Stoombooldienst Alkmaar Packet
Vilten Bismarck Pantoffels
DE ZIEKTE DER EEUW.
Schoen- en Ledermagazijn
Houttil B 16, Alkmaar.
langs de Zaan.
Gewijzigde dienstregeling aangevangen 1 November 1907.
Denkt om de goedkoope 3-daagsche retours.
Delftsche Courant,
FEUILLETON.
t;
Tl
Dames en Heeren-
in van NIEÜWKUYK's
IMR Mej' c- M- egmond,
Leerares Piano en Theorie.
Van Alkmaar 8.-, 10.--, *12.-, 2.- uur. Van Amsterdam *5.45, 9.30, 2.30,4.-- uur.
Niet op Zondag, Kerstdagen en Nieuwjaar.
lste kajuit f 0.60, 2de kajuit f 0.40.
Firma JOH. F. MORRA.
man gewezen werd op de bijverdiensten der kinderen
van arbeiders. In zake de cijfers door den hr. Ter Spill
genoemd zegt spr., dat de progressie in den hoofdelij-
ken omslag niet ver genoeg gaat. Spr. zegt. ten slotte,
dat hij door het debat niet bevredigd is.
De heer Vonk betoogt dat, waar hij vroeger voor
verlaging van den gasprijswas, hij dit nu niet kan zijn,
daar hij de verlaging nu onvoorzichtig zou achten.
De heer Melchers stelt nu een motie voor, lui
dende als volgt:
De raad van oordeel, dat een herziening van de hef
fing van den hoofdelijken omslag waarbij de mindere
klassen weer worden ontlast en de progressie zoover
wordt doorgevoerd als de wet toelaat, wenschelijk is,
gaat over tot de orde van den dag.
De heer Van Buijsen maakt de opmerking,
dat z. i. te veel de politieke overtuiging in den raad
naar voren komt. In tal van gemeenteraden worden
debatten als deze gevoerd. Als men echter de denk
beelden, der soc. dem. als panacée wil doen gelden voor
alle gemeenten dan acht hij dit bedenkelijk.
oor Alkmaar acht hij de doorvoering van het
meenteprogram der soc. dem. partij thans niet ge-
wenscht, terwijl hij voorts meent dat Alkmaar in vele
opzichten niet achterlijk is.
De heer Boelmans ter Spill wijst, er op,
dat de heer Melchers herhaalt wat hij in de vorige ver
gadering ook heeft gezegd, dat er geen rechtsgrond be
staat voor de retributie door de gasfabriek betaald.
Door dat vaak te herhalen kan men ten slotte gaan
meenen, dat dat werkelijk zoo is.
II ij betwist deze bewering, en geeft nog als zijn mee-
mng, dat het niet aangaat, ook de nietgasverbruikers
te doen betalen, als het bedrag der retributie uit den
hoofdelijken omslag moest komen.
In deze motie vindt spr. als in de vorige dit stand
punt: alles of niet. Beter acht spr. het den middenweg te
nemen en B. en uit te noodigen een herziening van
den hoofdelijken omslag ter hand te nemen. Daarover
kan een zuivere stemming worden gehouden.
De heer Melchers heeft tot zijn leedwezen ge
hoord, dat de politieke overtuiging bij 'de raadsleden
met op den voorgrond moet komen. Dat acht hij on
mogelijk, men moet zich krachtens zijn politiek aan-
sluiten bij de een of andere groep.
Verder vraagt den heer Ter Spill of van de water-
eicling ook retributie wordt geheven voor de buizen-
eidmg en 01 het dan ook niet zou moeten geheven
worden voor het leggen van tramrails.
Vil men een motie, die den middenweg aangeeft,
laat een ander die dan voorstellen.
i\r 'A oorzitter bestrijdt de motie van den heer
J.V1 etchers op denzelfden grond als de heer Ter Spill.
De motie Melchers ondersteund door de heeren
Uitenhosch, Vonk en Dorbeck wordt daarna verwor
pen met 14 tegen 3 stemmen. Voor: de heeren Uiten
bosch, Vonk en Melchers.
Ben voorstel van den heer Glinderman om B.
en VV. uit, te noodigen om de herziening vandenhoofde-
Iijken omslag ter hand te nemen, wordt daarna met
aigemeene stemmen aangenomen.
