1 T
a ai fn
betioorende bij de ALKMAARSCHE COURANT
DE ZIEKTE DER EEUW.
No. 276.
Honderd en negende jaargang.
1907.
Gemeenteraad van Alkmaar,
FEUILLETON,
van Donderdag 21 Nov. 1907.
VERGADERING van den
op Woensdag 20 November 1907,
's namiddags 1 uur,
voortzetting des avonds 8 uur.
Middagzitting,
3. Gemeente-begrooting dienst 1908.
Raming f 496.390.80l/2.
Algemeene Beschouwingen.
De heer Uitenbosch begint met te zeggen, dat
door een vatum van den Raad een deel der algemeene
beschouwingen van de baan geraakt is.
Toch wil spreker daarop terugkomen. Hij wil be
ginnen met een woord van dank aan B. en W voor de
toezeggingen op verschillende zaken door spreker m de
sectie-vergadering gedaan.
Hij is dankbaar maar met voldaan. In de eerste
plaats is door hen gecritiseerd de wijze, waarop het m
de laatste jaren is gegaan met den hoofdehjken om
slag. De gemeente Alkmaar zal aan de behoette van
I '11nnnioln /TaoI PI Tl tl PB TBOfttiftll
slap-, ut' uv --
financiën voor verschillende sociale doeleinden moeten
voorzien.
Dien weg moeten wij vinden door een betere rege
ling van den hoofdelijken omslag, die voor het alge
meen beter zou kunnen worden geregeld.
Uit den hoofdelijken omslag moeten z. i. worden ge
vonden de financiën voor sociaal economische doelem-
Uit den hoofdelijken omslag nu wordt, meent hij,
niet gehaald, wat er in verhouding der draagkracht uit
gehaald kan worden. Spr. heeft een statistisch over
zicht gemaakt, en aan de hand daarvan gelooft hij
niet, dat men door sterkere progressie degenen, die hoo-
gere inkomsten hebben van zich zou stooten.
We hebben hier wel geen stad van weelde, maar dat
neemt toch niet weg dat er nog genoeg personen zijn
wier inkomen toelaat, dat zij meer bijdragen m den
hoofdelijken omslag. Met verschillende cijfers aan
zijn overzicht ontleend toont spreker dit aan.
Voor elke klasse heeft spreker het minimumcijfer
genomen, en daardoor is hij gekomen tot een gezamen
lijk inkomen van alle belastingschuldigen van ruim 3
millioen gulden.
Het totaal bedrag van den hoofdelijken omslag is
76000. Van die 76000 nu dit toont spr. verder aan,
wordt een te gering bedrag opgebracht door degenen
die geplaatst zijn in de klassen, hooger dan de 17e,
als men daarbij in aanmerking neemt de kolossale stij
ging der inkomens.
Het komt hem daarom wenschelijk voor met de pro
gressie zoover te gaan als de wet toelaat, om daarvooi
een betere financiëele politiek te kunnen voeren. Thans
gaat die financiëele. politiek in de verkeerde richting.
Men heeft ter voorziening in het te kort geheven een
straatbelasting, rioolbelasting, tonnenbelastipg, en
men heeft de retributie van de gasfabriek tot J 1 per
M3 verhoogd.
Dat acht hij verkeerd. De progressie, ook m het
percentage kan, naar hij meent, wel verder worden
doorgevoerd. Een verhooging van het budget moet uit
den hoofdelijken omslag worden gevonden.
Spr. haalt aan, wat de heer Vonk in 1903 heeft ge
zegd bij een voorstel tot verhooging van den gasprijs
en de tonnenbelasting, toen hij ook van meening was
dat dat meerdere eerder uit den hoofdelijken omslag
moest worden gevonden en betoogt, dat dat ook de
goede weg is.
Dit is wat de spreker thans hier wilde zeggen.
