DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. DE ZIEKTE DER EEUW. No. 277. Honderd en negende jaargang. 1907. ZATERDAG 23 NOVEMBER. ENGELSCHE BRIEVEN. FEUILLETON. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prajs der gewone advertentlën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. VOOR DE DAMES. Kijkjes in de Modewereld. ALRMAARSCHE COURANT. (Van onzen Londschen medewerker). Londen, 18 November 1907. Gisteren heb ik hier een van de zonderlingste op tochten gezien, die men zich kan denken, een optocht bij plaatsvervanging. Niet zooals bij dien van den lord Mayor, waar men lang overleden vorsten en edelen door figuranten liet vertegenwoordigen, doch het wa ren ditmaal werklui, die geregeld werk hebben en nu gingen betoogen ten behoeve van de werkloozen. Bij nader inzien leek mij het denkbeeld niet kwaad. De werkloozen zien er in hun havelooze plunje zoo uit, dat het groote publiek, gedachteloos als het is, in den regel denkt, dat het zulke menschen zelf ook liever niet in dienst had. Dan kwam er bij, dat talloozen menschén in die optochten hadden herkend die ze wegens luiheid, ongeschiktheid hadden ontslagen. Anderen zagen er bedelaars van beroep bij, uit hun buurt; in een woord, de zaak leek niet betrouwbaar meer, vooral toen men ze ging betalen om mee te loopen en het werkloos zijn op die wijze niet onvoordeelig bleek. Daarom heeft men 't nu over een anderen boeg gegooid en laat knap pe ordentelijke werklui betoogen ten behoeve van de werkloozen, die in elk geval dan toch nog altijd bij tienduizenden te tellen zijn en zeer zeker-niet zonder hulp kunnen gelaten worden. Toen Woensdag de keizer de City doortrok hebben die werkloozen, onder leiding der sociaal-democraten een poging gewaagd daar den stoet in de war te stu ren. In Cannon Street had een heele kloppartij plaats en do bereden politie joeg ten slotte door betoogers en kijkers beiden heen, zooals dat dan meer voorkomt. Wel eigenaardig is het intusschen, dat die intocht des keizers juist viel op den twintigsten verjaardag van de arrestatie van Joh. Burns. Deze had den "14 Novem ber 1887 de bekende betooging in Trafalgar Square be legd en dat scheen der regeering zoo gevaarlijk, dat zij de bereden politie, toen de grenadiers van de garde en eindelijk een paar escadrons van de lijfgarde er op afstuurde en het plein liet schoonvegen. Burns liet zich echter niet afschrikken, doch liet zich arresteeren, als protest voor de vrijheid van spreken in Engeland. Burns is nu zelf een der voornaamste ministers, is den meest geavanceerden lang niet „rood" genoeg meer en is verleden zomer bij den keizer op bezoek geweest, ter eere van de maneuvers enz. Zoo kan 't verkeeren. Die 14de November viel op een Zondag en heet nu nog „bloody Sunday", doch zoo erg is het 11. Woensdag niet toegegaan. Het bezoek des keizers en der keizerin heeft onwille keurig weer de aandacht gevestigd op de uitgebreid heid der Duitsche kolonie hier. Kappers, kelleners, comestible-winkels, zij allen herinneren tallooze malen aan „das Vaterland." In Dalston is een flink hospi taal, dat de Keizerin o. a. bezocht, er zijn hier 4 of 5 Duitsche kerken, in alle deelen van Londen en mis schien wel 20 Duitsche scholen, naar mij verzekerd is, er verschijnt een Duitsche Courant of twee en in een woord, alle middelen zijn aanwezig om den band met het Vaderland in stand te houden. De Fransche kolonie is natuurlijk ook zeer belang rijk, hoewel er een grooter afscheiding bestaat, tus- sehen hare leden, daar men hier veel revolutionnairen en anarchisten, veel royalisten en natuurlijk het mees te républiekeinen vindt. De Fransche aristocratie heeft zelfs haar