ÏTadat de Voorzitter nog heeft opgemerkt,
dat ti. en W. als zij meenen, dat er in hun college meer
verdeeling van arbeid noodig is, zij daartoe voorstellen
zullen doen en voorts in verband met de uitdrukking
van den heer Uitenbosch, dat hij zes jaren eenzaam
op zijn post stond, heeft opgemerkt, dat men steeds
den heer Uitenbosch de meeste welwillendheid heeft
betoond, waarom het beroep op zijn eenzaamheid niet
geheel opgaaf en de heer Uitenbosch daarop heeft ver
klaard, dat hij alleen heeft willen zeggen, dat hij nooit
met een geestverwant in den raad overleg heeft kun
nen plegen, worden de aigemeene beschouwingen ge
sloten en gaat men over tot do behandeling der uitga
Bij post 71 (kosten van licht en brandstoffen) vraagt
de heer Uitenbosch of de neringdoenden hier
ter stede ook mogen dingen naar de levering daarvan.
Ihans komen de brandstoffen voor het gemeentege
bouw uit Amsterdam.
De Voorzitter zegt dat vroeger de levering
na een openbare inschrijving geschiedde, maar dat de
prijs thans veel lager is.
Men krijgt het steenkool nu onmiddellijk uit de mijn.
De heer Vonk voegde hieraan toe, dat de steen
kool toen in detail werd verkocht, thans per waggon.
Het laatste kan goedkooper geschieden.
De heer I o r t u i n wil de Baad laten uitspreken
om ook voor andere leverantie tot een beslissing te ko
men.
Do oorzitter vindt dat men dit moest over
laten aan het dagelijksch bestuur. Zijn er aanmerkin
gen te maken, dan kan men deze ter kennis van het
college brengen.
Bij post_73 (schoonhouden van gebouwen) geeft de
heer Glinderman in overweging rekening te
houden met_bestaande toestanden: het is wat hard, de
menschen die er mee belast zijn, dit te ontnemen.
De Voorzitter antwoordt, dat het hier alleen
geldt, het schoonhouden der puien en ramen, nu er ook
een andere glazenwasscherij is.
De heer Glinderman vindt het dan wat an-
ders.
De heer Uitenbosch verduidelijkt ook de be
doeling van de door de sectie gemaakte opmerking: het
geldt hier alleen het werk, dat er voor in aanmerking
kan komen, en daarbij kan met de opmerking wel re
kening worden gehouden.
De heer Van den Bosch merkte bij post 74
op, dat de polderkamer in het stadhuis er zoo desolaat
uitziet. Het zou hem aangenaam zijn als het stad
huis wat kon worden opgeknapt.
Deze opmerking zal in overweging worden genomen.
De Voorzitter zegt bij post 78, dat de nieu
we indeelmg m kiesdistricten bij den drukker is, dus
spoedig behandeld kan worden.
Bij post 80 zeide hij dat men aan den vooravond van
de verbouwing van het stadhuis staat.
Inzake het instellen van een bibliotheek voor raads
leden, wordt besloten dat te doen en het beheer op te
dragen aan B. en W. Bij de post 84 zegt de heer
ylinderman met genoegen te hebben gelezen,
dat de wenschelijkheid zal worden onderzocht van het
aanstellen van een financiëelen controleur. Wanneer
men zoo iemand een salaris geeft van 1200 a 1700
en hem niets anders opdraagt zal deze som goed be
steed worden.
Bij post 89 zegt de Voorzitter dat het
.Klompje Gouds" vóór de drukke markten zal worden
gesloopt.
Bij post 100 vraagt de heer Vonk of men niet
spoedig met de vergrooting van de secretarie kan be-
gmnen.
Er is een batig saldo en daarvan kan het nu wel af.
De v oorzi t_t e r acht dit nu niet raadzaam,
maar zegt toe, dat zoodra men kan, men er mede zal
aanvangen.
j\ a nog een kleine discussie over het besteden van
het saldo wordt deze post goedgekeurd.
Bij post 103 brengt de heer Van Buijsen de
verbetering der Wilhelminalaan ter sprake. Herhaal
delijk is op de onhoudbaarheid daarvan gewezen
Het plan om een trottoir te maken, kwam in den
raad. Door spr. is er toen op gewezen, dat dat trot
toir met wenschelijk was, de weg zou daardoor niet ver-
beteren.