Het overzicht door hem gemaakt, heeft hem een
eigenaardigen kijk gegeven op de wijze, waarop de ge
meentelijke schatkist wordt gevuld, en hij heeft erva
ren, dat de middenstand in dezen wel het meeste bij
draagt.
Wat de economische vraagpunten betreft, deze zal
spreker liever bij de andere punten ter sprake bren-
gen.
Hij hoopt, dat ook de andere leden deze zaak eens
ernstig willen overwegen.
De heer Melchers zou gaarne gezien hebben,
dat de leden van een andere richting eerst het woord
hadden gevoerd.
Waar dit nu niet gebeurt, wil spr. thans de gelegen
heid om het woord te voeren niet voorbij laten gaan.
Spreker herinnert er aan, dat hij in de derde sectie
heeft opgemerkt dat de beg'rooting' te laat is inge
diend en niet voldoet aan het vereischte beleid dat zij
niet voldoet aan maatschappelijke behoeften.
Wat het eerste betreft hoopt spr. dat aan zijn wensch
dat de begrooting op tijd zal worden ingediend, zal
worden voldaan, dan is 'er ook meer kans, haar behoor
lijk te kunnen behandelen.
Wat de tweede opmerking aangaat, wijst spr. er op,
dat de gemeente in den loop der jaren iets meer is ge
worden dan een politieorgaan, dat zich daarbij nog
wat bemoeide met de zorg voor het onderwijs.
De taak van de gemeente is gewijzigd.
Destijds achtte men het ketterij wanneer de gemeen
te een of ander bedrijf exploiteerde, lhans is dat reeds
anders. Bovendien zijn er verschillende zaken, die
dringend voorziening van gemeentewege eischen en dus
meer werk van de gemeente vorderen.
Wat volgens hem in deze begrooting ontbreekt, is
beleid, zij draagt te zeer eèn administratief karakter.
Voorts overgaande tot een nadere beschouwing van
den hoofdelijken omslag, wijst hij er op, dat de vrees
dat de meergegoeden zullen weggaan, ongegrond is.
Toch is dit de grondslag der financiëele politiek; de
hoogst aangeslagenen zullen bij verhooging weggaan,
de anderen moeten hier toch wel blijven.
Daardoor ook komt men er toe te trekken uit de be
drijven, wat spr. afkeurt. -
De gemeente moet volgens hem niet op kapitalisti
sche wijze een bedrijf exploiteeren, of als kapitalistisch
werkgeefster optreden. En dat doet men hier, wat ook
bleek bij de behandeling van het werkliedenreglement,
toen men voor een loonregeling bleek gebaseerd op de
kwestie van vraag en aanbod.
Dat acht spr. verkeerd, en wanneer spr. nu nagaat
verschillende gegevens, die hij ook geput heeft uit het
overzicht van den heer Uitenbosch, dan wil ook hij aan
de hand daarvan er op wijzen, dat de hoogere inkom
'sten naar rato veel te weinig opbrengen.
Gaat men de wetsartikelen na, dan zal men moeten
erkennen, dat de progressie verder zal kunnen gaan,
zonder dat men kan zeggen, dat men te veel zou
eischen.
Spr.. zou zelfs nog wat verder willen gaan om de ia
gere klassen nog meer te kunnen ontheffen.
Ha deze woorden van critiek, ook enkele woorden
van waardeering.
Voor het marktwezen heeft men een open oog, ter
wijl ook aan de vermeerdering van kaderuimte de aan
dacht wordt gewijd.
De uitbreiding der gemeente is, en dit constateert
hij met genoegen, een zaak, die B. en Wreeds bezig
houdt, maar zou hij willen vragen, is er een flink plan
in verband met al dezez zaken?
Spr. wijst er op, dat de toegangsbewijzen tot de markt
veel te wenschen overlaten. Ook het verkeer van de
markt naar het postkantoor is onvoldoende.
