1 T a ai fn betioorende bij de ALKMAARSCHE COURANT DE ZIEKTE DER EEUW. No. 276. Honderd en negende jaargang. 1907. Gemeenteraad van Alkmaar, FEUILLETON, van Donderdag 21 Nov. 1907. VERGADERING van den op Woensdag 20 November 1907, 's namiddags 1 uur, voortzetting des avonds 8 uur. Middagzitting, 3. Gemeente-begrooting dienst 1908. Raming f 496.390.80l/2. Algemeene Beschouwingen. De heer Uitenbosch begint met te zeggen, dat door een vatum van den Raad een deel der algemeene beschouwingen van de baan geraakt is. Toch wil spreker daarop terugkomen. Hij wil be ginnen met een woord van dank aan B. en W voor de toezeggingen op verschillende zaken door spreker m de sectie-vergadering gedaan. Hij is dankbaar maar met voldaan. In de eerste plaats is door hen gecritiseerd de wijze, waarop het m de laatste jaren is gegaan met den hoofdehjken om slag. De gemeente Alkmaar zal aan de behoette van I '11nnnioln /TaoI PI Tl tl PB TBOfttiftll slap-, ut' uv -- financiën voor verschillende sociale doeleinden moeten voorzien. Dien weg moeten wij vinden door een betere rege ling van den hoofdelijken omslag, die voor het alge meen beter zou kunnen worden geregeld. Uit den hoofdelijken omslag moeten z. i. worden ge vonden de financiën voor sociaal economische doelem- Uit den hoofdelijken omslag nu wordt, meent hij, niet gehaald, wat er in verhouding der draagkracht uit gehaald kan worden. Spr. heeft een statistisch over zicht gemaakt, en aan de hand daarvan gelooft hij niet, dat men door sterkere progressie degenen, die hoo- gere inkomsten hebben van zich zou stooten. We hebben hier wel geen stad van weelde, maar dat neemt toch niet weg dat er nog genoeg personen zijn wier inkomen toelaat, dat zij meer bijdragen m den hoofdelijken omslag. Met verschillende cijfers aan zijn overzicht ontleend toont spreker dit aan. Voor elke klasse heeft spreker het minimumcijfer genomen, en daardoor is hij gekomen tot een gezamen lijk inkomen van alle belastingschuldigen van ruim 3 millioen gulden. Het totaal bedrag van den hoofdelijken omslag is 76000. Van die 76000 nu dit toont spr. verder aan, wordt een te gering bedrag opgebracht door degenen die geplaatst zijn in de klassen, hooger dan de 17e, als men daarbij in aanmerking neemt de kolossale stij ging der inkomens. Het komt hem daarom wenschelijk voor met de pro gressie zoover te gaan als de wet toelaat, om daarvooi een betere financiëele politiek te kunnen voeren. Thans gaat die financiëele. politiek in de verkeerde richting. Men heeft ter voorziening in het te kort geheven een straatbelasting, rioolbelasting, tonnenbelastipg, en men heeft de retributie van de gasfabriek tot J 1 per M3 verhoogd. Dat acht hij verkeerd. De progressie, ook m het percentage kan, naar hij meent, wel verder worden doorgevoerd. Een verhooging van het budget moet uit den hoofdelijken omslag worden gevonden. Spr. haalt aan, wat de heer Vonk in 1903 heeft ge zegd bij een voorstel tot verhooging van den gasprijs en de tonnenbelasting, toen hij ook van meening was dat dat meerdere eerder uit den hoofdelijken omslag moest worden gevonden en betoogt, dat dat ook de goede weg is. Dit is wat de spreker thans hier wilde zeggen. Het overzicht door hem gemaakt, heeft hem een eigenaardigen kijk gegeven op de wijze, waarop de ge meentelijke schatkist wordt gevuld, en hij heeft erva ren, dat de middenstand in dezen wel het meeste bij draagt. Wat de economische vraagpunten betreft, deze zal spreker liever bij de andere punten ter sprake bren- gen. Hij hoopt, dat ook de andere leden deze zaak eens ernstig willen overwegen. De heer Melchers zou gaarne gezien hebben, dat de leden van een andere richting eerst het woord hadden gevoerd. Waar dit nu niet gebeurt, wil spr. thans de gelegen heid om het woord te voeren niet voorbij laten gaan. Spreker herinnert er aan, dat hij in de