd'
een meisje had de keuze tusschen twee „vrijers," de
„een groote joncker met pluymen óp den hoet,
dus een echte geurmaker, de ander een „g'oet geselle'
die schapen op stal had en altijd eenvoudig gekleed
ging. Het meisje zooals dat veelal gaat had
meer oog voor den pronker, want „hoofs en mooy, dat
dacht haar best," maar haar vader dacht er anders
over en zeide:
„Kint, dit dien je wel te weten,
Jae, te schrijven aan den balck;
Beter bij den uyl geseten
Als gevlogen met den valck."
Had er in de gemeente iets ongewoons plaats, het
werd in kerk of raadhuis aan den balk geschreven. In
zulke gevallen echter verving de verfkwast het stukje
krijt. Die aanteekeningen moesten den tijd kunnen
verduren. Zoo stond in de Amsterdamsche nieuwe
kerk, welke in 1645 verbrand is, met roode letters het
kortstondig bestaan eener in ons land onmogelijke sek
te, die van de naaktloopers, aldus aan een balk ver
meld
„Int jaer vijftien hondert vijf en dertigh, wilt dit
[onthouwen,
Liepen hier naeckt Mans ende Vrouwen."
Een schoolmeester, li'd eener rederijkerskamer uit
den tijd der oude republiek, had aan een balk zijner
school de volgende regels staan:
„Elck wil zich stil en yroet soo draghen,
Dat hij -blijft vrij van boet en slaghen."
In den ouden Amsterdamschen schouwburg der 17a
eeuw stond aan den balk:
„De Bijen storten hier het êelste dat ze lesen,
Om d'ouden Stock te voên en ouderloose weesen."
welke regels in later tijd op het tooneel voorkwamen.
In Eriesland is het lang de gewoonte geweest, met
krijt aan een balk der herberg den naam te schrijven
van hem, die het eerst dien winter op schaatsen aldaar
was aangekomen, met bijvoeging van dag en uur van
zijn aankomst. En die aanteekening bleef er den ge-
heelen winter staan. Bovendien had die vroege
schaatsenrijder er voor den eersten dag vrij gelag. Ook
in andere provinciën trof men balkopsehriften in do
herbergen aan, b. v.
„Gezegend zij uw ingang, als U het geld niet faalt,
verblinden door de toovermacht eener vrouw, om de
eer van zijn huis aan de lichtzinnige handen toe te
vertrouwen.
Zoodra zijn besluit eenmaal vaststond, pakte hij de
brieven bijeen, sloot ze onder een stevigen omslag, dien
hij verzegelde en schreef daarop met vaste hand den
naam zijner echtgenoote. Hij bracht dit zelf naar
hare slaapkamer.
Daarna begaf hij zich naar het vertrek waar zijn
kind rustte. Hij gaf de slavin, die bij Djala waakte,
een wenk zich te verwijderen en knielde toen bij het
bedje nêer. Zijne lippen raakten eerbiedig het kleine
mollige handje aan en voor het eerst begaf hem zijne
zelfbeheersching, weende hij.
Ilij had haar liefgehad, die kleine, als zijn eigen
leven. Zij geleek niet op de moeder, neen, z-y was geen
dochter van het ontzenuwde blanke rag, dat hij thans
haatte en minachtte; maar een waar kind van zun
volk; zij zou eenmaal in staat zijn lief te hebben tol
den dood, bekwaam tot toewijding, tot zelfverzaking,
Omet haar te mogen vluchten naar de verlaten plok,
waar zijne voorouders jaarlijks uit gingen rusten van
de vermoeienissen van den krijg, zich te redden niet
die bloem, het eenige wat hem restte van den in den
afgrond verzwolgen schat zijner levensvreugde! Over
haar te mogen waken, haar te mogen vormen tot eene
verheven figuur, een grpote vorstin. Dat zou nog
geluk beteekenen; maar het was hem ontzegd.
Lang bleef hij haar aanstaren; sneed toen zacht met
zijn dolkmes een harer donkere krulletjes af, verborg
dit in een papier op zijne borst, kuste nog eene laatste
maal haar voorhoofdje en ging de slavin weder roepen.
Djala's aanblik had hem verhinderd, dat hij tegen
over het kind nog een plicht had te volbrengen. Hij be
gaf zich naar zijne werkkamer en schreef daar een
brief, dien hij aan Alfred van Brenken adresserde.
„Hij is een man van eer," mompelde hij, ook dit
schrijven verzegelende: „hij zal mijn wensch vervul
len."'
Wordt vervolgd.