DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
DE ZIEKTE DER EEUW.
No. 277.
Honderd en negende jaargang.
1907.
ZATERDAG
23 NOVEMBER.
ENGELSCHE BRIEVEN.
FEUILLETON.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prajs der gewone advertentlën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
VOOR DE DAMES.
Kijkjes in de Modewereld.
ALRMAARSCHE COURANT.
(Van onzen Londschen medewerker).
Londen, 18 November 1907.
Gisteren heb ik hier een van de zonderlingste op
tochten gezien, die men zich kan denken, een optocht
bij plaatsvervanging. Niet zooals bij dien van den lord
Mayor, waar men lang overleden vorsten en edelen
door figuranten liet vertegenwoordigen, doch het wa
ren ditmaal werklui, die geregeld werk hebben en nu
gingen betoogen ten behoeve van de werkloozen. Bij
nader inzien leek mij het denkbeeld niet kwaad. De
werkloozen zien er in hun havelooze plunje zoo uit, dat
het groote publiek, gedachteloos als het is, in den regel
denkt, dat het zulke menschen zelf ook liever niet in
dienst had. Dan kwam er bij, dat talloozen menschén
in die optochten hadden herkend die ze wegens luiheid,
ongeschiktheid hadden ontslagen. Anderen zagen er
bedelaars van beroep bij, uit hun buurt; in een woord,
de zaak leek niet betrouwbaar meer, vooral toen men
ze ging betalen om mee te loopen en het werkloos zijn
op die wijze niet onvoordeelig bleek. Daarom heeft
men 't nu over een anderen boeg gegooid en laat knap
pe ordentelijke werklui betoogen ten behoeve van de
werkloozen, die in elk geval dan toch nog altijd bij
tienduizenden te tellen zijn en zeer zeker-niet zonder
hulp kunnen gelaten worden.
Toen Woensdag de keizer de City doortrok hebben
die werkloozen, onder leiding der sociaal-democraten
een poging gewaagd daar den stoet in de war te stu
ren. In Cannon Street had een heele kloppartij plaats
en do bereden politie joeg ten slotte door betoogers
en kijkers beiden heen, zooals dat dan meer voorkomt.
Wel eigenaardig is het intusschen, dat die intocht des
keizers juist viel op den twintigsten verjaardag van de
arrestatie van Joh. Burns. Deze had den "14 Novem
ber 1887 de bekende betooging in Trafalgar Square be
legd en dat scheen der regeering zoo gevaarlijk, dat zij
de bereden politie, toen de grenadiers van de garde en
eindelijk een paar escadrons van de lijfgarde er op
afstuurde en het plein liet schoonvegen. Burns liet
zich echter niet afschrikken, doch liet zich arresteeren,
als protest voor de vrijheid van spreken in Engeland.
Burns is nu zelf een der voornaamste ministers, is den
meest geavanceerden lang niet „rood" genoeg meer en is
verleden zomer bij den keizer op bezoek geweest, ter
eere van de maneuvers enz. Zoo kan 't verkeeren. Die
14de November viel op een Zondag en heet nu nog
„bloody Sunday", doch zoo erg is het 11. Woensdag niet
toegegaan.
Het bezoek des keizers en der keizerin heeft onwille
keurig weer de aandacht gevestigd op de uitgebreid
heid der Duitsche kolonie hier. Kappers, kelleners,
comestible-winkels, zij allen herinneren tallooze malen
aan „das Vaterland." In Dalston is een flink hospi
taal, dat de Keizerin o. a. bezocht, er zijn hier 4 of 5
Duitsche kerken, in alle deelen van Londen en mis
schien wel 20 Duitsche scholen, naar mij verzekerd is,
er verschijnt een Duitsche Courant of twee en in een
woord, alle middelen zijn aanwezig om den band met
het Vaderland in stand te houden.
De Fransche kolonie is natuurlijk ook zeer belang
rijk, hoewel er een grooter afscheiding bestaat, tus-
sehen hare leden, daar men hier veel revolutionnairen
en anarchisten, veel royalisten en natuurlijk het mees
te républiekeinen vindt. De Fransche aristocratie
heeft zelfs haar eigen kerk, de Chapelle Koyale, ge
sticht na de Fransche revolutie, in St. George's Street,
vlak bij Portland Square. De meer democratische
1' ranschen gaan daarentegen ter kerke in de Notre Da
me de France in Leicester Square, of liever vlak daar-
door
LOUISE STRATEN US.