derde sectie heeft opgemerkt dat de beg'rooting' te laat is inge diend en niet voldoet aan het vereischte beleid dat zij niet voldoet aan maatschappelijke behoeften. Wat het eerste betreft hoopt spr. dat aan zijn wensch dat de begrooting op tijd zal worden ingediend, zal worden voldaan, dan is 'er ook meer kans, haar behoor lijk te kunnen behandelen. Wat de tweede opmerking aangaat, wijst spr. er op, dat de gemeente in den loop der jaren iets meer is ge worden dan een politieorgaan, dat zich daarbij nog wat bemoeide met de zorg voor het onderwijs. De taak van de gemeente is gewijzigd. Destijds achtte men het ketterij wanneer de gemeen te een of ander bedrijf exploiteerde, lhans is dat reeds anders. Bovendien zijn er verschillende zaken, die dringend voorziening van gemeentewege eischen en dus meer werk van de gemeente vorderen. Wat volgens hem in deze begrooting ontbreekt, is beleid, zij draagt te zeer eèn administratief karakter. Voorts overgaande tot een nadere beschouwing van den hoofdelijken omslag, wijst hij er op, dat de vrees dat de meergegoeden zullen weggaan, ongegrond is. Toch is dit de grondslag der financiëele politiek; de hoogst aangeslagenen zullen bij verhooging weggaan, de anderen moeten hier toch wel blijven. Daardoor ook komt men er toe te trekken uit de be drijven, wat spr. afkeurt. - De gemeente moet volgens hem niet op kapitalisti sche wijze een bedrijf exploiteeren, of als kapitalistisch werkgeefster optreden. En dat doet men hier, wat ook bleek bij de behandeling van het werkliedenreglement, toen men voor een loonregeling bleek gebaseerd op de kwestie van vraag en aanbod. Dat acht spr. verkeerd, en wanneer spr. nu nagaat verschillende gegevens, die hij ook geput heeft uit het overzicht van den heer Uitenbosch, dan wil ook hij aan de hand daarvan er op wijzen, dat de hoogere inkom 'sten naar rato veel te weinig opbrengen. Gaat men de wetsartikelen na, dan zal men moeten erkennen, dat de progressie verder zal kunnen gaan, zonder dat men kan zeggen, dat men te veel zou eischen. Spr.. zou zelfs nog wat verder willen gaan om de ia gere klassen nog meer te kunnen ontheffen. Ha deze woorden van critiek, ook enkele woorden van waardeering. Voor het marktwezen heeft men een open oog, ter wijl ook aan de vermeerdering van kaderuimte de aan dacht wordt gewijd. De uitbreiding der gemeente is, en dit constateert hij met genoegen, een zaak, die B. en Wreeds bezig houdt, maar zou hij willen vragen, is er een flink plan in verband met al dezez zaken? Spr. wijst er op, dat de toegangsbewijzen tot de markt veel te wenschen overlaten. Ook het verkeer van de markt naar het postkantoor is onvoldoende. Alkmaar is uit zijn pak gegroeid, en daarom vraagt spr. of het dagelijksch bestuur van plan is, om naast de uitbreiding van het marktwezen, ook de verbreeding van straten te overwegen. Ook de toegangswegen tot de stad, de verbetering van bruggen eischen de aandacht. Nog wijst spr. er op, dat de zorg voor het onderwijs steeds omvangrijker wordt, en lettende op dat alles is hij van meening dat een betere verdeeling van de werk zaamheden van het dagelijksch bestuur gewenscht is. De leiding en verdeeling van arbeid bij het dage lijksch bestuur deugt niet, meent hij. In verband met de kwestie van het gymnastieklokaal en het werkliedenreglement constateert spr. voorts, dat B. en W. niet durven, omdat ze niet weten of ze op den raad kunnen rekenen. Bij behandeling dier^ pun ten werden allerlei zaken ter sprake gebracht in de zitting zelve. B. en W. hebben gezegd, dat zij voortaan alleen op uitspraken en wenschen van den geheelen raad zullen ingaan en dat heeft spr. verheugd. Daarom heeft hij in de vorige vergadering de raad door een motie uit spraak willen laten doen, een motie, waartegen tot zijn verbazing ook die leden gestemd hebben, die in 190o voor verlaging