DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. DE ZIEKTE DER EEUW No. 268. Honderd en negende jaargang 1907. WOENSDAG 13 NOVEMBER. FEUILLETON. BINNENLAND. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,— Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. drie kohieren der personeele belasting, No. 16, 17, 18, voor het dienstjaar 1907; ALKMAARSCHE COURANT. ^Ria.vi KENNISGEVING. Het HOOFD van het Plaatselijk Bestuur te ALK MAAR brengt, op grond van artikel 1 der Wet van 22 Mei 1845 (Staatsblad No. 22) ter kennis der inge zetenen, dat bij hem ingekomen en aan den ontvanger der Rijks directe belastingen binnen deze gemeente ter invordering zijn overgegeven executoir verklaard door den Directeur der directe belastingen in Noordholland te Amsterdam, den 9 November 1907 dat ieder verplicht is zijn aanslag, op den bij de Wet bepaalden voet, te voldoen en dat heden ingaat de termijn van zes weken, binnen welken daartegen bezwaarschriften kunnen worden ingediend. Het Hoofd van het plaatselijk bestuur voorn., G, RIPPING. Alkmaar, den 12 Nov. 1907. ALKMAAR, 13 Nov. Het heeft Maandag weer een oogenblik gestormd in de Fransche Kamer hetgeen bij de begrootingsdis- cussies meer voorkomt. De oorzaak van den storm was een dreigende depressie in de portemonnaie van de af gevaardigden. Men weet, dat die heeren in een onbe waakt oogenblik hebben besloten hun tractement als Kamerlid te verhoogen van 9000 tot 15000 francs. Bij de behandeling van een doodeenvoudig postje „de ad ministratieve kosten van den Senaat en de schadeloos stelling aan de Senaatsleden" zei de heer Oharles Be- noist plotseling dat de Kamer in behandeling heeft een wetsvoorstel betreffende het maximum der parlemen taire schadeloosstelling. Dit voorstel is naar de com missie verwezen en daarom stelde hij voor met de be handeling van dezen post te wachten totdat de Kamer het rapport van die commissie in behandeling neemt. De Kamerleden wisten eerst niet wat ze er aan had den. Wat had dit doodonschuldig postje te maken met de overigens niet zoo onschuldige! salarisverhoo- ging der Kamerleden? Doch plotseling begreep men den toeleg. Men had hier te doen met een uitvloeisel der taktiek van hen, die binnen en buiten de Kamer die salariskwestie willen uitspelen tegen het republi- keinsche regeeringsstelsel. De linkerzijde brulde het „geachte medelid" allerlei leelijks tob en de heer Brisson had als voorzitter heel wat moeite om met zijn bel de orde te bewaren. Toen het een beetje stiller geworden was zeide hij dat van uitstel geen sprake kon zijn en dat de Kamer reeds de finitief besloten had, het tractement harer leden tot 15.000 francs te verhoogen. Er werd gestemd en intus- schen wandelde de heer Benoist naar de ministerbank, vanwaar de heer Clémenceau hem toesnauwde, dat hij gemeener was dan volksmenners en verraders! Yan de regeeringsbank trok de heer Benoist naar de com missie, maar daar riep de heer Berteau hem toe: „me neer u is een ploert!" Tevergeefs trachtte de beschuldigde zich te veront schuldigen men luisterde niet naar hem en keerde hem den rug toe. Het spreekt vanzelf, dat de stemming in het nadeel van zijn voorstel uitviel. Die stemming had nog het merkwaardige bij-resultaat, n. 1. dat er 580 le door LOUISE STRATENUS. 29) „Evenmin als te voren, mevrouw." Hij bleef haar doordringend aanstaren, zich afvragende of zij in ernst sprak, of slechts den spot met hem dreef. „Luister dan," ging zij voort, zich uitdagend achter over in haar stoel werpend: „Zoudt gij durven ontken nen, dat ik u niet in mijne macht heb door mijn kind V' „Het lot van prinses Djala gaat mij zeer ter harte, dat geef ik toe," antwoordde van Breuken, plotseling waarde aan hare woorden beginnende te hechten. „OZoo, waarde Jonathan, nu verstaan wij elkander beter. Gij maakt u bezorgd over de toekomst van Da vid's dochter. En er zijn booze tongen, die beweren dat vriendschap van de aarde verdwenen is! Wat zou het u waard zijn, indien ik u vergunde ten deele over die toekomst te waken?" „Alles. Mijn eergevoel alleen uitgezonderd," klonk