Alkmaar is uit zijn pak gegroeid, en daarom vraagt
spr. of het dagelijksch bestuur van plan is, om naast de
uitbreiding van het marktwezen, ook de verbreeding
van straten te overwegen.
Ook de toegangswegen tot de stad, de verbetering
van bruggen eischen de aandacht.
Nog wijst spr. er op, dat de zorg voor het onderwijs
steeds omvangrijker wordt, en lettende op dat alles is
hij van meening dat een betere verdeeling van de werk
zaamheden van het dagelijksch bestuur gewenscht is.
De leiding en verdeeling van arbeid bij het dage
lijksch bestuur deugt niet, meent hij.
In verband met de kwestie van het gymnastieklokaal
en het werkliedenreglement constateert spr. voorts, dat
B. en W. niet durven, omdat ze niet weten of ze op
den raad kunnen rekenen. Bij behandeling dier^ pun
ten werden allerlei zaken ter sprake gebracht in de
zitting zelve.
B. en W. hebben gezegd, dat zij voortaan alleen op
uitspraken en wenschen van den geheelen raad zullen
ingaan en dat heeft spr. verheugd. Daarom heeft hij
in de vorige vergadering de raad door een motie uit
spraak willen laten doen, een motie, waartegen tot zijn
verbazing ook die leden gestemd hebben, die in 190o
voor verlaging van den gasprijs waren.
Ook wordt door spr. gecritiseerd dat door den raad is
benoemd tot voorzitter van het scheidsgerecht de man,
die in dezen raad eenmaal gezegd heeft, dat de werk
man geen rechten, doch alleen plichten heeft.
Dat alles wijst er op, dat in den raad geen leiding
is. Waar hij critiek heeft geoefend op het dagelijksch
bestuur, valt zijn verwijt dan ook voor een groot deel
op den raad terug.
De heer Vonk zegt, dat hij in vele opzichten met
de beschouwing van de heeren Melchers en Uitenbosch
iii zake den hoofdelijken omslag kan meegaan, maar
men moet van die progressie niet alles verwachten.
Van verplichte eigen aangifte verwacht spr. eenige
verbetering.
Verder wijst spr. er op, hoe veel de gasprijs bij vroe
ger verlaagd is toen het bedrijf in particuliere handen
was. Waar de gemeente goedkooper kan exploiteeren
dan een particulier, daar mag naar zijne meening de
gemeente uit het bedrijf wel een matige winst trek
ken. Waar spr. steeds tegen is opgekomen, dat is, dat
men ging zeggen, laten we de retributie van de gasfa
briek verhoogen om de begrooting te doen sluiten.
De heer Glinderman kan niet beoordeelen, of
de cijfers door den heer Uitenbosch gegeven, juist zijn,
maar vestigt de aandacht er op dat, de hoogere inko
mens aan personeele belasting al heel wat betalen. Hij
beveelt de heeren aan eens het initiatief te nemen, tot
een nieuwe regeling van den hoofdelijken omslag.
Wat de exploitatie van bedrijven aangaat, wijst spr.
ook op Amsterdam. Ook daar wordt winst gemaakt uit
de bedrijven, en toch weet men, hoe laag het ta
rief van de tram b. v. is geworden, sedert zij in handen
der gemeente is. Wat de retributie der gasfabriek be
tref h staat hij aan de zijde van den heer Vonk, ook
merkt hij nog op, dat de gasprijs hier niet is verhoogd,
terwijl toch de steenkolen duurder werden. Een billijke
winst mag de gemeente, meent hij, altijd wel maken.
Voorts zegt hij nog, dat indien men jn wilde gaan
op alles, wat de heer Melchers heeft gezegd dat men
zorgen moet voor betere wegen, verbreeding van stra-
tèn en het aanstellen van een wethouder van onderwijs
enz., dat dat alles veel geld zal kosten, en waar moet
men dat vandaan halen.