eigen kerk, de Chapelle Koyale, ge sticht na de Fransche revolutie, in St. George's Street, vlak bij Portland Square. De meer democratische 1' ranschen gaan daarentegen ter kerke in de Notre Da me de France in Leicester Square, of liever vlak daar- door LOUISE STRATEN US. 87) Terwijl de verpleegster zich verwijderde, scheurde Hélène driftig den omslag los van Annie's brief. De sterke geur, waarvan hij was doortrokken, joeg haar 6611 f'f08 van ^00rn naar de slapen. Met donkeren blik las zij den inhoud: „Lieve redster in den nood! Daarjuist wordt mij uw telegram overgeseind. Ik wist vooraf, dat gij zoudt komen, dat gij medelijden zoudt hebben met de angsten, waaraan ik voortdurend ten prooi ben. Wat zegt gij van deze nieuwe ramp, die uwe arme Annie moét treffen? Ik heb Djala zeker honderdmaal gewaarschuwd niet na zonsondergang buiten te blijven spelen. Daarmede halen de kinderen hier zich den dood op het lijf; maar zoodra ik er niet was, om daarop te letten, zag men mijne bevelen over het hoofd en ik pluk daarvan thans de zure vruchten. Eene moeder kan toch ook niet altijd tehuis zijn; men heeft zijne vrienden, die men niet verwaarloozen mag. Ik hoop dat gij spoedig tot mij zult komen. Gij zult natuurlijk mijn gast zijn in het hotel, waar ik voor- loopig mijn. intrek nam. OHélène, gij weet niet hoe blij ik ben dat akelige, kleingeestige Nederland te hebben verlaten! Hier is iedereen even lief voor mij; men betwist elkander mijne glimlachjes. Maar dat alles wordt nu omfloersd door mijne be- zorgheid. Telegraafeer mij heel oprecht hoe gij Djala hebt gevonden. Schrijf mij echter niet. Mijn dokter verzekert dat brieven heel licht de besmetting over brengen en ik ben aan het lieve leven gehecht. Na tuurlijk zou ik over die vrees heenstappen, indien ik geen andere berichten ontvangen kon; maar de tele- bij, achter Daly's theater. Die .Ohapelle Royale werd indertijd trouw bezocht door den Graaf van Parijs, doch diens zoon, de Hertog van Orleans komt er zel den of nooit. Wel geeft deze jaarlijks een flink bedrag voor haar onderhoud. De familie is er trouwens rijk genoeg voor. Wie de onlangs verschenen brieven van koningin Victoria leest, kan daarin zien, hoe deze in 1848 zeer begaan was met de familie van Louis Phi lippe, wijl ze doodarm uit Frankrijk waren gekomen. Sedert dien tijd heeft de republikeinsche regeering hen echter weer in het bezit gesteld van alle hunne parti culiere bezittingen en zijn ze van geldzorgen ontheven. De Fransche en ook de Engelsche artistocratie had het evenwel aardig gevonden als Prinses Louise en Prins Charles de Bourbon, nu maar in Londen in die Chapel le warencgetrouwd, en als er op het buiten van den her tog maar niet een speciale kapel ware gebouwd voor den dienst bij die gelegenheid. Doch er is bij dat hu welijk toch geld genoeg onder de menschen gekomen, want het moet zoowat zes ton gekost hebben. En de Londenaars die nu nog niet hun bekomst heb ben van optochten, kunnen zich alweer verheugen in het vooruitzicht op iets nieuws op dat gebied. Men or ganiseert hier namelijk een tentoonstelling van darnes- kleeren en wil in verband daarmee een historiselien op tocht houden, die de vrouwenkleedij laat zien van de vroegste tijden af tot heden toe. Dat „vroegste" zal wel met eenige bescheidenheid opgevat worden. Het para- dijscostuum zal er wel niet wezen, dat bleek volkomen duidelijk, toen er sprake was om een café-chantant schoonheid nis Lady Godiva te laten optreden in een stoet. Lady Godiva had namelijk haar wreeden ge maal 0111 genade gevraagd voor de burgers van een stad. Hij wilde die verleenen, als zij, moedernaakt door de straten wou rijden. Zij deed dit en