DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. DE ZIEKTE DER EEUW. No. 282 Honderd en negende jaargang. 1907. V R IJ D A G 29 NOVEMBER. De sport als diender. FEUILLETON. BINNENLAND. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone adverfentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. door LOUISE STRATENUS. 42) Tweede Kamer. 'f f x ALKMAARSCHE COURANT, bA» IA. V'i De' snelvoetige, liehtgekleede, jonge god der sport een zware uniformjas aan te trekken en hem koperbe- helmd de straat op te sturenwaar kan men opa zoo'n idee komen, als liet niet is in liet Spree-Atliene. En het is dan ook in Berlijn, dat men officieel begon nen is met de sport in dienst te stellen van de politic. Iloe men daarop gekomen is? Begrijpen wij de zaak goed dan is de redeneering on geveer deze geweest. In beginsel is de Pruisische bur ger vrij. Tot zijn zesde, zevende jaar misbruikt hij die vrijheid niet al te zeer of, indien hij haar al misbruikt, leidt dat in den regel niet tot grober Unfug. Nu komt de Pruisische onderwijzer, hij pakt den jeugdigen Pruis bij kraag' of ooren en leidt hem het paradijs der weten schappen binnen, niet zonder hem tevens flink onder di- cipline to brengen en te houden. Dat gaat goed tot zijn 12de, 13de, 14de jaar de Pruisische burger is in dien tijd vrij, doch hij gevoelt direct boven hem den sehoolheersclier. Maar nu komt de rare tijd. De Pruis wordt nu wer kelijk vrij, de onderwijzer verdwijnt en eerst heel in de verte, 11a het 18e levensjaar, verrijst de dreigende fi guur van den sergeant, die verder zijn Pruisische vrij heid zal leiden. Die vier jaar is dus de jeugdige Pruis alleen aange wezen op de gewone boven hem gestelde machten en geen onmiddellijk toeziende voogd leidt zijn schreden. Geen wonder, dat de jeugdige Pruis, zich plotseling in den iastigsten leeftijd des menschen zonder opzicht ge voelend, uit den band springt. Ook niet-Pruisen ple gen immers op dien leeftijd uit den band te springen, ja, dat springen geeft ook elders den paedadogen en criminologen ruimschoots debatsstof' hoe zou men zich dus kunnen verbazen, dat ook de Pruisjes zich niet altijd correct gedragen? Der politie is dat echter allang een ergernis geweest. De werkelijk onrustbarende toeneming van criminali teit en straatschenderij op dien leeftijd baart veel zorg. En zoo zijn enkele Pruisische schrijvers en enkele Prui sische politiemannen tot de ontdekking gekomen, dat die misstand zeer wel te verklaren is uit de te groote vrijheid, welke de Pruisische individu dan geniet. Herinneren wij ons wel, dan zijn herhaaldelijk voor stellen gedaan om ter bestrijding van dit euvel naar Fransche voorbeeld jóngensbataljons op te richten. De jongens zouden dan uit handen van den onderwijzer dus onmiddellijk overgaan in die van den sergeant. Het schijnt dat dit middel intusschen te radicaal be vonden is. Want een nieuwer idee om den tus- schentijd tusschen (meegerekend) 14 en 18 jaar met sport aan te vullen vond meer bijval. Sport zou dienen om de jongens zoet te houden. Maar dan ook koninklijk Pruisische sport, d. w. z. verplichte sport. De jongens zouden verplicht zijn op het sportterrein te komen. Deden ze het niet, dan zouden zij de eerste maal een berisping krijgen terwijl „recidive" zou leiden tot scherper straf. Men zou dus een soort wettelijken sportplicht naar analogie van den leerplicht willen invoeren. En na tuurlijk zou bij die verplichte sportuitoefening. ver betering van wat men ginds het mensclien-materiaal voor het leger noemt. Ziedaar het plan, gelijk wij het herhaalde malen aan bevolen hebben gezien. Of nu de autoriteit al direct zoover zal willen gaan, of zij het met name niet eerst eens zal willen probeeren door vrijwillige sportuitoefe ning, met aanmoediging door den staat, is nog niet zeker. Maar wel staat vast, dat het Berlijnsche poli- tiepresidiaat zich met een lijst met vragen tot de Ber- „Neen, er is niets," gaf de schilderes ten antwoord, de oogen thans kalm op hem richtende„alleendat Frans van Valois het vrouwenhart niet kende. Als het eenmaal liefheeft, gaat dat gevoel niet in vriend schap over." Van Breuken staarde haar een oogenblik aan, zon der te begrijpen. Slechts langzaam drong de