1 'lbleek echter, dat de weg voorziening noodig
j i ,oor sPr' 's er toen'do aandacht op gevestigd,
dat het beter was een straatweg of beharden weg te ma
ken. De architect is toen naar Delft geweest, om daar
een onderzoek in te stellen, en nu wordt dat heele plan
weggenomen. Het maken van een verharden weg is
veel goedkooper en het meest practisch. Spr. wil er
nu geen voorstel van maken, doch wenscht alleen dit
punt onder de aandacht te brengen voor een volgende
begrooting. Met de toezegging dat dat gebeuren zal,
zal spr. zich tevreden stellen.
De voorzitter antwoordt dat hij die toezegging niet
can geven. Eerst moet blijken of dit wegnemen der
groote boomen voldoende is, en de weg dus een grint
weg kan blijven.
De heer Van Buijsen betoogt nog, dat het sijs-
teem van beharde wegen, als door hem wordt bedoeld,
goedkooper en veel beter is dan een grintweg en ver
wijst naar de Kanaalkade, die thans treurig is.
De Voorzitter betwijfelt of de kosten niet
noog zyn, en dringt er op aan, dat men eerst de proef
afmaakt met h.et wegnemen der boomen.
De heer Van Buijsen gelooft, _dat de wegne
ming- van het paardenpad noodig is, verder vergelijkt hij
de kosten van aanleg met die van andere wegen als in
Delft.
De V oorzitter acht die cijfers niet geheel
juist te beoordeelen, daar het vervoer van materiaal
en hier altijd bijkomt.
De heer Van Buijsen meent toch, dat de be-
narde en geteerde weg goedkooper zal zijn.
De Voorzitter acht het gewenscht zich te
nouden aan het raadsbesluit waarbij een proef zou wor-
den genomen mot de rooiing der boomen.
De heer Zaadnoord ij k beveelt B. en W aan
rnu J,ie1-t,e ne™en bij de Prins Hendrikstraat, waar
herhaaldelijk vuil wordt neergegooid. De gemeente-
reinigmg haalt het wels eens weg, maar dit helpt
met afdoende.
D,e. Voorzitter zegt een onderzoek toe, doch
merkt er bij op, dat over dergelijke zaken, hij eiken da°-
te spreken is.
,..D.e beer Zaadnoord ijk herinnert er aan, dat
J *n d® sectie de zaak ook ter sprake heeft gebracht,
en dat de voorzitter toen gezegd had, dat hij er nota
van zou nemen.
De Voorzitter herinnert zich dat niet, maar
zegt thans toe, een onderzoek in te zullen stellen.
Bij post 104 vraagt de heer Van der Feen de Lille
wie de bevelen geeft tot het hakken van de hooge boo-
men, en zulks in verband met het plan, de hooge boo
men bij Blauw vooraan in het Kennemerpark te roo
ien, welk voornemen door het optreden van den burge
meester is verijdeld, wat spr. genoegen doet.
De Voorzitter antwoordt, dat de commissie
voor de plantsoenen daartoe het voorstel doet. In dit
geval is er door B. en V7. tegen opgekomen en zijn de
boomen blijven staan.
Daar inmiddels verschillende heeren blijken geven
gaarne de zitting thans geschorst te zien, geeft de
voorzitter in overweging dit punt verder aan te houden
tot de avondzitting-.
Alzoo wordt besloten.
De zitting wordt geschorst tot des avonds 8 uur.
Avondzitting.
tegenwoordig 16 leden.
Afwezig de heer Wanna.
Aan de orde is post 104 (wandelplaatsen en plant
soenen).
De heer Van der Feen de L i 11 e herhaalt
zijn vraag in de middagzitting gedaan en voegt er
aan het antwoord van den Voorzitter (zie boven)
aan toe, dat naar zijne meening de commissie slechts
is een commissie van advies, die niet volgens eigen
besluit te werk mag gaan. B. en W. houden altijd
de beslissing aanzich.
De heer Van den B o s c h is dit met den heer
an der Feen eens de commissie geeft alleen advies.
Eeii vccrstei oer commissie is niet onherroepelijk
en B. en W. hebben zich ook het recht voorbe
houden om, wanneer het het hakken van vele boomen
betrol, zich tot den raad te wenden voor het overige
beslissen B. en W.