het zonder aarzelen. „Welnu, verkrijg mijne genade van onze wederzijd sche vriendin, hier aanwezig, en ik zal voorstellen, dat men u met het voogdijschap over Djala belast. Ik ben natuurlijk voogdes; maar er is een toeziende voogd noodig; mijn vader is te zeer achteruitgegaan voor die taak; want ik zou hem ook het beheer om Djala's mil boenen willen overlaten; ik heb geen verstand van za ken. Wat mijne broeders betreft, zij zijn zóó onaar dig voor mij geweest na mijn terugkeer, dat ik hen niet meer zien wil. Gij echter waart Nikor's eenige Europeesche vriend; hij heeft u schriftelijk Djala's be langen aanbevolen; geen keus zou gelukkiger kunnen zijn. Ik twijfel er niet aan of dit zal u eene aangenar me tijding wezen; maar de voorwaarde. den tegenwoordig waren, terwijl er meer dan. 800 stem briefjes in de bus werden gevonden. Verschillende af gevaardigden hadden de gesloten vuist in de bus gesto ken en aldus meer dan één briefje er in geworpen! In vrij wat kalmer stemming heeft de Kamer de Marokko-inter-pellaties gisteren behandeld, welke wa ren gesteld door de heeren Ribot, Boni de Oastellane, Gérald, Trouin, Delafosse en Sembat. Er waren vijf sprekers ingeschreven en de minister van buitenland - sche zaken Pichon zou antwoorden namens de regee ring. De eerste spreker was de heer Paul Dcschanel, da welsprekende afgevaardige, die zich bij voorkeur bezig houdt met internationale vraagstukken, die verhande lingen heeft gehouden over onderwerpen als de kwestie Tonkin, Fransche belangen in den Stillen Oceaan, en voor wien zoo'n Marokkaansche kwestie ook al een dankbaar onderwerp is. Hij ging nog eens de voorgeschiedenis der gebeur tenissen na ep betoogde dat het tegenwoordige optre den in Marokko noodzakelijk was. Frankrijk en Span je hadden te Casablanca troepen ontscheept, maar dat ze het niet in meerdere havens hadden gedaan was „niet een gevolg van de opmerkingen van de een of andere mogendheid, maar omdat het niet noodzakelijk was." Deze opmerking kan men te Berlijn vooj- ken nisgeving aannemen! En een andere spreker, de heer Ribot, een oud-mi nister-president en o. a. oud-minister van buitenland- sche zaken sprak over de goede verstandhouding van Frankrijk en Spanje en hij voegde er bij „dat de over eenkomst tusschen Frankrijk en Engeland een kracht in de wereld is, „hetgeen ook al niet bijzonder prettig is te hooren voor onze Oostelijke buren. De minister van buitenlandsche zaken herhaalde nog eens, dat het aiitwoord van Duitschland betreffende de ontschepingen in de havens van geen invloed was op de besluiten van Spanje en Frankrijk. Marokko heeft ook in de Spaansche Kamer gisteren een onderwerp van bespreking uitgemaakt, maar daar is, zooals uit onze „laatste berichten" blijkt, niet ge rept over Duitschland. Misschien dat men heden in de Fransche Kamer bij de voortzetting van de Marokko interpellaties nu eens inderdaad over Marokko gaat spreken. Tweede Kamer. Bij de afdeeling Oorlog bepleitte gisteren de heer Ter Laan (S.-D. Hoogezand) lotsverbetering voor den minderen militairde toegestane paar centen soldijverhooging is geenszins voldoende. De voeding is slecht en onvoldoende, de klachten daarover zijn legio, evenals over knoeierijen door menagemeesters. De behandeling in de hospitalen en cantines is on billijk en onverstandig is het de soldaten, aan wie de Regeering in Indië zooveel te danken heeft, zoo weinig menschelijk te behandelen. De heer Duymaer van Twist (a.