volle be- teekenis harer woorden tot hem door, en ontroerd zeide hij „Ik weet niet of ik u goed versta; maar laat mij u eeno bekentenis doen, die ik voornemens was geweest u altijd te verzwijgen. Ik.... ik heb eenmaal eene vrouw liefgekregendie gehechtheid heeft mij tot een beter mensch gemaakt. Ik trachtte haar te vergeten, omdat zij niet voor mij bestemd scheen; maar het leven bracht ons telkens weder te zamen en ondanks mij zei ven, ondanks schijnbaar onoverkomelijke hinder palen, bleef ik hopen. Om haar te winnen, was ik ten slotte bereid mij zelfs met hare vriendschap te verge noegen. Hélène, heb ik goed geraden en mag er tus schen ons van iets meer sprake zijn?" Terwijl zij naar hem luisterde, schenen hare oogen grooter te worden, trilden hare lippen. Nu strekte zij met iets als een snik de handen naar hem uit. „Dus. dus. liefde?" stamelde zij. „Ja, liefde, eene groote, trouwe liefde, die tijd en scheiding heeft weerstaan," fluisterde hij, haar in zijne armen nemende',,0mijne lieveling, gij zult veel moe ten doen, om al deze verloren gegane jaren goed te ma ken. Gij weet niet wat het leven zonder u mij is geweest." Het duurde geruinien tijd, voordat zij aan iets an- lijnsche sportvereenigingen heeft gewend met het doel 0111 te weten te komen, ofen zoo ja, hoeveel jonge werk lieden van 14 tot 18 jaar aan sport doen en welke mid delen men zou kunnen aanwenden 0111 onder deze jon gelieden de beoefening der sport algemeener te maken. Beschouwt men die vragen als los van de verkondig de theorieën, stelt men m. a. w. de kwestie iets breeder dan zij door de bovengenoemde 0111 politietoezicht vra gende publicisten gesteld is, dan klinkt zij minder vreeand en dan is het toch werkelijk de vraag of in die richting ook bij ons te lande niet iets meer gedaan kan worden. Men versta ons welde sport als politieagent wen- sehen wij niet. Maar wel de sport als opvoeding tot tucht en zelfbeheerscher, als bezighouder en gezondma- ker, als verschaffer van prettige levensvreugd. Die sport hebben wij nog te weinig gebracht tot de minder bedeelden. En indien het mogelijk ware daarin veran dering te brengen, wellicht zou dan toch ook bij ons blijken, dat de sport in den strijd tegen bandeloosheid, drankzucht en seksuecle immoraliteit, bij de jongelui van 13 tot 19 jaar een machtig wapen zou kunnen zijn. Nu zien wij niet over het hoofd, eenerzijds dat in die richting al heel wat gedaan is, anderzijds dat ook de sport weer zijn ernstige schaduwzijden heeft. En toch zouden wij de stelling durven onderschrijven dat de ge meenschap den plicht heeft om meer dan tot heden ge schiedt te zorgen, dat er bij de steden groote terreinen te vinden zijn, waarover de autoriteit kan beschikken om ze te doen inrichten tot speelplaatsen en sportter reinen voor de jeugd. Bij den uitleg van steden mag men hierop wel dege lijk bedacht zijn. En het is goed, dat de raadsleden dit punt eens in ernstige overweging nemen. Want men moge de sport als politieagent liefst aan de andere zij de van de grens laten, als opvoeder kan zij aan ons volk nog' groote diensten bewijzen, indien men maar bij tijds waakt voor excessen, gelijk ze 111 kleinen kring nu helaas reeds voorkomen. Eerste Kamer. De Kamer nam gisteren aan het verdrag met Duitseh- land betreffende de Ongevallenverzekering, na mede- deeling door den Minister van Buitenland se h e Zaken, den heer Van Tets, dat dit verslag door deskundigen is opgemaakt. Voorts het wetsontwerp tot den bouw van een nieuw kantongerecht te 's-Gravenhage. Bij de subsidie aan de Zuid-Amerikalijn bestreed de heer Stork dit ontwerp als een schadelijke pro tectie zij beteekent kwijtschelding van 5 pCt. in komende rechten van zijne fabriek, en voorziet niet in een ontbrekende verkeersbehoefte. Naast de bestaande verbinding Rotterdam-Brazilië-Argentine is deze wet een antecedent voor meer dergelijke subsidie-aan vragen, vooral als een liberaal Kabinet ze inwilligt. De heer Eahusen ontleende de schadelijke be scherming, en vreest geen andere aanvragers. De heer Laan verdedigde staatssteun tegenover de concurreerende Duitsche maatschappijen en in het belang van onzen handel met Argentinië en Brazilië. Minister Veegens verdedigde uitvoerig