de burgeri.i maakte het haar gemakkelijk door allen thuis te blij ven en overal de blinden en gordijnen te sluiten. Dat gaat nu bij een gewonen optocht moeilijk en vooral in Londen ware het nauwelijks te controleeren, zoodat de „oudste" dameskleedij, dan ook wel waarlijk kleedij en niet de volkomen ontstentenis daarvan zal wezen. Doch het zal zeker zeer interessant zijn en mooi ook, waist men doet ten minste zijn best de dingen goed te doen en ziet niet op geld voor studiën en stoffen beiden, om het zoo echt mogelijk te laten lijken. De nieuwsgierigen die naar het Druce-Portland pro ces gaan luisteren vormen ook haast een optocht. Men weet de historie: de vorige hertog van Portland was een zonderling, die als meneer Druce een meubelzaak dreef, vlak bij zijn paleis in Londen. Op zekeren dag- stierf Druce en werd begraven, doch zijn vrouw en kleinkinderen beweren, dat hij nooit begraven is, doch dat de hertog zijn dubbelganger de wereld uitliielp in de doodkist wat lood liet leggen, om deze het noodige gewicht te geven. Nu zou men zeggen dat niets een voudiger ware dan die kist even op te graven en te openen. Dan kent men evenwel het Engelsche recht niet, dat gelegenheid over zoo'n zaak eindelooze pro cessen te voeren, dié aan advocaten, getuigen met dezer reis en verblijfkosten tienduizendmaal meer kosten dan de opgraverij van de kist. Men heeft eenen getui ge uit Amerika laten komen, die zich op de gekste manier tegenspreekt en dingen laat gebeuren in jaren- vaarin dat onmogelijk kon en die dus den advocaten allerlei gelegenheid geeft hun handigheid in het on dervragen te tooen. Zooals ik zei, het wordt gaande weg een publieke vermakelijkheid, met lange files voor het gerechthof, met weddenschappen over den afloop en alles wat er zoo bijbehoort. In de families en de treinen, op portijtjes en bij diners spreekt men alleen over het Druce-proces en zelfs de komst des keizers verdween er haast bij in 't niet. graaf is er, gelukkig, en liet is altijd bespottelijk zich zender noodzakelijkheid te wagen. Dat is dan ook de reden, waarom ik mijn hart geweld aandeed en de kleine lieveling verliet, zoodra ik ver nam door welke afgrijselijke ziekte zij was aangetast. Eerst ging ik nog persoonlijk de zuster uitkiezen, die haar verplegen zou. Zelfs door mij zou zij niet beter verzorgd kunnen worden dan door zuster Servia. De goede ziel mag bekrompen zijn zooveel zij wil in haar geloof, zij kent geen g-rooter vreugde dan zich voor zie ken op te offeren en dat is juist wat ik hebben moest. Blijf niet te lang in die verpeste atmosfeer; niet langer dan gij behoeft, om van uwe reis uit te rusten, en kom dan tot mij, om mij te vertroosten. Niemand behoeft dat zoozeer als Uwe ANNIE." Toornig verkreukelde Hélène het geparfumeerde pa pier tusschen de vingers en slingerde het toen als een Lal in den haard. Geen woord dus voor het lijden van het kind! Niets dan gedachten voor zichzelve. Zelfbe klag, zelfzucht, zelfvergoding. Het heilig mysterie der schepping van een kind had die vrouw niet tot moeder gemaakt. Het hart, waaronder dat kind gerust had, klopte niet nu de doodsengel om die kleine legerstede zweefde en haar berooven wilde van wat vleesch van haar vleesch, bloed van haar bloed was. Leefden er dan waarlijk monsters op aarde, gevoel- loozer aan de tijgerin, die haar welpen met haar li chaam tegen de kogels van den jager verdedigt? Eene zachte hand plaatste zich op haar schouder. „Gij moet gaan rusten," zeide zuster Servia, van wier terugkeer zij niets had bemerkt: „gij zijt uitgeput, dat zie ik." „Neen, waarlijk niet. Misschien later, hier op de sofa, als gij mij roepen wilt, zoodra Djala ontwaakt. Maar