-r. Steenwijk) vroeg, of de Minister niet meent, dat de werving ver betering eischt. YoOrts bracht hij ter sprake de beoor- deelingslijsten van officieren. Nu het waar blijkt te zijn, Alfred zag Hèlène smeekend aan. Llij gevoelde, dat hij het recht niet had haar iets dergelijks te vragen, en toch, toch, was het de eenige kans zich van zijne op dracht te kunnen kwijten. De jonge kunstenares verstond zijn blik; haar gelaat verbleekte, hare neusvleugels trilden. Het was alsof zij heel de duurte van den prijs overzag; tot tweemaal toe bewogen hare lippen zich te vergeefs, toen zeide hij, zich hoog oprichtende: „Die voorwaarde hangt niet van mijnheer van Bren- ken, maar van mij af. Het is aan mij daarover te be slissen. Ter wille van het kind, dat het slachtoffer niet worden mag van de schuld van anderen, zal ik u voortaan ontvangen, als ware er niets gebeurd." „Dat is al iets; maar niet genoeg," lachte Annie, die zich over beider houding wilde wreken: „Zijt gij ook bereid voortaan nu en dan eens eene wandeling met mij te maken door de gemeente? Mij dunkt ik ben niet veeleischendik vraag slechts een weinig van uw tijd. Hij is kostbaar, dat weet ik; maar men moet ook iets overhebben voor het genot met eene vriendin te zijn." Van Brenken wilde een uitroep slaken. Wat Annie vorderde was te veel. Maar Hèlène wierp hem een ge biedenden blik toe en antwoordde. „Ook dat voor het onschuldige kind; maar niet voordat de toeziende voogd benoemd is." „Goed, goed! Dan ben ik tevreden. Ik weet dat ik op uw woord vertrouwen kan. Mijn hemel! Wat zijt gij beiden toch tragisch! Ik had dat vroeger nooit zoo ingezien; het is waarlijk om van te beven." „Vroeger waren nog anderen anders dan nu," ant woordde Hèlène. „Gij doelt op mij," zeide Annie, plotseling ernstig wordend: „Ja, het is zonderling; ik ben hier weerge keerd; ik herken menschen, huizen, voorwerpen, alles, alles., slechts mijzelve niet. Zou het waar zijn, wat sommige beweren, dat men alle zeven jaar eene nieuwe ziel krijgt?" Het was doodstil in het atelier geworden. Geen ha rer beide toehoorders antwoordde. Zij staarden haar somber aan. „Neen, het is niet waar!" riep de jonge vrouw, na dat officieren, die niet dadelijk voor bevordering in aanmerking komen bij een slechte aanteekening geen memorie van rechtvaardiging mogen indienen, vroeg spr. welke weg dien officieren dan open staat, Spreker drong voorts aan op bestrijding van het drankmisbruik en op steun voor Militaire Tehuizen. De heer V e r h e ij (U. L. Rotterdam III) oordeelde, dat het incompleet aan Europeanen in het Indische leger inderdaad bedenkelijk wordt. Krachtige maat regelen dienen genomen te worden om de werving beter aan het doel te doen beantwoorden. De soldijen van onderofficieren en soldaten behooren verbeterd te worden. Ter voorkoming of afwering van aanvallen is ook noodig het scheppen van een flinke leger-reserve in Indië, eene soort van landweer, welke met betrekkelijk geringe kosten is te verkrijgén. De Minister van Koloniën, de heer Fock, betoogde, dat de Reering alles doet om de positie dei- minderen te verbeteren, zoodat men mag vertrouwen, dat dit ten goede zal werden op de werving. Dat het drankmisbruik in den laatsten tijd is toegenomen, kon de Minister niet toegeven hij erkende de goede wer king der Militaire Tehuizen. Subsidieering wordt echter geregeld naar de behoefte. De Minister ver klaarde zich echter bereid de Indische Reg. eenige goedgeefsheid tegenover Tehuizen in overweging te geven. Wijzende op de ingevoerde soldijverhooging en het voorgestelde Weduwen- en Weezenfonds oor deelde de Minister, dat de klachten van den lieer Ter Laan over de positie van den minderen militair overdreven zijn. Wat den conduitestaat van een officier betreft, zette de Minister uiteen, dat officieren zich alleen niet kunnen rechtvaardigen tegen ongunstige aanteekeningen, welke niet van invloed zijn op hunne promotie. De Indische Regeering is diligent ten opzichte van het bevorderen van een goeden geest in het leger. Aan den heer Thomson deed de Minister opmerken, dat, wanneer men bepaalde feiten weet van voortrek king en andere onbillijkheden in het officierskorps, men het best doet deze dan aan den Minister mede te deelen zoodoende kan een grondig onderzoek wor den ingesteld. Officieren, die zich over het een of ander te beklagen hebben, kunnen gerust bij den Minister aankloppen, zonder daarvan nadeelige gevolgen behoeven te duchten. De Minister verdedigde het ontwerp. Hij acht het alleszins gewenscht voor het korps officieren van gezondheid, dat er een generaal aan het hoofd staat. De heer Thomson (L. Leeuwarden) stelde mede namens den heer Ter