De heer Van den Bosch de kwestie van de
loonen van gemeentewerklieden in verband met vraag
en aanbod besprekende, betoogt dat vroeger in den
Raad is gezegd en dienovereenkomstig is geschied
dat de gemeente moet voorgaan en een billijk loon
moet geven.
Ten aanzien van de gasfabriek verklaarde spreker
wel eenige winst daaruit te willen maken.
De heer Boel mans ter Spill verklaart, dat
de Hoofdelijke omslag zóó moet zijn, dat ieder naar
mate van zijn inkomen en draagkracht betaalt.
Spreker wijst op de wijziging der gemeentewet van
1900, waardoor, de aftrek van noodzakelijk levenson
derhoud wordt toegestaan. Het stelsel der gemeente
wet is niet progressief, maar hier in Alkmaar in de hef
fing dat wel. In Amsterdam en elders is zij dat niet,
zoo heel verouderd is het Alkmaarsche stelsel dus niet.
De progressie wordt gezegd, houdt op bij de 17e klas
se, maar uit de tabel eenige grepen doende wijst spr.
er op, dat een inkomen van 1000 nog maar betaalt
alsof het was 622 enz.
Zoo gaat spr. de verschillende klassen na en toont
daarbij aan, dat de progressie steeds doorgaat, zoodat
een inkomen van 24000 betaalt alsof het 380000
is.
Hu kunnen de heeren een voorstel doen, zooals de
heer Glinderman reeds heeft gezegd.
De raad kan dan uitspraak doen, doch spr. voor zich
acht de tegenwoordige heffing, ofschoon die wel te ver
beteren valt, niet zoo verkeerd.
T Verwondert spr. ook, dat de heer Uitenbosch, die
toch al 6 jaren lid van den raad is, eerst thans zoo
sterk het verkeerde er van gevoelt.
De heer Uitenbosch wenscht den heer Boel
mans ter Spill op te merken, dat de cijfers die hij aan
gevoerd heeft niet de juiste zijn. De heer TerSpillheeft
genomen de cijfers, die voor het gemak van den ont
vanger op de tabel zijn geplaatst.
Dat spr. niet eerder zijn bezwaren heeft te berde ge
bracht komt, doordat hij eenzaam op zijn post „stond."
Hu hij met een partijgenoot daarover heeft kunnen
spreken, kon hij beter met deze bezwaren komem
De heer Melchers zegt, dat hij geen zelfstandige op
merkingen der andere leden heeft gehoord omtrent
het beleid in deze begrooting, het heeft steeds geloopen
over de opmerkingen door spr. en den heer Uitenbosch
gemaakt. Tegenover de begrooting schijnt men met
eenige ingenomenheid te staan.
Den heer Vonk antwoordt spr. dat de verplichte aan
gifte goed zou zijn, daardoor zal het bedrag van den
hoofdelijken omslag wel wat stijgen, doch progressiever
meerdering acht hij toch steeds noodig.
Wat de quaestie der gasfabriek betreft, hij dankt den
heer Vonk voor de mededeeling hoe de gemeente er
toe is gekomen de retributie te heffen van de gasfa
briek, waardoor spr. van meening blijft dat er geen
rechtsgrond te vinden is, waarop de uitkeering steunt.
Wat de heer Glinderman heeft gefcegd in zake de ge
meentebedrijven te Amsterdam, dat is meent hij het
openduwen van een opendeur, daar spr. een voorstan
der van gemeenteexploitatie is. Op dat punt gaat
spr. verder door, aantoonende dat het juist in Amster
dam bij .de verkiezing ging over de vraag, of de ge
meente uit de bedrijven winst mocht trekken.
Voert men aan, 'dat de gemeente door allerlei zaken
tot zich te trekken daardoor schuld zal maken, spreker
meent, dat men niet zoo' bang moet zijn. Tegenover
schuld staat steeds de eigendom, die de gemeente
heeft, dat dient men in het oog te houden. Dat is ook
bij particuliere zaken het géval. Men moet echter
steeds in het oog houden de behoeften van het oogen
blik.