van den gasprijs waren. Ook wordt door spr. gecritiseerd dat door den raad is benoemd tot voorzitter van het scheidsgerecht de man, die in dezen raad eenmaal gezegd heeft, dat de werk man geen rechten, doch alleen plichten heeft. Dat alles wijst er op, dat in den raad geen leiding is. Waar hij critiek heeft geoefend op het dagelijksch bestuur, valt zijn verwijt dan ook voor een groot deel op den raad terug. De heer Vonk zegt, dat hij in vele opzichten met de beschouwing van de heeren Melchers en Uitenbosch iii zake den hoofdelijken omslag kan meegaan, maar men moet van die progressie niet alles verwachten. Van verplichte eigen aangifte verwacht spr. eenige verbetering. Verder wijst spr. er op, hoe veel de gasprijs bij vroe ger verlaagd is toen het bedrijf in particuliere handen was. Waar de gemeente goedkooper kan exploiteeren dan een particulier, daar mag naar zijne meening de gemeente uit het bedrijf wel een matige winst trek ken. Waar spr. steeds tegen is opgekomen, dat is, dat men ging zeggen, laten we de retributie van de gasfa briek verhoogen om de begrooting te doen sluiten. De heer Glinderman kan niet beoordeelen, of de cijfers door den heer Uitenbosch gegeven, juist zijn, maar vestigt de aandacht er op dat, de hoogere inko mens aan personeele belasting al heel wat betalen. Hij beveelt de heeren aan eens het initiatief te nemen, tot een nieuwe regeling van den hoofdelijken omslag. Wat de exploitatie van bedrijven aangaat, wijst spr. ook op Amsterdam. Ook daar wordt winst gemaakt uit de bedrijven, en toch weet men, hoe laag het ta rief van de tram b. v. is geworden, sedert zij in handen der gemeente is. Wat de retributie der gasfabriek be tref h staat hij aan de zijde van den heer Vonk, ook merkt hij nog op, dat de gasprijs hier niet is verhoogd, terwijl toch de steenkolen duurder werden. Een billijke winst mag de gemeente, meent hij, altijd wel maken. Voorts zegt hij nog, dat indien men jn wilde gaan op alles, wat de heer Melchers heeft gezegd dat men zorgen moet voor betere wegen, verbreeding van stra- tèn en het aanstellen van een wethouder van onderwijs enz., dat dat alles veel geld zal kosten, en waar moet men dat vandaan halen. De heer Van den Bosch de kwestie van de loonen van gemeentewerklieden in verband met vraag en aanbod besprekende, betoogt dat vroeger in den Raad is gezegd en dienovereenkomstig is geschied dat de gemeente moet voorgaan en een billijk loon moet geven. Ten aanzien van de gasfabriek verklaarde spreker wel eenige winst daaruit te willen maken. De heer Boel mans ter Spill verklaart, dat de Hoofdelijke omslag zóó moet zijn, dat ieder naar mate van zijn inkomen en draagkracht betaalt. Spreker wijst op de wijziging der gemeentewet van 1900, waardoor, de aftrek van noodzakelijk levenson derhoud wordt toegestaan. Het stelsel der gemeente wet is niet progressief, maar hier in Alkmaar in de hef fing dat wel. In Amsterdam en elders is zij dat niet, zoo heel verouderd is het Alkmaarsche stelsel dus niet. De progressie wordt gezegd, houdt op bij de 17e klas se, maar uit de tabel eenige grepen doende wijst spr. er op, dat een inkomen van 1000 nog maar betaalt alsof het was 622 enz. Zoo gaat spr. de verschillende klassen na en toont daarbij aan, dat de progressie steeds doorgaat, zoodat een inkomen van 24000 betaalt alsof het 380000 is. Hu kunnen de heeren een voorstel doen, zooals de heer Glinderman reeds heeft gezegd. De raad kan dan uitspraak doen, doch spr. voor zich acht de tegenwoordige heffing, ofschoon die wel te ver beteren valt, niet zoo verkeerd. T Verwondert spr. ook, dat de heer Uitenbosch, die toch al 6 jaren lid van den raad is, eerst thans zoo sterk het verkeerde er van gevoelt. De heer Uitenbosch wenscht den heer Boel mans ter Spill op te merken, dat de cijfers die hij aan gevoerd heeft niet de juiste zijn. De heer