Laan, een amendement voor om aan den chef van den geneeskundigen dienst niet den generaalsrang te geven. De Minister bestreed dit amendement, hetwelk verworpen werd met 45 tegen 11 stemmen. In behandeling kwam hierna de suppletoire Indische Begrooting voor positie-verbetering der officieren van gezondheid bij de landmacht in Indië. De heer Ter Laan, afkeurende het scheppen van hoogere rangen, oordeelde dat het beter zou zijn voor de geneeskundigen de militaire rangen af te schaffen. De heer B 1 o o k e r (L. Amsterdam VII) betoogde de urgentie der voorgedragen regeling. Hij bestreed de bewering van den heer Ter Laan. De heer Thomson wilde uit de voorgedragen regeling schrappen de promotie tot generaal-majoor bij"!het korps officieren van gezondheid, en kondigde in dien geest een amendement aan. Bij het verder debat stelde de heer Boogaardt (kath. Breda) een motie voor om de Kamer als haar verloop van een oogenblik, met kracht: „en gij hebt gelijk u om Djala te bekommeren; want het is de op voeding, de opvoeding alleen, die ons maakt of breekt. Ik verwijt het mijne arme ouders niet; want zij hebben mij liefgehad op hunne wijze en uitstekend zorggedra gen dat mij niets ontbrak, niets dan beginselen. O! ik tracht er om te lachen en zij zijn ook bespottelijk, die ketenen van goud, die u binden en beletten van het volle leven te genieten; maar als men een goed mensch wil zijn, dan moet men er door in toom worden gehou den. Maar ben ik ooit anders geweest dan een bedor ven kind dat kreeg wat het vroeg; wie men zelfs de taal van het geweten, of hoe noemt gij dat onding ook weêr? niet leerde verstaan en het onvermijdelijke is ge volgd. Ik stelde mij een tijdlang tevreden met rijkdom, vriendschap en kleerentoen dat alles mij begon te vervelen, dac^t ik dat ik gek werd. Die arme Nikor kwam nog juist intijds, om mij daarvoor te redden; weêr had het bedorven kind nieuw speelgoed ontvan gen en was het voor het oogenblik voldaan; maar toen zij ook dat moede was geworden, greep zij naar men- schenharten, strekten die haar tot spel. Heden speelt zij met de publieke opinie, vindt zij er vermaak in die te tarten en den schrik aan te zien, waarmede men haar beschouwt, een onmensch gelooft. Toch is zij dat niet, zij is slechts een natuurmensch, misschien met veel goeds geboren; maar niemand dacht er aan het onkruid bij haar weg te nemen en het schoot zóó hoog op, dat het al het andere verstikte. Waarom vertel ik u dit alles? Ik weet het niet. Misschien omdat er sprake was van mijn kind. Mogelijk ook omdat gij bei den zoo plechtig zijt; dat werkt, zoo het schijnt, aan stekelijk; maar ik haast mij weg te komen; want ik wil niet ernstig zijn, en het zou nergens toe dienen. Ik moet spelen, voortspelen tot het eind, of ik zou sterven van mélancolie." Zij was onder het spreken opgestaan en naderde nu snel de deur. „Annie," smeekte Hèlène, die haar vóór was, diep ontroerd: „ga thans niet weg, uw beter ik is ont waakt, en zooals gij thans zijt, begrijp ik, zou ik u op nieuw lief kunnen krijgen. Sta ons toe u te helpen; oordeel te laten uitspreken, dat opzending van Indische militaire pupillen naar Nederland in het belang is voor hunne verdere opvoeding en opleiding. De motie zal later worden behandeld. De heer Van Deventer (vrijz.-dem. Amsterdam IX) besprekende het kiesrecht voor de gemeenteraden, wensclite de bepaling, dat de meerderheid uit ambte naren moet bestaan, te wijzigen in dien zin, dat de meerderheid uit gekozen leden moet bestaan. De heer De Waal M a Le f ij t (a.