De heer Boelmans ter Spill zegt, dat des
morgens al eens is gezegd, dat het wenschelijk zou
zijn tien arbeid in het college meer te verdeelen.
Dien weg zal het in de toekomst zeker opgaan
maar men moet 't het college niet te moeilijk maken
door het over het vellen van eiken boom' lastig te
allen. Men moet over deze ondergeschikte zaken
niet zooveel ophef maken, doch een en ander over
laten aan de deskundigen en de plantsoen-commissie.
De heer Van der Feen de Lille meent
och, dat, waar het geldt de hooge boomen de Raad
wel gehoord mag worden.
De heer Boel mans ter Spill zou dan de
plantsoencommissie tenslotte maar opheffen. Boven
dien moet men rekening houden met het advies van
wu Peer Springer, anders heeft men dien niet noodig.
Wil de Raad in deze de beslissing aan zich houden
dan moet de Raad zich uitspreken.
De heer Van der Feen de Lille zal thans geen
voorstel in dien geest doen, maar hij neemt zich
toch voor tegelegener tijd een motie met betrekking
tot dit punt voor te stellen.
De heer Glinderman meent dat het dan voor
de boomen die de heer Van der Feen bedoelt te
laat is. Overigens is hij het geheel eens met den
heer Boelmans ter Spill.
De oorzitter zou het wenschelijk achten de
commissie voor de plantsoenen tot een meer zelf
standige te maken, evenals die der gasfabriek; z"
moet niet voor iedere kleinigheid naar B. en We
behoeven te loopen.
De heer Glinderman sluit zich daarbij aan.
De Voorzitter wijst ten slotte nog op het
feitdat zelfs de heer de Groot zich tegenwoordig
met den houthak kan vereenigen en ten opzichte
hiervan zoo mak is als een lam.
De heer de Groot erkent, dat hij thans niet die
bezwaren heeft van vroeger en dat hij zich bij de
door de meerderheid genomen besluiten in zake het
rooien van groote partijen boomen heeft neergelegd;
maar waar het in dezen niet naar zijn zin gaat, zal
hij daartegen steeds zijn stem laten hooren.
In verband met dezen post zegt deV oorzitter
verder dat er gevraagd is alle banken in den Hout
van leuningen te_ voorzienwaarop hij antwoordt
dat het allereerst in de bedoeling ligt aan de banken
in de omgeving van de muziektent leuningen te
doen maken.
De heer Melchers merkt opdat er weinig
speelgelegenheden in den Hout zijn. Hij zou willen,
dat er op enkele plaatsen duinzand in den Hout
werd neergeworpen, waarin de kinderen kunnen
spelen, dat vindt men ook in plantsoenen in andere
steden. Voorts meent hij, dat de onvoldoende be
mesting van den Hout oorzaak is dat het geboomte
met zoo mooi is als dit zijn kon. Bemesting met
kali acht spreker, voorzoover hij daar verstand van
heeft, wel aan te bevelen.
De heer Boel mans ter Spill zou willen af
wachten wat in deze het rapport zal zeggen van den
opzichter, met betrekking tot de proef met kunstmest
genomen in het Victoriepark. Tot nog toe scheen
die weinig resultaat te hebben.
De heer Melchers gelooft, dat de proef in den
Hout, die uit anderen grond bestaat, wel eens anders
kan uitvallen.
Wordt vervolgd.
Druk 1ST. V. voorh. Herms. Ooster Zn., Alkmaar.
Mient C 15, ALKMAAR.
Spreekuren Woensdag, Donderdag en Vrijdag v. 1-2 uur.
door
LOUISE STRATENUS.
85)
De jonge man wierp hem een doordringenden blik
toe.
„Zijt gij een dokter?" vroeg hij snel.
„Om u te dienen."
„Ik dacht het wel," hernam de zenuw-patiënt met
eene onvriendelijke uitdrukking: „Gij, heeren genees-
heeren gelooft zelfs uw eigen patiënten niet en zendt
ze naar hetbuitenland, zoodra gij niet meer weet wat
met hen te beginnen."
„Gij hebt zeker reeds een aantal mijner collega's ge
raadpleegd
„Ik, mijnheer? Ik ging tot alle bekende speciali
teiten. Men verdenkt mij en mijne lotgenooten wel
eens van ingebeelde'kwalenmaar wel eene dwaling!