TerSpillheeft genomen de cijfers, die voor het gemak van den ont vanger op de tabel zijn geplaatst. Dat spr. niet eerder zijn bezwaren heeft te berde ge bracht komt, doordat hij eenzaam op zijn post „stond." Hu hij met een partijgenoot daarover heeft kunnen spreken, kon hij beter met deze bezwaren komem De heer Melchers zegt, dat hij geen zelfstandige op merkingen der andere leden heeft gehoord omtrent het beleid in deze begrooting, het heeft steeds geloopen over de opmerkingen door spr. en den heer Uitenbosch gemaakt. Tegenover de begrooting schijnt men met eenige ingenomenheid te staan. Den heer Vonk antwoordt spr. dat de verplichte aan gifte goed zou zijn, daardoor zal het bedrag van den hoofdelijken omslag wel wat stijgen, doch progressiever meerdering acht hij toch steeds noodig. Wat de quaestie der gasfabriek betreft, hij dankt den heer Vonk voor de mededeeling hoe de gemeente er toe is gekomen de retributie te heffen van de gasfa briek, waardoor spr. van meening blijft dat er geen rechtsgrond te vinden is, waarop de uitkeering steunt. Wat de heer Glinderman heeft gefcegd in zake de ge meentebedrijven te Amsterdam, dat is meent hij het openduwen van een opendeur, daar spr. een voorstan der van gemeenteexploitatie is. Op dat punt gaat spr. verder door, aantoonende dat het juist in Amster dam bij .de verkiezing ging over de vraag, of de ge meente uit de bedrijven winst mocht trekken. Voert men aan, 'dat de gemeente door allerlei zaken tot zich te trekken daardoor schuld zal maken, spreker meent, dat men niet zoo' bang moet zijn. Tegenover schuld staat steeds de eigendom, die de gemeente heeft, dat dient men in het oog te houden. Dat is ook bij particuliere zaken het géval. Men moet echter steeds in het oog houden de behoeften van het oogen blik. Betreffende de behandeling der loonen van de werk lieden wijst spr. er nog op, dat daarbij toch een voor stel tot verhooging door den heer T itenbosch inge diend, werd verworpen en gezegd werd dat de gemeen te aan particulieren niet voor mocht gaan. Ook merkt hij op, dat toen door den heer Glinder- uuvuiuuciiuö züKerneift. Wij moeten dus zooveel mogelijk op eigen kracht vertrouwen en overigens uitzien naar wat ons in benarde omstandigheden zou kunnen helpen. Nu behoort hier al dadelijk één ding op den voor grond gezet te worden Dat van een algemeen poli tiek of militair verbond met wie ookvoorloopig althans zeer zeker, geen sprake mag zijn. Een ver bond met een groote mogendheid moet noodzakelijker wijs leiden tot het bekende geval uit de fabel, waarin een kleine met een grootere samenging totdat ten slotte de kleine door zijn bondgenoot was verorberd. En ook een verbond met een mogendheid van den- door LOUISE STRATEHUS. 36) „Omaar dan moesten zij eens voor een oogenblik voelen wat ik te dragen hebriep de patiënt, veront waardigd, uit. „Als zij dat konden, zouden zij verklaren dat het zoo goed als niets was." „Dan vormt gij u geen denkbeeld van mijn geval!" en of de dokter het hem poogde te verhinderen of niet, er volgde nu een ware stortvloed van woorden, eene gansche beschrijving van de vreemdsoortige ge waarwordingen; suizen der ooren, het zien van ster ren voor de oogen, pijn in den neus, ongedurigheid in de beenen, gebrek aan eetlust, ofschoon men dit toch ti achtte te overwinnen, door dagelijks zes eieren en drie kan melk te gebruiken, pijnen, algemeene uitput ting als men een tiental minuten naar het gesprek van een ander geluisterd had, een sterk verlangen naar den dood, ongeneeslijke slapeloosheid. ITélène kon hem niet meer aanhooren. De dokter had een courant opgenomen; maar dit baatte hem niet; nog altijd vond de zenuwlijder nieuwe weeën op te sommen en de gedachten der schilderes dwaalden af tot dat ziekbed, waar zij heen snelde, waar thans een kind met den dood lag te worstelen. Mocht zij wen