87)
Terwijl de verpleegster zich verwijderde, scheurde
Hélène driftig den omslag los van Annie's brief. De
sterke geur, waarvan hij was doortrokken, joeg haar
6611 f'f08 van ^00rn naar de slapen. Met donkeren blik
las zij den inhoud:
„Lieve redster in den nood!
Daarjuist wordt mij uw telegram overgeseind. Ik
wist vooraf, dat gij zoudt komen, dat gij medelijden
zoudt hebben met de angsten, waaraan ik voortdurend
ten prooi ben.
Wat zegt gij van deze nieuwe ramp, die uwe arme
Annie moét treffen? Ik heb Djala zeker honderdmaal
gewaarschuwd niet na zonsondergang buiten te blijven
spelen. Daarmede halen de kinderen hier zich den
dood op het lijf; maar zoodra ik er niet was, om daarop
te letten, zag men mijne bevelen over het hoofd en ik
pluk daarvan thans de zure vruchten. Eene moeder
kan toch ook niet altijd tehuis zijn; men heeft zijne
vrienden, die men niet verwaarloozen mag.
Ik hoop dat gij spoedig tot mij zult komen. Gij zult
natuurlijk mijn gast zijn in het hotel, waar ik voor-
loopig mijn. intrek nam. OHélène, gij weet niet hoe
blij ik ben dat akelige, kleingeestige Nederland te
hebben verlaten! Hier is iedereen even lief voor mij;
men betwist elkander mijne glimlachjes.
Maar dat alles wordt nu omfloersd door mijne be-
zorgheid. Telegraafeer mij heel oprecht hoe gij Djala
hebt gevonden. Schrijf mij echter niet. Mijn dokter
verzekert dat brieven heel licht de besmetting over
brengen en ik ben aan het lieve leven gehecht. Na
tuurlijk zou ik over die vrees heenstappen, indien ik
geen andere berichten ontvangen kon; maar de tele-
bij, achter Daly's theater. Die .Ohapelle Royale werd
indertijd trouw bezocht door den Graaf van Parijs,
doch diens zoon, de Hertog van Orleans komt er zel
den of nooit. Wel geeft deze jaarlijks een flink bedrag
voor haar onderhoud. De familie is er trouwens rijk
genoeg voor. Wie de onlangs verschenen brieven van
koningin Victoria leest, kan daarin zien, hoe deze in
1848 zeer begaan was met de familie van Louis Phi
lippe, wijl ze doodarm uit Frankrijk waren gekomen.
Sedert dien tijd heeft de republikeinsche regeering hen
echter weer in het bezit gesteld van alle hunne parti
culiere bezittingen en zijn ze van geldzorgen ontheven.
De Fransche en ook de Engelsche artistocratie had het
evenwel aardig gevonden als Prinses Louise en Prins
Charles de Bourbon, nu maar in Londen in die Chapel
le warencgetrouwd, en als er op het buiten van den her
tog maar niet een speciale kapel ware gebouwd voor
den dienst bij die gelegenheid. Doch er is bij dat hu
welijk toch geld genoeg onder de menschen gekomen,
want het moet zoowat zes ton gekost hebben.
En de Londenaars die nu nog niet hun bekomst heb
ben van optochten, kunnen zich alweer verheugen in
het vooruitzicht op iets nieuws op dat gebied. Men or
ganiseert hier namelijk een tentoonstelling van darnes-
kleeren en wil in verband daarmee een historiselien op
tocht houden, die de vrouwenkleedij laat zien van de
vroegste tijden af tot heden toe. Dat „vroegste" zal wel
met eenige bescheidenheid opgevat worden. Het para-
dijscostuum zal er wel niet wezen, dat bleek volkomen
duidelijk, toen er sprake was om een café-chantant
schoonheid nis Lady Godiva te laten optreden in een
stoet. Lady Godiva had namelijk haar wreeden ge
maal 0111 genade gevraagd voor de burgers van een
stad. Hij wilde die verleenen, als zij, moedernaakt
door de straten wou rijden. Zij deed dit en de burgeri.i
maakte het haar gemakkelijk door allen thuis te blij
ven en overal de blinden en gordijnen te sluiten. Dat
gaat nu bij een gewonen optocht moeilijk en vooral in
Londen ware het nauwelijks te controleeren, zoodat de
„oudste" dameskleedij, dan ook wel waarlijk kleedij en
niet de volkomen ontstentenis daarvan zal wezen. Doch
het zal zeker zeer interessant zijn en mooi ook, waist
men doet ten minste zijn best de dingen goed te doen
en ziet niet op geld voor studiën en stoffen beiden, om
het zoo echt mogelijk te laten lijken.