ik zou gaarne eerst een telegram schrijven. Hebt gij papier voor mij Toen het gevraagde haar was gebracht, schreef zij met groote, vaste letters in het Engelsch: „Gij zult mij niet anders zien dan hier, waar mijne Men heeft nu in de couranten de portretten van den -hertog afgedrukt naast die van den heer Druce, in wel ke laatste qualiteit hij valsche snor en kinbaard aan deed en ik moet zeggen, dat die twee op elkaar gelij ken. Doch zoo ken ik in het East-End een Joodsch kleerkooper, die sprekend op den koning van Enge land gelijkt, terwijl dergelijke dubbelgangers telkens en telkens weer bemind zijn geworden. Het is dus best mogelijk dat de heer Druce op den hertog geleken heeft en het aardig vond zich te laten aannemen, dat hij en de hertog dezelfde persoon waren. Een ding is zeker, als dat proces gaat, zooals het tot, nu toe gegaan is, zijn we allemaal dood en begraven echt begraven voor het einde er van in zich komt. Een ander proees, dat weer laat zien wat Londen mogelijk maakt, is dat van een komiek, George Rotey, tegen zijn directeur. Hij was voor drie jaar geënga geerd tegen het vrij aardig salaris van 1360 gulden in de week dat elk jaar dan 120 gulden per week hooger zou worden, en dus tot 1800 gulden per week opklom. Robey verhuurde zich na afloop voor 2400 gulden aan een ander theater, doch de eerste directeur beweert, dat lrij de voorkeur had en het contract, be houdens zijne opzegging met een jaar verlengd was. De rechter' was het met den directeur eens en de ar me Robey moet nog een jaar voor het armzalig loontje van 1960 gulden in de week spelen. Het bewijst in elk geval, dat de Londenaars veel meer geld over hebben voor grappen, dan voor ernstige kunst, want geen ac teur kan -voor. dramatische en tragische rollen zulk een tractememt bedingen. En dan zeggen ze nog, dat de Engelschen zoo somber en droefgeestig zijn! In Londen komen nu het winterseizoen ingetreden is de mooie toiletten te voorschijn. De prinses van Wales droeg in den schouwburg een kleed van zwarte, geheel met zwarte pailletten bezaaide tulle. De zwarte, door zichtige mouwen reikten over korte witte mouwen, die tot de lange, lichte handschoenen reikten. Ook dé ge decolleteerde taille was gegarneerd met wit chiffon. Een andere koninklijke prinses droog een avondtoilet an lichtblauw satijn met prachtigen kant gegarneerd, die aan de schouders zóó geschikt was, dat zij de plaats van mouwen innam. Een geplooide ceintuur van sa tijn droeg de prinses om het middel. Het z. g. „revolutiekleed" wordt weer gedragen. Een ximerikaansche dame thans Engelsche hertogin, heeft zich een dergelijk wandeltoilet gekozen van orchideeën - rood laken. De paletot laat een vest van crême-kleu- rig mousseline te voorschijn komen en kant valt van den hoogen staanden boord af. Een breedgerande vil ten hoed met fluweelen rosetten versierd en een mas sa rose en roode fantaisie-veeren volmaakt dit cos tuum. Dat in Londen over 't algemeen veel om mooie hoeden wordt gegeven, blijkt hieruit, dat een der toon aangevende dames aldaar zich een hoed van 373 aan schafte, die slechts met veeren gegarneerd was. Hoe den met echte steeneu versierd komen ook voor en doen den prijs natuurlijk aanmerkelijk stijgen. Veeren zijn een zeer geliefkoosde garneering. Hanen- en pau- v en veeren wedijveren met elkaar om den voorrang. Zeer chique is oen kaneelbruine fluweelen hoed met stiuisveeren in dezelfde tint of een wijnrood© vilten hoed met winde-bloemen in verschillende kleuren, waartusschen groote rosetten van roode zijde prijken.' Ringhorloges. In de Engelsche juweelierswereld is een nieuwheid verschenen: kleine, snoeperige horlogetjes met paarlen én