schen dat Djala behouden zou worden? Zou het warmkloppende jonge hart zich niet voelen verkleumen in een leven waar de zelfdienst allerwege zijne altaren had opgericht, waar zij eenmaal haar eigen moeder zou leeren veroordeelen Iloe zou Annie thans zijn? Er komen oogenblikken voor in het bestaan der vi'ouw, waarop zelfs de zelf- zuchtigste kan worden wakker geschud, eindelijk en ten laatste kan zwichten voor de stem des harten. medeleeft. En dat ofschoon er wèl een natuurlijke sympathie bestaat tusschen de kleine volken, een sym pathie, die bij elke gelegenheid tot uiting komt en die berust op wederzijdsclie achting, op de overweging, dat al de kleine volken in het verleden met dezelfde moeielijkheden te kampen hebben gehad en dat het feit dat zij nu nog bestaan een presumptie geeft van kracht en van een levendig en oprecht nationaliteits gevoel. En nu bestaat er inderdaad in die kleine landen zulk een krachtig nationaliteitsgevoel. Meh moge speciaal in ons land wel eens twijfelen of vader landsliefde voor de groote massa niet is een verouderd J a, zoo ooit, dan moest dat hier het geval zijn. De jonge moeder bezat niets dan dit kind; heel haar wezen zou herboren worden in den strijd, dien zij met het graf te voeren had, om het zijn prooi te betwisten. Voor het eerst zou zij gevoelen wat liefde is, h$e nietig al het vorige wordt, als men voor een dierbaar bestaan most beven. Hiet haar kind, neen hare zelf vergoding zou sterven en uit de asch daarvan Annie's ziel herboren worden. A a een lange, afmattende reis, maar in hare onrust geen vermoeienis gevoelende, bereikte zij eindelijk de plaats harer bestemming. Zij had onderweg aan An nie geseind met welken trein zij aankomen zou en ont stelde daarom, toen zij niemand aan het station vond, om haar op te wachten. „Als zij geen harer dienstboden kon missen, of het uur vergeten heeft, moet Djala's toestand ook hope loos wezen, mompelde Hèlène, zich nu spoedende naar een huurrijtuig en het adres opgevend. Een twaalftal minuten later hield- de koetsier voor eene_ prachtige woning stil. Met een zucht van ver lichting zag de reizigster onmiddellijk dat de vensters niet gesloten waren. Voor een daarvan verwelkte zelfs een reusachtige bouquet. Zij wierp haastig den man het dubbele van het hem toekomende geld toe, sprong uit de victoria en schelde. „Kan ik mevrouw spreken?" vroeg zij haastig aan den toegesnelden bediende. „De prinses is uit de stad, mevrouw," luidde het antwoord. „O!" riep ITélène bijna jubelend: „dus is het kind beter, heeft zij het naar eene andere lucht overge bracht „Heen, mevrouw, antwoordde de man, een lange, magere Engelschman, met witgemaakt haar en op wiens deftig' gezicht niet de minste verbazing of aan doening viel te lezen: „prinses Djala ligt nog altijd be denkelijk ziek. De geneesheeren kunnen geen hoop ge ven, voordat de crisis voorbij zal zijn." )e bezoekster voelde een rilling door de leden va ren. „Breng lij tot het kind," sprak zij kortaf. .i* uncu w L-yi. wuiutJii versLGrKiiigüii derwaarts gezonden. De torpedobooten zijn in welstand te Tandjpng Priok aangekomen. Eerste Kamerverkiezing. De heer Karei Raijinakers heeft het hem door de Prov. Staten van Noord-Brabant opgedragen Lidmaat schap der Eerste Kamer aangenomen. Kamerverkiezing Sneek. Na het bedanken van dr. Kuyper voor de Candida- tuur voor het lidmaatschap der Tweede Kamer in hef district Sneek, zou nu daarvoor het eerst in aan- „Maar, mevrouw, het is typhus van de allerergste soort." „Breng- mij tot het kind!" klonk het bijna driftig. De knecht wierp haar van ter zijde een blik toe, als twijfelde hij aan haar verstand, en ging haar toen zwijgend voor naar eene kamer op de eerste verdie ping, waar het licht, slechts getemperd door gesloten zonneblinden, binnen drong. Aan eene tafel, niet ver van het kleine vergulde bed, zat