-r. Breukelen) bestreed zulks. Het beste ware het eerst het kiesrecht zóó te regelen, dat men de overtuiging heeft, dat de meest geschikte personen zullen worden gekozen. Dan zal men aan de gekozenen meer j plaats inruimen. De heer D u ij m a e r van Twist (a.r. Steenwijk) achtte de quaestie ook veel te duur, temeer daar de reorganisatie der koloniale reserve toch binnenkort zal moeten plaats vinden. De heer Ter Laan meende, dat met uitzondering der reconvalescenten-afdeeling de geheele koloniale reserve kan worden afgeschaft. De heer van Nispen tot Seven aer, (kath. Nijmegen), herinnerende, dat hij steeds heeft aange drongen op betere kazerneering der koloniale reserve, achtte echter overplaatsing van Nijmegen naar Utrecht niet gemotiveerd. De Minister was ook voorloopig vóór het behoud van het bestaande stelsel. Het hoofdstuk uitgaven in Indië werd daarop goed gekeurd. Bij het verder debat wees? o.a. de heer van Deventer op de verontrustende resultaten, welke de nieuwe opleiding tot Indisch ambtenaar heeft op geleverd. De heer van B ij landt (chr.-hist. Apeldoorn) be streed den post voor overbrenging der koloniale reserve van Nijmegen naar de infanterielcazerne te Utrecht. Staat men den post toe, dan zal men later ook een nieuwe infanteriekazerne moeten toestaan, dus tonnen gouds voor een klein troepje reservisten. Bovendien, waarom geen gebruik gemaakt van de kazerne van het werfdepot te Harderwijk. De heer Verhey adviseerde ook tot terugneming van den post. De Minister verdedigde den post. Jaren lang heeft men op verbetering van kazerneering aange drongen en thans, nu de Regeering dit op de minst kostbare wijze voorstelt, komen van alle zijden be zwaren. Want een nieuwe kazernebouw te Nijmegen zou, wanneer de gemeente alleen den grond afstaat, veel meer kosten dan het onderbrengen van de koloniale reserve in de infanteriekazerne te Utrecht. Voorts zette de minister uiteen, dat de koloniale reserve volstrekt geen tonnen gouds kostintegendeel, dat door deze instelling in den loop van eenige jaren het Rijk ruim een millioen aan wervingspremiën heeft bespaard. De minister kwam op tegen de beweringen van hendie het nut der koloniale reserve in twijfel trokken. Honderden zijn bij de koloniale reserve weder physiek geschikt gemaakt voor den dienst in Indië. Kazerneering te Harderwijk is ongewenscht. De heer Van VI ij men (kath. Veghel) achtte de koloniale reserve te Nijmegen beter op haar plaats dan in Utrecht. De Minister handhaafde den post, die na lang durig debat werd verworpen met 33 tegen 31 stemmen. Met de rechterzijde stemden de heeren Verhey (lib.), ter Laan (soc.-dem.) en van der Zwaag (soc.) tegen. wij vragen niets liever, en gij zijt nog zoo jong; gij kunt een nieuw leven, beginnen. Ik zweer u, gij zult daarbij geen trouwer vrienden vinden dan mijnheer van Brenken en mij. Ik durf voor hem instaan." „En daarin hebt gij u niet vergist," verklaarde Al fred, niet minder bewogen. De jonge vrouw schudde met woest gebaar het hoofd. „En Nikor vroeg zij op gesmoorden toon„Denkt gij dat, zoo ik ophield mijzelve te bedwelmen met het een of ander spel, ik hem niet voor mij op zou zien rij zen, bebloed en stervend. OIk had wel voorzien, dat hij den een of anderen dag de waarheid vernemen zou; maar dat was eene nieuwe emotie te meer in mijn le ven. Er kwam nooit eens afwisseling in zijne afgodi sche liefde. Ik zag mijzelve al aan zijne voeten krui pen. Ik geloof dat, als ik slechts eenmaal voor hem gebeefd had, ik hem bemind zou hebben voor altijd. Wat waren de anderen in vergelijking van hem? Arm zalige aardwormen naast een koningsleeuw. Ik meen de, dat hij mij half zou dooden, maar daarna mijne smeekbeden aanhooren. Maar dat deed hij niet. Hij doodde den eenigen onschuldige, zichzelven. Ik moet voortgaan met spelen, Hèlène, of ik zou gek worden van wanhoop. Laat mij door!" Zij groette geen van beiden, snelde de trappen af en men hoorde de voordeur dichtslaan, voordat een harer beide toehoorders van zijn verbazing had kunnen be komen. „Zou er dan toch nog hoop voor haar overblijven?" vroeg de schilderes langzaam. „Neen," antwoordde van Brenken somber„zij heeft gelijk als zij tot het volle bewustzijn geraakte van wat zij heeft gedaan, zou zij er onder bezwijken. Maar ik kan haar weder beklagen en als zij werkelijk verkrijgt dat ik met de voogdijschap over de kleine word be last, zal zij mijne taak aanmerkelijk verlichten. Het eenige wat mij daarin grieft is dat zij in ruil daarvoor zulk een offer van uwe zijde vroeg." Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1907 | | pagina 1