Zie lsechts welk eene moeite, wat al zware offers elke
zenuwlijder zich getroost, in de hoop te herstellen. Dat
doet men niet, als men zich niet ernstig ziek gevoelt."
De dokter vergenoegde zich het hoofd te schudden
en wierp een blik door het gesloten raampje.
Daarmede scheen de ander echter niet voldaan; na
verloop van een tiental minuten, hernam hij op eens
„Gij hebt zeker geen bepaalde studie dier ziekte ge
maakt, dat zij u zoo onverschillig laat?"
„Ik ken een deskundige op dat gebied," klonk het
bedaard.
„En toch laat een geval als het mijne u koud?"
„Al de duizenden door mij behandelde gevallen ge
lijken op elkaar. In hun oorsprong en verschijnselen
mogen zij verschillen; het zenuwlijden zelf is in den
'voorsfeleender- Fdk mijner patiënten gelooft zich
nen nemeider menscllen> hunner sterft aan
irek lieer-11 h'J meent gel>ukt te gaan onder
H
Of
O
O.
krankheden, waaraan ook de sterkste zou bezwijken.
Bij allen doet zich deze hoofdtrek voor: een totaal ge-
misaan wilskracht."
Dit laatste woord scheen niet in goede aarde te val
len. De jonge reiziger bromde iets onverstaanbaars
tegen alle heeren der wetenschap en bewaarde een poos
het stilzwijgen. Daarna echter hernam hij
„Ik ben dan zeker de uitzondering, die den regel be
vestigt; want allen, die mij van mijne vroegste jeugd
af gekend hebben, kunnen getuigen van mijne energie.
Ik studeerde, onder zeer moeilijke omstandigheden,
in den kortst mogelijken tijd promoveerde ik cum laude
en ook in mijne ziekte gaf ik een groot bewijs van
geestkracht, door voort te leven, daar waar het bestaan
mij tot in onduldelijken last geworden was."
„Mag ik u vragen, of gij niet eene stille plaats be
woont
„Ja, een akelig provinciestadje, waar niets voorvalt;
maar dat is mij welkom. Ik ben zoo goed als men-
schenschuw geworden."
„Sedert uwe ziekte, natuurlijk pas. Ik kan mij uw
geval levendig voorstellen: eerst hardnekkige studie in
eene drukke omgeving; toen plotseling de stilte eener
doodsche stad; waarschijnlijk een betrekking, die wei
nig inspanning van u vergde
„Hoe kunt gij dat weten?" riep de ander verbaast
uit.
„Gij vergeet, dat ik de oorzaken van zenuwlijden
heb bestudeerd. Ik wil niet beweren, dat alle inwo
ners eener kleine plaats daardoor moeten worden aan
getast; maar zij levert een groot gevoor op voor lieden,
die, gewoon aan hersenarbeid, plotseling weinig werk
te verrichten krijgen. Een mijner patiënten was eens
doodarm en bleef gezond en vroolijk, zoolang hij den
strijd om het leven te voeren had, die voor hem heel
zwaar was. Plotseling erfde hij een groot vermogen
van een oom, die met vrouw en dochter aan eene be
smettelijke ziekte overleed. Dat was een geluk, waar
op hij nooit had gerekend. Hij liet zijn werkkring va
ren, ging op reis en vierde feest. Twee jaar later
kwam hij onder mijne behandeling. Hij is mijn ern
stigste patiënt. Ik wijs hem nog altijd het geneesmid
del aan; maar de wil ontbreekt hem dat aan te grijpen.
Telkens weder verwacht hij zijn heil van nieuw aan
gekondigde pillen, een hypnotiseur en de Hemel weet
al wat; telkens weder keert hij ontgoocheld tot mij te
rug. Misschien zou hij nog herstellen, als hij morgen
eensklaps doodarm werd."
„Het is geen rijkdom die mij kwelt, dat verzeker ik
u."