Betreffende de behandeling der loonen van de werk
lieden wijst spr. er nog op, dat daarbij toch een voor
stel tot verhooging door den heer T itenbosch inge
diend, werd verworpen en gezegd werd dat de gemeen
te aan particulieren niet voor mocht gaan.
Ook merkt hij op, dat toen door den heer Glinder-
uuvuiuuciiuö züKerneift.
Wij moeten dus zooveel mogelijk op eigen kracht
vertrouwen en overigens uitzien naar wat ons in
benarde omstandigheden zou kunnen helpen.
Nu behoort hier al dadelijk één ding op den voor
grond gezet te worden Dat van een algemeen poli
tiek of militair verbond met wie ookvoorloopig
althans zeer zeker, geen sprake mag zijn. Een ver
bond met een groote mogendheid moet noodzakelijker
wijs leiden tot het bekende geval uit de fabel, waarin
een kleine met een grootere samenging totdat ten
slotte de kleine door zijn bondgenoot was verorberd.
En ook een verbond met een mogendheid van den-
door
LOUISE STRATEHUS.
36)
„Omaar dan moesten zij eens voor een oogenblik
voelen wat ik te dragen hebriep de patiënt, veront
waardigd, uit.
„Als zij dat konden, zouden zij verklaren dat het zoo
goed als niets was."
„Dan vormt gij u geen denkbeeld van mijn geval!"
en of de dokter het hem poogde te verhinderen of
niet, er volgde nu een ware stortvloed van woorden,
eene gansche beschrijving van de vreemdsoortige ge
waarwordingen; suizen der ooren, het zien van ster
ren voor de oogen, pijn in den neus, ongedurigheid in
de beenen, gebrek aan eetlust, ofschoon men dit toch
ti achtte te overwinnen, door dagelijks zes eieren en
drie kan melk te gebruiken, pijnen, algemeene uitput
ting als men een tiental minuten naar het gesprek van
een ander geluisterd had, een sterk verlangen naar den
dood, ongeneeslijke slapeloosheid.
ITélène kon hem niet meer aanhooren. De dokter
had een courant opgenomen; maar dit baatte hem niet;
nog altijd vond de zenuwlijder nieuwe weeën op te
sommen en de gedachten der schilderes dwaalden af
tot dat ziekbed, waar zij heen snelde, waar thans een
kind met den dood lag te worstelen. Mocht zij wen
schen dat Djala behouden zou worden? Zou het
warmkloppende jonge hart zich niet voelen verkleumen
in een leven waar de zelfdienst allerwege zijne altaren
had opgericht, waar zij eenmaal haar eigen moeder
zou leeren veroordeelen
Iloe zou Annie thans zijn? Er komen oogenblikken
voor in het bestaan der vi'ouw, waarop zelfs de zelf-
zuchtigste kan worden wakker geschud, eindelijk en
ten laatste kan zwichten voor de stem des harten.
medeleeft. En dat ofschoon er wèl een natuurlijke
sympathie bestaat tusschen de kleine volken, een sym
pathie, die bij elke gelegenheid tot uiting komt en
die berust op wederzijdsclie achting, op de overweging,
dat al de kleine volken in het verleden met dezelfde
moeielijkheden te kampen hebben gehad en dat het
feit dat zij nu nog bestaan een presumptie geeft van
kracht en van een levendig en oprecht nationaliteits
gevoel.
En nu bestaat er inderdaad in die kleine landen
zulk een krachtig nationaliteitsgevoel. Meh moge
speciaal in ons land wel eens twijfelen of vader
landsliefde voor de groote massa niet is een verouderd
J a, zoo ooit, dan moest dat hier het geval zijn. De
jonge moeder bezat niets dan dit kind; heel haar wezen
zou herboren worden in den strijd, dien zij met het graf
te voeren had, om het zijn prooi te betwisten.