De nieuwsgierigen die naar het Druce-Portland pro
ces gaan luisteren vormen ook haast een optocht. Men
weet de historie: de vorige hertog van Portland was
een zonderling, die als meneer Druce een meubelzaak
dreef, vlak bij zijn paleis in Londen. Op zekeren dag-
stierf Druce en werd begraven, doch zijn vrouw en
kleinkinderen beweren, dat hij nooit begraven is, doch
dat de hertog zijn dubbelganger de wereld uitliielp in
de doodkist wat lood liet leggen, om deze het noodige
gewicht te geven. Nu zou men zeggen dat niets een
voudiger ware dan die kist even op te graven en te
openen. Dan kent men evenwel het Engelsche recht
niet, dat gelegenheid over zoo'n zaak eindelooze pro
cessen te voeren, dié aan advocaten, getuigen met dezer
reis en verblijfkosten tienduizendmaal meer kosten
dan de opgraverij van de kist. Men heeft eenen getui
ge uit Amerika laten komen, die zich op de gekste
manier tegenspreekt en dingen laat gebeuren in jaren-
vaarin dat onmogelijk kon en die dus den advocaten
allerlei gelegenheid geeft hun handigheid in het on
dervragen te tooen. Zooals ik zei, het wordt gaande
weg een publieke vermakelijkheid, met lange files voor
het gerechthof, met weddenschappen over den afloop
en alles wat er zoo bijbehoort. In de families en de
treinen, op portijtjes en bij diners spreekt men alleen
over het Druce-proces en zelfs de komst des keizers
verdween er haast bij in 't niet.
graaf is er, gelukkig, en liet is altijd bespottelijk zich
zender noodzakelijkheid te wagen.
Dat is dan ook de reden, waarom ik mijn hart geweld
aandeed en de kleine lieveling verliet, zoodra ik ver
nam door welke afgrijselijke ziekte zij was aangetast.
Eerst ging ik nog persoonlijk de zuster uitkiezen, die
haar verplegen zou. Zelfs door mij zou zij niet beter
verzorgd kunnen worden dan door zuster Servia. De
goede ziel mag bekrompen zijn zooveel zij wil in haar
geloof, zij kent geen g-rooter vreugde dan zich voor zie
ken op te offeren en dat is juist wat ik hebben moest.
Blijf niet te lang in die verpeste atmosfeer; niet
langer dan gij behoeft, om van uwe reis uit te rusten,
en kom dan tot mij, om mij te vertroosten. Niemand
behoeft dat zoozeer als
Uwe
ANNIE."
Toornig verkreukelde Hélène het geparfumeerde pa
pier tusschen de vingers en slingerde het toen als een
Lal in den haard. Geen woord dus voor het lijden van
het kind! Niets dan gedachten voor zichzelve. Zelfbe
klag, zelfzucht, zelfvergoding. Het heilig mysterie der
schepping van een kind had die vrouw niet tot moeder
gemaakt. Het hart, waaronder dat kind gerust had,
klopte niet nu de doodsengel om die kleine legerstede
zweefde en haar berooven wilde van wat vleesch van
haar vleesch, bloed van haar bloed was.
Leefden er dan waarlijk monsters op aarde, gevoel-
loozer aan de tijgerin, die haar welpen met haar li
chaam tegen de kogels van den jager verdedigt?
Eene zachte hand plaatste zich op haar schouder.
„Gij moet gaan rusten," zeide zuster Servia, van
wier terugkeer zij niets had bemerkt: „gij zijt uitgeput,
dat zie ik."
„Neen, waarlijk niet. Misschien later, hier op de
sofa, als gij mij roepen wilt, zoodra Djala ontwaakt.
Maar ik zou gaarne eerst een telegram schrijven.