diamanten bezet, die als een steen in een ring zijn gevoegd. De horlogetjes komen uit Zwitserland en plaats is bij afwezigheid der moeder." Zij g-ing dit bericht zelf aan een bediende overhan- 'ligvii en begaf zich daarop weder naar de ziekenkamer. Dienzelfden avond kwam Alfred van Brenken aan. Zij was er niet over verbaasd hem te zien, evenmin als hij haar aanraadde haar post van gevaar te verla ten. Beiden gevoelden dat hunne plaats daar was. Djala was nu eens bewusteloos, dan weder, na ver loop van eenige heldere oogenblikken, sluimerende. Maar gedurende den nacht, greep zij op eens Hélène's hand vast en fluisterde smeekend„Caro „OHij is heel wel en begint nog altijd van blijd schap te blaffen, als ik „Djala" zeg," klonk het zacht. „Caroherhaalde het kind. „Zoudt gij hem willen zien?" vroeg Hélène haastig. „Ja, o! ja, Caro!" „Dan zal ik zorgen dat het gebeurt, over een paar dagen; ik beloof het u, liefste. „Maar dan moet gij ook geduldig zijn, tot zoolang." De lipjes trilden, de oogen van het kind vulden zich met vreugdetranen en weer kwam zij tot rust. Do crisis naderde echter en de toestand verergerde steeds. Weldra begon Djala te ijlen, herkende zij nie mand meer. Zuster Servia bracht al haai- vrije oogen blikken met bidden door. Alfred kwam nu des nachts aan Hélène's zijde zitten en, zonder een woord te wis selen, Staarden beiden onafgebroken op dat ingevallen gezichtje, waarop de lange wimpers zulke donkere scha duwen wierpen. „Hebt gij de prinses wel in kennis van de volle waarheid gesteld?" vroeg van Brenken op een morgen aan de onvermoeide verpleegster. j,Ik herhaal haar telkens woordelijk wat de dokter zeide en mij verbergt hij niets." „Het gaat heel slecht, niet waar?" Hij stond met hag,r aan het geopende venster, terwijl Hélène bij het bedje zat, met de hand op Caro's ruigen kop, die oort'Iurexid naar het kind gewend was, als verwachtte hij ieder oogenblik, dat zij hem voor het eerst weer zou roepen. „Er blijft nagenoeg geen hoop over. De zwakte is zoo groot." worden door Engelsche goudsmeden in ringen gezet. Deze nieuwe mode is echter een dure liefhebberij, want de goedkoopste dezer ring-horloges kosten reeds 240 a 300. Deze ringen worden niet onder, maar over den handschoen gedragen. Wat een dollar-koningin voor kleeding uitgeeft. Een schrijver in New-York beweert, dat er in New- York 6000 vrouwelijke wezens zijn, die gezamenlijk in 't jaar over de honderd millioon uitgeven slechts voor opschik en kleeding. New-York herbergt verder 1000 dames, die gezamen lijk 38 millioen uitgeven in het jaar voor hare kleo- ding. Hieronder zijn echter niet degenen begrepen, die 't allermeeste uitgeven. Vele dollarkoninginnen, zoo verzekert hij, geven voor hetzelfde doel 100.000 gulden en meer uit. Een dame kocht in één jaar het volgende: Bontwerk 12500, Dinercostuums 12500, Bal- en ops- racostuums 20.000. Opera- en Avondmantels 6250. Visitetoiletten 7500. Morgencostuums 7500. Auto- mobielcostuums 5000. Negligé's 2000. Linnengoed j 3750. Hoeden en voiles 3000. Reiscostuums 1875. schoenen 2000. Kousen 1250. Waaiers, kant, juwee- len J 6250. Handschoenen 1125. Zakdoeken 1500. Chemisch wasschen van kleeren 2500. Deze cijfers heeft de schrijver gekregen van de leve ranciers der dollarskoninginnen. Een der leveranciers merkte op, dat deze cijfers nog te bescheiden zijn; hij kent verschillende dames die 150.000 aan hare klep ding besteden. Kanten zakdoekjes van 250 het stuk worden niet zelden door haar gebruikt. Men kan zich dus voorstellen wat het een dollarkoning moet kosten een vrouw te onderhouden en men wil beweren, dat kort geleden een Engelsche stoomboot een groot aantal beminnelijke