Voor het eerst zou zij gevoelen wat liefde is, h$e
nietig al het vorige wordt, als men voor een dierbaar
bestaan most beven. Hiet haar kind, neen hare zelf
vergoding zou sterven en uit de asch daarvan Annie's
ziel herboren worden.
A a een lange, afmattende reis, maar in hare onrust
geen vermoeienis gevoelende, bereikte zij eindelijk de
plaats harer bestemming. Zij had onderweg aan An
nie geseind met welken trein zij aankomen zou en ont
stelde daarom, toen zij niemand aan het station vond,
om haar op te wachten.
„Als zij geen harer dienstboden kon missen, of het
uur vergeten heeft, moet Djala's toestand ook hope
loos wezen, mompelde Hèlène, zich nu spoedende naar
een huurrijtuig en het adres opgevend.
Een twaalftal minuten later hield- de koetsier voor
eene_ prachtige woning stil. Met een zucht van ver
lichting zag de reizigster onmiddellijk dat de vensters
niet gesloten waren. Voor een daarvan verwelkte zelfs
een reusachtige bouquet.
Zij wierp haastig den man het dubbele van het hem
toekomende geld toe, sprong uit de victoria en schelde.
„Kan ik mevrouw spreken?" vroeg zij haastig aan
den toegesnelden bediende.
„De prinses is uit de stad, mevrouw," luidde het
antwoord.
„O!" riep ITélène bijna jubelend: „dus is het kind
beter, heeft zij het naar eene andere lucht overge
bracht
„Heen, mevrouw, antwoordde de man, een lange,
magere Engelschman, met witgemaakt haar en op
wiens deftig' gezicht niet de minste verbazing of aan
doening viel te lezen: „prinses Djala ligt nog altijd be
denkelijk ziek. De geneesheeren kunnen geen hoop ge
ven, voordat de crisis voorbij zal zijn."
)e bezoekster voelde een rilling door de leden va
ren.
„Breng lij tot het kind," sprak zij kortaf.
.i* uncu
w L-yi. wuiutJii versLGrKiiigüii derwaarts
gezonden.
De torpedobooten zijn in welstand te Tandjpng Priok
aangekomen.
Eerste Kamerverkiezing.
De heer Karei Raijinakers heeft het hem door de
Prov. Staten van Noord-Brabant opgedragen Lidmaat
schap der Eerste Kamer aangenomen.
Kamerverkiezing Sneek.
Na het bedanken van dr. Kuyper voor de Candida-
tuur voor het lidmaatschap der Tweede Kamer in hef
district Sneek, zou nu daarvoor het eerst in aan-
„Maar, mevrouw, het is typhus van de allerergste
soort."
„Breng- mij tot het kind!" klonk het bijna driftig.
De knecht wierp haar van ter zijde een blik toe, als
twijfelde hij aan haar verstand, en ging haar toen
zwijgend voor naar eene kamer op de eerste verdie
ping, waar het licht, slechts getemperd door gesloten
zonneblinden, binnen drong. Aan eene tafel, niet ver
van het kleine vergulde bed, zat een non haar rozen
krans te bidden en op het fijne batist van het met kan
ten omzoomde hoofdkussen lag een donker kopje in
onrustigen slaap verzonken.
Op eens, nog voordat de pleegzuster op ITélène had
kunnen toetreden, ontwaakte de kleine, hoe zacht men
ook beproefd mocht hebben de kamerdeur weder te
sluiten. Zij blikte op, liet toen de groote oogen om
zich heen dwalen en hare bezoekster herkennend,
slaakte zij een zwakken vreugdekreet.
„Tante ITélène! Tante Ilélène!"
„Zij wil u omhelzen; praat haar dat uit het hoofd,"
fluisterde de non: „het is gevaarlijk."