Hebt gij papier voor mij
Toen het gevraagde haar was gebracht, schreef zij
met groote, vaste letters in het Engelsch:
„Gij zult mij niet anders zien dan hier, waar mijne
Men heeft nu in de couranten de portretten van den
-hertog afgedrukt naast die van den heer Druce, in wel
ke laatste qualiteit hij valsche snor en kinbaard aan
deed en ik moet zeggen, dat die twee op elkaar gelij
ken. Doch zoo ken ik in het East-End een Joodsch
kleerkooper, die sprekend op den koning van Enge
land gelijkt, terwijl dergelijke dubbelgangers telkens
en telkens weer bemind zijn geworden. Het is dus best
mogelijk dat de heer Druce op den hertog geleken heeft
en het aardig vond zich te laten aannemen, dat hij en
de hertog dezelfde persoon waren. Een ding is zeker,
als dat proces gaat, zooals het tot, nu toe gegaan is,
zijn we allemaal dood en begraven echt begraven
voor het einde er van in zich komt.
Een ander proees, dat weer laat zien wat Londen
mogelijk maakt, is dat van een komiek, George Rotey,
tegen zijn directeur. Hij was voor drie jaar geënga
geerd tegen het vrij aardig salaris van 1360 gulden
in de week dat elk jaar dan 120 gulden per week
hooger zou worden, en dus tot 1800 gulden per week
opklom. Robey verhuurde zich na afloop voor 2400
gulden aan een ander theater, doch de eerste directeur
beweert, dat lrij de voorkeur had en het contract, be
houdens zijne opzegging met een jaar verlengd was.
De rechter' was het met den directeur eens en de ar
me Robey moet nog een jaar voor het armzalig loontje
van 1960 gulden in de week spelen. Het bewijst in elk
geval, dat de Londenaars veel meer geld over hebben
voor grappen, dan voor ernstige kunst, want geen ac
teur kan -voor. dramatische en tragische rollen zulk een
tractememt bedingen. En dan zeggen ze nog, dat de
Engelschen zoo somber en droefgeestig zijn!
In Londen komen nu het winterseizoen ingetreden is
de mooie toiletten te voorschijn. De prinses van Wales
droeg in den schouwburg een kleed van zwarte, geheel
met zwarte pailletten bezaaide tulle. De zwarte, door
zichtige mouwen reikten over korte witte mouwen, die
tot de lange, lichte handschoenen reikten. Ook dé ge
decolleteerde taille was gegarneerd met wit chiffon.
Een andere koninklijke prinses droog een avondtoilet
an lichtblauw satijn met prachtigen kant gegarneerd,
die aan de schouders zóó geschikt was, dat zij de plaats
van mouwen innam. Een geplooide ceintuur van sa
tijn droeg de prinses om het middel.
Het z. g. „revolutiekleed" wordt weer gedragen. Een
ximerikaansche dame thans Engelsche hertogin, heeft
zich een dergelijk wandeltoilet gekozen van orchideeën
- rood laken. De paletot laat een vest van crême-kleu-
rig mousseline te voorschijn komen en kant valt van
den hoogen staanden boord af. Een breedgerande vil
ten hoed met fluweelen rosetten versierd en een mas
sa rose en roode fantaisie-veeren volmaakt dit cos
tuum. Dat in Londen over 't algemeen veel om mooie
hoeden wordt gegeven, blijkt hieruit, dat een der toon
aangevende dames aldaar zich een hoed van 373 aan
schafte, die slechts met veeren gegarneerd was. Hoe
den met echte steeneu versierd komen ook voor en
doen den prijs natuurlijk aanmerkelijk stijgen. Veeren
zijn een zeer geliefkoosde garneering. Hanen- en pau-
v en veeren wedijveren met elkaar om den voorrang.
Zeer chique is oen kaneelbruine fluweelen hoed met
stiuisveeren in dezelfde tint of een wijnrood© vilten
hoed met winde-bloemen in verschillende kleuren,
waartusschen groote rosetten van roode zijde prijken.'
Ringhorloges.
In de Engelsche juweelierswereld is een nieuwheid
verschenen: kleine, snoeperige horlogetjes met paarlen
én diamanten bezet, die als een steen in een ring zijn
gevoegd. De horlogetjes komen uit Zwitserland en
plaats is bij afwezigheid der moeder."