meisjes uit Engeland, Ierland en Schot land in New-York aan wal zette, omdat deze gehoord hadden, dat de dochters van Oom Sam te vèeleischend waren en zij dus hoopten daar wel een echtgenoot te zullen vinden. Bal-masqué-costumes. Een bal-masquéEen bonte wan-Fling van kleuren, linten, veeren en pluimen, een schittering van loover- tjes en pailletten, een vroolijk lachen en praten van menschen, die elkaar meenen te herkennen, maar tel kens en telkens weer twijfelen! Een bal-masqué! Een van de meest geanimeerde bals, die men zich beden ken kan, nergens heerscht opgewekter toon, ieder toch voelt zich veilig achter z'n masker en durft zich daar door vrijer te uiten. Over ruim een maand heeft hier ter stede een bal- masqué plaats en men begint dus reeds te denken ever costuums, pruiken, maskers, enz., die mèn zal noodig hebben, om zich onherkenbaar en tevens mooi te maken. Wil men zelf een costuum vervaai-digen, dan dient men vroegtijdig aan te vangen, want het maken van een dergelijk costuum moet dikwijls in verloren uni ties gebeuren of in uurtjes, waarin men ongestoord er aan werken kan, want natuurlijk is het het aardigst, wanneer niemand weet welk costuum men zal dragen. Zelfs de leden van het huisgezin niet. Verschijnt men in een costuum, dat meerdere ken nissen of huisgenooten reeds gezien hebben, tijdens het, vervaardigen, dan is de aardigheid er eigenlijk al af, immers dan weet de halve zaal al heel gauw wie in dat: pakje steekt. Men moet zicht onbekend weten te hou den tot het démasqué, het meest verrassende moment van een bal-masqué, wanneer blijkt, dat een magere zich onherkenbaar dik, een blondine zich koolzwart, een brunette zich grijs had gemaakt, jong-gekleede meisjes, oude vrijsters of oude dames jonge meisjes blijken te zijn. „En gij zegt dat zoo bedaard, zuster," sprak de man, bijna verwijtend; want het was hem te moede als ontscheurde men iets aan zijn hart. „Ik heb gestreden tegen de ziekte met al mijne krachten," gaf zij vol goedheid ten antwoord: „en ik zal dat tot het eind toe blijven doen; maar ik geloof aan Beter Leven." „Vergeef mijne opvliegendheid, zuster," haastte hij zich, beschaamd-, te zeggen: „droefheid maakt soms onrechtvaardig en die kleine is mij heel lief geworden." „Dan zult gij haar ook de vreugde Daarboven niet benijden, zoo God haar tot zich roept. Misschien zou het leven haar tal van smarten hebben geboden. Daar ginds wacht haar grooter liefde dan zij hier ontvan gen kon." „Zij heeft er waarlijk niet te veel gekregen," mom pelde van Brenken, bitter: „Is het niet schrikwekkend, dat de moeder hier vrijwillig ontbreekt, in uren als deze?" „Val haar niet al te hard. De arme vrouw is waar schijnlijk lijdend." „Lijdend?' herhaalde Alfred, wiens verontwnai-di- ging slechts toenam, nu men Annie nog poogde te ver dedigen: „Zij is gezonder dan een van ons allen." „Vergeef mij, dat niet met u eens te zijn. Ik heb slechts een half uur met haar gesprokenmaar genoeg van haar gezien om overtuigd te zijn, dat die vrouw binnen kort eene zenuwlijderes zal wezen." „En beklaagt ook gij zulke denkbeeldige zieken V vroeg Hclène die hen onhoorbaar genaderd was. „Meer dan een mijner andere kranken," klonk het beslist: „want het zijn de zieken, die hun eigen leven hebben verspeeld en God's hand treft nooit zoo zwaar a's de onze." „Gij bedoelt, dat zij zich vrijwillig het slachtoffer van allerlei lichamelijke kwellingen wanen," zeide de jonge man: „ik kan daarvoor geen medelijden gevoe len." „Neen, dat is het niet, waarom ik hen beklaag," luidde het op emstigen toon: „het is om de oorzaak van hun lijden." Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1907 | | pagina 5