„En toch ligt er waarschijnlijk veel overeenkomst
tusschen uw geval en het zijne. Stel u eens voor, dat
een aan veel lichaamsbeweging gewoon mensch, op een
maal door de eene of andere bezigheid onafgebroken
aan huis geketend werd, voortdurend over zijn lesse
naar gebogen moest zitten. Wat zou daarvan het ge
volg zijn? Datr zijne spieren verslapten, zijn lichaam
log en krachteloos werd, dat dezelfde man, na verloop
van een jaar, nauwelijks meer een uur achtereen zou
kunnen wandelen. Hetzelfde proces doet zich voor met
de hersenen. Aan arbeid gewoon, vragen zij voort
durend in werking te blijven. Zij worden er dood ge
staald. Arbeid is voedsel voor hen. Wordt dat voed
sel op eens verminderd, hebben zij zich niet meer in te
spannen, dan verslapt de wilskracht. Ik ben over
tuigd, dat elke taak u thans to veel is."
„O! daaromtrent hebt gij goed geraden!" riep do
lijder uit: „Zelfs het schrijven van een brief is mij eene
kwelling gewordenj het vooruitzicht daarop doet mij
's morgens in een bad van zweet ontwaken. Gelukkig
dat mijn vrouwtje mij helpt. Ik weet niet wat er an
ders moest gebeuren. Zij gaf mij een pak briefkaarten
mede, waarop zij haar adres schreef, zoodat ik er
slechts met potlood op heb te krabbelen hoe het mij
gaat."
„Juist, juist'!' bromde de geneesheer: „Dat is de ma
nier, waarop de omgeving der patiënten hun toestand
nog verergert. Men moest u veeleer kunnen dwingen
tot het schrijven van een boek in d^ie deelen. Maar
laat ons daarover zwijgen. Uw eigen dokter behoort
te weten wat hij u voorschrijft."
„Maar in mijn geval.
„Mijn waarde heer,-" viel zijn strenge reisgenoot hem
in de rede: „Het is mijn eerste beginsel, bij eene
P.G., bekend met de ossen-
K. BRANDS, Alkmaar.
Zij, die wenschen te adverteeren te Delft en in
het Westland, worden opmerkzaam gemaakt op de
Uitgever W. GAADEvoorheen. Gebrs. Kleijn
van Willigen,
door welk dagblad daar de meest afdoende publiciteit
wordt geboden.
ziekte als de uwe, mijne patiënten te verbieden over
hun toestand te spreken en ik mag daarop geen uit
zondering maken met u. Zenuwlijden vertoont ook dit
aigemeene verschijnsel, dat de lijders onafgebroken
met hunne ziekte bezig zijn, in geen enkel ander on
derwerp meer belang stellen, zwijgen zoodra er iets an
ders wordt behandeld, of wel onbemerkt het gesprek
weder daarop terug weten te brengen. Dat is een zie
kelijk iets, dat alles nog verergert. Indien men hunne
gedachten op iets anders dan henzelven kon bepalen,
waren zij gered."
„Gij schijnt de meening te deelen dergenen, die zou
den willen dat iemand maar aanstonds een verplette
rende ramp vergeten moest, mijnheer," sprak de ze
nuwlijder, hem een lbik vol minachting toewerpend:
„ik weet wel, dat de meeste menschen er zoo over den
ken, vandaar ook dat ik mij bij voorkeur aan hun ge
zelschap onttrek. Dan is de eenzaamheid nog barm
hartiger."
De geneesheer scheen dien uitval heel kalmpjes op
te nemen. Hij glimlachte even en antwoordde toen:
„Ja, ja, ik weet al wat gij bedoelt. Het is het oude
liedjewij bezitten geen van allen hart, een droevig
gebrek, vooral in lieden, die hun leven aan de lijdende
menschheid wijden; maar wat voeren de anderen uit
met al hun medegevoel, als ik u vragen mag?
Schenken zij dat aan de smarten van medemenschen
of alleen aan eigen pijnen?"
De zenuwlijder trok sprakeloos de schouders op, hem
geen antwoord waardig keurend. Een kwartier lang
zwegen beiden; toen werd de verleidng het geliefkoosd
onderwerp te behandelen met een deskundige, hoe
weinig sympathie deze hem ook mocht inboezemen,
hem te sterk en vroeg hij, als had er geen schermut
seling tusschen hen plaats gegrepen:
„Gij behandelt dus een aantal ongelukkigen van mijn
soort? Ik vraag mij af, of wel een hunner zoo ontzet
tend kan lijden als ik."
„Stel u gerust; er is er niet één bij, die zich niet de
zwaarst getroffene van he gansche menschdom ge
looft," klonk het ironisch.
Wordt vervolgd,