Maar wat bekommerde de toegesprokene zich op dat
oogenblik om gevaar? Daar was een kind, dat haai
de vermagerde armpjes toestak, een kleine zieke, die
haar misschien voor het. laatst zocht te omhelzen en de
moeder, dat wil zeggen de heldin, de zelf verge tele, ont
waakte in haar. Die liefkoozing was haar zelfs haar
leven waard.
„Mijn kleintje, mijn lief kleintje!" stamelde zij, het
kind aan het hart klemmend.
„En.... gaat u niet weer weg?" vroeg Djiila ang
stig-.^
„Neen, ik blijf tot gij beter zijt."
De door koortsgloed verschroeide lipjes glimlachten,
zonnig als in vroegere dagen, en, als was er nu pas
rust in haar nedergedaald, viel het kind onmiddellijk
weder in diepen slaap.
Hélène.wachtte geruimeu tijd, voordat zij het wagen
durfde haar arm zachtjes van onder het kleine hoofd
weg te trekken en, ziende dat deze beweging Djala
niet had gewekt, naderde zij onhoorbaar de verpleeg
ster.
.iwi Cll/i.
De heer Bos (vrijz.-dem. Winschoten) oordeelde
dat het groote algemeen belang voor den Staat van
bebossching voldoende motiveert den Staatssteun
voor ontginning ook aan particuliere vereenigingen
toe te staan.
De minister van Landbouw verklaarde
geen algemeene toezegging van steunverleening aan
particulieren voor in cultuurbrenging van woeste
gronden te kunnen doen.
at het denkdeeld van onteigening van gronden
aangaatmerkte de minister op dat het algemeen
belang de maatstaf moet zijn, ieder geval dus op
zichzelf moet worden beschouwd en de algemeene
regeling dus niet mogelijk is.
„U is zeker de dame, aan wie de prinses geschreven
heeft?" zeide deze, haar een brief voor houdende: „Ik
ontving hem van morgen in een schrijven van mevrouw
die mij verzocht last te geven, dat men eene kamer
voor u gereed zou maken. Het vertrek is klaar; zal
ik u daarheen laten brengen?"
„Nog niet, dank u, zuster. Ik voel voor het oogen
blik geen vermoeienis. Zeg mij liever wat gij van den
toestand denkt
De non schudde het hoofd. Haar lief, bleek gelaat,
waarop heel het medelijden viel te lezen, dat zij sedert
veertig jaren, als een kostbaren balsem, op de wonden
van anderen had uitgegooid, droeg eene uitdrukking
van groote bezorg-heid.
„Het lieve kind is zwak, doodzwak," zeide zij
„maar als de crisis niet al te lang uit wil blijven.
„Wanneer verwacht gij den dokter weer, zuster?*'
vroeg Hélène, steeds meer en meer beklemd.
„Over twee uur. Hij was ,er reeds van morgen vroeg
en keert 's avonds eene derde maal weder. Als me
vrouw misschien even hier blijven wil, zal ik een tele
gram voor de prinses gaan brengen aan den knecht.
Zij moet viermaal daags bericht ontvangen."
„Doe dat, zuster, en zelfs, indien gij misschien be
hoefte hebt aan wat lucht, kunt gij gerust uitgaan. Ik
verlaat Djala voorloopig niet."
„Vriendelijk dank," en een zachte glimlach speelde
voor een oogenblik op' het eerwaardig gelaat: „maar
ik behoef geen andere lucht dan die der ziekenkamer,
zoolang mijne patiënten niet buiten gevaar zijn en die
lucht schijnt niet nadeelig te zijn ook; want ik verloor
er nooit de gezondheid door. Mag ik iets voor u be
stellen Een kop bouillon, thee of koffie, of iets an-
lers
„Ik heb in het geheel niets noodig, dank u; ik ge
bruikte mijn ontbijt in den trein."
Wordt vervolgd.