Zij g-ing dit bericht zelf aan een bediende overhan-
'ligvii en begaf zich daarop weder naar de ziekenkamer.
Dienzelfden avond kwam Alfred van Brenken aan.
Zij was er niet over verbaasd hem te zien, evenmin
als hij haar aanraadde haar post van gevaar te verla
ten. Beiden gevoelden dat hunne plaats daar was.
Djala was nu eens bewusteloos, dan weder, na ver
loop van eenige heldere oogenblikken, sluimerende.
Maar gedurende den nacht, greep zij op eens Hélène's
hand vast en fluisterde smeekend„Caro
„OHij is heel wel en begint nog altijd van blijd
schap te blaffen, als ik „Djala" zeg," klonk het zacht.
„Caroherhaalde het kind.
„Zoudt gij hem willen zien?" vroeg Hélène haastig.
„Ja, o! ja, Caro!"
„Dan zal ik zorgen dat het gebeurt, over een paar
dagen; ik beloof het u, liefste. „Maar dan moet gij
ook geduldig zijn, tot zoolang."
De lipjes trilden, de oogen van het kind vulden zich
met vreugdetranen en weer kwam zij tot rust.
Do crisis naderde echter en de toestand verergerde
steeds. Weldra begon Djala te ijlen, herkende zij nie
mand meer. Zuster Servia bracht al haai- vrije oogen
blikken met bidden door. Alfred kwam nu des nachts
aan Hélène's zijde zitten en, zonder een woord te wis
selen, Staarden beiden onafgebroken op dat ingevallen
gezichtje, waarop de lange wimpers zulke donkere scha
duwen wierpen.
„Hebt gij de prinses wel in kennis van de volle
waarheid gesteld?" vroeg van Brenken op een morgen
aan de onvermoeide verpleegster.
j,Ik herhaal haar telkens woordelijk wat de dokter
zeide en mij verbergt hij niets."
„Het gaat heel slecht, niet waar?" Hij stond met
hag,r aan het geopende venster, terwijl Hélène bij het
bedje zat, met de hand op Caro's ruigen kop, die
oort'Iurexid naar het kind gewend was, als verwachtte
hij ieder oogenblik, dat zij hem voor het eerst weer
zou roepen.
„Er blijft nagenoeg geen hoop over. De zwakte is
zoo groot."
worden door Engelsche goudsmeden in ringen gezet.
Deze nieuwe mode is echter een dure liefhebberij, want
de goedkoopste dezer ring-horloges kosten reeds 240
a 300. Deze ringen worden niet onder, maar over
den handschoen gedragen.
Wat een dollar-koningin voor
kleeding uitgeeft.
Een schrijver in New-York beweert, dat er in New-
York 6000 vrouwelijke wezens zijn, die gezamenlijk in
't jaar over de honderd millioon uitgeven slechts voor
opschik en kleeding.
New-York herbergt verder 1000 dames, die gezamen
lijk 38 millioen uitgeven in het jaar voor hare kleo-
ding. Hieronder zijn echter niet degenen begrepen,
die 't allermeeste uitgeven.
Vele dollarkoninginnen, zoo verzekert hij, geven voor
hetzelfde doel 100.000 gulden en meer uit. Een dame
kocht in één jaar het volgende:
Bontwerk 12500, Dinercostuums 12500, Bal- en ops-
racostuums 20.000. Opera- en Avondmantels 6250.
Visitetoiletten 7500. Morgencostuums 7500. Auto-
mobielcostuums 5000. Negligé's 2000. Linnengoed
j 3750. Hoeden en voiles 3000. Reiscostuums 1875.
schoenen 2000. Kousen 1250. Waaiers, kant, juwee-
len J 6250. Handschoenen 1125. Zakdoeken 1500.
Chemisch wasschen van kleeren 2500.
Deze cijfers heeft de schrijver gekregen van de leve
ranciers der dollarskoninginnen. Een der leveranciers
merkte op, dat deze cijfers nog te bescheiden zijn; hij
kent verschillende dames die 150.000 aan hare klep
ding besteden. Kanten zakdoekjes van 250 het stuk
worden niet zelden door haar gebruikt. Men kan zich
dus voorstellen wat het een dollarkoning moet kosten
een vrouw te onderhouden en men wil beweren, dat
kort geleden een Engelsche stoomboot een groot aantal
beminnelijke meisjes uit Engeland, Ierland en Schot
land in New-York aan wal zette, omdat deze gehoord
hadden, dat de dochters van Oom Sam te vèeleischend
waren en zij dus hoopten daar wel een echtgenoot te
zullen vinden.