een non haar rozen krans te bidden en op het fijne batist van het met kan ten omzoomde hoofdkussen lag een donker kopje in onrustigen slaap verzonken. Op eens, nog voordat de pleegzuster op ITélène had kunnen toetreden, ontwaakte de kleine, hoe zacht men ook beproefd mocht hebben de kamerdeur weder te sluiten. Zij blikte op, liet toen de groote oogen om zich heen dwalen en hare bezoekster herkennend, slaakte zij een zwakken vreugdekreet. „Tante ITélène! Tante Ilélène!" „Zij wil u omhelzen; praat haar dat uit het hoofd," fluisterde de non: „het is gevaarlijk." Maar wat bekommerde de toegesprokene zich op dat oogenblik om gevaar? Daar was een kind, dat haai de vermagerde armpjes toestak, een kleine zieke, die haar misschien voor het. laatst zocht te omhelzen en de moeder, dat wil zeggen de heldin, de zelf verge tele, ont waakte in haar. Die liefkoozing was haar zelfs haar leven waard. „Mijn kleintje, mijn lief kleintje!" stamelde zij, het kind aan het hart klemmend. „En.... gaat u niet weer weg?" vroeg Djiila ang stig-.^ „Neen, ik blijf tot gij beter zijt." De door koortsgloed verschroeide lipjes glimlachten, zonnig als in vroegere dagen, en, als was er nu pas rust in haar nedergedaald, viel het kind onmiddellijk weder in diepen slaap. Hélène.wachtte geruimeu tijd, voordat zij het wagen durfde haar arm zachtjes van onder het kleine hoofd weg te trekken en, ziende dat deze beweging Djala niet had gewekt, naderde zij onhoorbaar de verpleeg ster. .iwi Cll/i. De heer Bos (vrijz.-dem. Winschoten) oordeelde dat het groote algemeen belang voor den Staat van bebossching voldoende motiveert den Staatssteun voor ontginning ook aan particuliere vereenigingen toe te staan. De minister van Landbouw verklaarde geen algemeene toezegging van steunverleening aan particulieren voor in cultuurbrenging van woeste gronden te kunnen doen. at het denkdeeld van onteigening van gronden aangaatmerkte de minister op dat het algemeen belang de maatstaf moet zijn, ieder geval dus op zichzelf moet worden beschouwd en de algemeene regeling dus niet mogelijk is. „U is zeker de dame, aan wie de prinses geschreven heeft?" zeide deze, haar een brief voor houdende: „Ik ontving hem van morgen in een schrijven van mevrouw die mij verzocht last te geven, dat men eene kamer voor u gereed zou maken. Het vertrek is klaar; zal ik u daarheen laten brengen?" „Nog niet, dank u, zuster. Ik voel voor het oogen blik geen vermoeienis. Zeg mij liever wat gij van den toestand denkt De non schudde het hoofd. Haar lief, bleek gelaat, waarop heel het medelijden viel te lezen, dat zij sedert veertig jaren, als een kostbaren balsem, op de wonden van anderen had uitgegooid, droeg eene uitdrukking van groote bezorg-heid. „Het lieve kind is zwak, doodzwak," zeide zij „maar als de crisis niet al te lang uit wil blijven. „Wanneer verwacht gij den dokter weer, zuster?*' vroeg Hélène, steeds meer en meer beklemd. „Over twee uur. Hij was ,er reeds van morgen vroeg en keert 's avonds eene derde maal weder. Als me vrouw misschien even hier blijven wil, zal ik een tele gram voor de prinses gaan brengen aan den knecht. Zij moet viermaal daags bericht ontvangen." „Doe dat, zuster, en zelfs, indien gij misschien be hoefte hebt aan wat lucht, kunt gij gerust uitgaan. Ik verlaat Djala voorloopig niet." „Vriendelijk dank," en een zachte glimlach speelde voor een oogenblik op' het eerwaardig gelaat: „maar ik behoef geen andere lucht dan die der ziekenkamer, zoolang mijne patiënten niet buiten gevaar zijn en die lucht schijnt niet nadeelig te zijn ook; want ik verloor er nooit de gezondheid door. Mag ik iets voor u be stellen Een kop bouillon, thee of koffie, of iets an- lers „Ik heb in het geheel niets noodig, dank u; ik ge bruikte mijn ontbijt in den trein." Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1907 | | pagina 5