Bal-masqué-costumes.
Een bal-masquéEen bonte wan-Fling van kleuren,
linten, veeren en pluimen, een schittering van loover-
tjes en pailletten, een vroolijk lachen en praten van
menschen, die elkaar meenen te herkennen, maar tel
kens en telkens weer twijfelen! Een bal-masqué! Een
van de meest geanimeerde bals, die men zich beden
ken kan, nergens heerscht opgewekter toon, ieder toch
voelt zich veilig achter z'n masker en durft zich daar
door vrijer te uiten.
Over ruim een maand heeft hier ter stede een bal-
masqué plaats en men begint dus reeds te denken
ever costuums, pruiken, maskers, enz., die mèn zal
noodig hebben, om zich onherkenbaar en tevens
mooi te maken.
Wil men zelf een costuum vervaai-digen, dan dient
men vroegtijdig aan te vangen, want het maken van
een dergelijk costuum moet dikwijls in verloren uni
ties gebeuren of in uurtjes, waarin men ongestoord er
aan werken kan, want natuurlijk is het het aardigst,
wanneer niemand weet welk costuum men zal dragen.
Zelfs de leden van het huisgezin niet.
Verschijnt men in een costuum, dat meerdere ken
nissen of huisgenooten reeds gezien hebben, tijdens het,
vervaardigen, dan is de aardigheid er eigenlijk al af,
immers dan weet de halve zaal al heel gauw wie in dat:
pakje steekt. Men moet zicht onbekend weten te hou
den tot het démasqué, het meest verrassende moment
van een bal-masqué, wanneer blijkt, dat een magere
zich onherkenbaar dik, een blondine zich koolzwart,
een brunette zich grijs had gemaakt, jong-gekleede
meisjes, oude vrijsters of oude dames jonge meisjes
blijken te zijn.
„En gij zegt dat zoo bedaard, zuster," sprak de man,
bijna verwijtend; want het was hem te moede als
ontscheurde men iets aan zijn hart.
„Ik heb gestreden tegen de ziekte met al mijne
krachten," gaf zij vol goedheid ten antwoord: „en ik
zal dat tot het eind toe blijven doen; maar ik geloof
aan Beter Leven."
„Vergeef mijne opvliegendheid, zuster," haastte hij
zich, beschaamd-, te zeggen: „droefheid maakt soms
onrechtvaardig en die kleine is mij heel lief geworden."
„Dan zult gij haar ook de vreugde Daarboven niet
benijden, zoo God haar tot zich roept. Misschien zou
het leven haar tal van smarten hebben geboden. Daar
ginds wacht haar grooter liefde dan zij hier ontvan
gen kon."
„Zij heeft er waarlijk niet te veel gekregen," mom
pelde van Brenken, bitter: „Is het niet schrikwekkend,
dat de moeder hier vrijwillig ontbreekt, in uren als
deze?"
„Val haar niet al te hard. De arme vrouw is waar
schijnlijk lijdend."
„Lijdend?' herhaalde Alfred, wiens verontwnai-di-
ging slechts toenam, nu men Annie nog poogde te ver
dedigen: „Zij is gezonder dan een van ons allen."
„Vergeef mij, dat niet met u eens te zijn. Ik heb
slechts een half uur met haar gesprokenmaar genoeg
van haar gezien om overtuigd te zijn, dat die vrouw
binnen kort eene zenuwlijderes zal wezen."
„En beklaagt ook gij zulke denkbeeldige zieken V
vroeg Hclène die hen onhoorbaar genaderd was.
„Meer dan een mijner andere kranken," klonk het
beslist: „want het zijn de zieken, die hun eigen leven
hebben verspeeld en God's hand treft nooit zoo zwaar
a's de onze."
„Gij bedoelt, dat zij zich vrijwillig het slachtoffer
van allerlei lichamelijke kwellingen wanen," zeide de
jonge man: „ik kan daarvoor geen medelijden gevoe
len."
„Neen, dat is het niet, waarom ik hen beklaag,"
luidde het op emstigen toon: „het is om de oorzaak
van hun lijden."
Wordt vervolgd.