het beginsel van het ontwerp, dat onze eenige Transat lantische verbinding wil staande houden tegenover buitenlandsche maatschappijen. Na aanneming van dit wetsontwerp zal een Ilollandsche Lloyd tot stand komen met 24 reizen per jaar, welke levensvatbaar heid bewezen is. Protectie betoogt het wetsontwerp nietalleen be- ders dan hun laat gevonden geluk konden denken; maar Hélène was de eerste, die vroeg: „En uwe moeder? Zal zij uwe keuze wel goedkeu ren „Mijne moeder kan onmogelijk anders dan eerbied voor u gevoelen." „Dat kan zijn, al keurde zij het af, dat ik Annie bleef zien; maar eene vrouw, die voor den broode werkte. „Was eene vrouw, te hooghartig om van rijke bloed verwanten afhankelijk te zijn, eene vrouw voor wier moed men den hoed behoort af te nemen. Ik weet niet tot hoever verouderde vooroordeelen zich bij de mijnen uitstrekken; doch mochten zij er niet heel trotsch op zijn u haar naam te zien dragen, dan zal ik haar enkel kunnen beklagen om haar achterlijkheid. De tijd is niet verre, waarop elke vrouw zich voor iets anders schamen zal dan voor arbeid: voor werkeloos heid, die haar een vernederend knechtschap oplegt. Laat die vraag u dus geen oogenblik vrees aanjagen. Niet onze ouders beslissen over de keuze van ons hart en liet. mijne heeft lang gekozen. Wij zullen ons eigen leven leven, zooals eene vorige generatie het hare heeft bepaald, en dat leven zal heerlijk zijn, onverschillig door wat stormen liet ook worde geslingerd; want wij zullen weten waartoe wij het ontvingen, waartoe het dienen moet." „En mijn penseel?" „Ik laat het vrij in uwe handen. Kan liet u geluk kig- maken door te blijven Schilderen, dan wil ik daar op geen invloed uitoefenen. Ik weet dat gij daarom de uwen niet verwaarloozen zult." Zij drukte zijne handen. „Ik zal het gebruiken, om uw portrtet en dat van Djala te schilderen.... vóór ons huwelijk," zeide zij zacht: „Daarna zal al mijn. tijd u en anderen toebe- liooren. Maar ik dank u dat gij mij de keus gelaten hebt. En mijn huisje?" „Mij dunkt, dat wij liet moesten behouden, om er jaarlijks eenige zomermaanden door te komen brengen. Ik weet nog niet, of ik gehoor zal geven aan den wensch van den minister en mijne diplomatieke loop- schermt. het onze scheepvaart, want de schepen moeten hier te lande worden aangebouwd. Het geldt hier meer een geleidelijk terug te betalen voorschot. Nadat de Minister de argumenten van den heer Stork had bestreden, is na re- en dupliek, het ontwerp aangenomen met 39 tegen 6 stemmen. Tegen stemden de heeren Regout, Bosch van Drakesteijn, Welt, Van Weideren Rengers, De Jong en Stork. De heer Van der Feltz interpelleerde omtrent het blijvend gedeelte. Beloofde hiermede de Minister ook zich te verzekeren den steun dèr Eerste Kamer voor den tijdelijken maatregel der dispensatie, hangende de definitieve bedieningHij vroeg eenige inlichtingen ter wegne ming van den omschreven toestand voor de miliciens. De Minister vanOorlog, de heer VanR a p- P a r t, betreurde den loop van zaken, heeft de belangen der miliciens te behartigen met handhaving van de belofte der regeering. Omtrent het blijvend gedeelte acht hij de kans op werkloosheid grooter bij onzeker heid van betrekking" dan door langen kazernedienst Zijne bevinding op 12 Juli berustte op de hoop van tijdige aanneming van het wetsontwerp, dat onveran derd weer werd ingediend. Alleen door heropening van nummerverwisseling [kon teleurstelling verzacht worden. De Minister verzocht bevestiging door de Eerste Kamer op de dispensatievoorkeur der Tweede Kamer. De heer'- Van jd e r Feltz constateerde, dat de Minister volkomen te goeder trouw heeft gehandeld, en" stelde namens eenige geestverwanten een motie voor, waarhij deze Kamer berust in het oordeel der Tweede Kamer, inzake 's Ministers maatregelen betref fende het blijvend gedeelte. Do minister van Oorlog vereènigde zich met de mo- tie-van der Feltz. Namens zijn geestverwanten weiger de do lieer II avelaar zijn steun aan de motie, om dat zij Ie verantwoordelijkheid voor de moeilijkheden geheel aan de Regeering willen laten. Ondanks de verklaring van den heer van der Feltz en van den minister, dat de motie volstrekt niet de Re- geeringsverantwoordelijkheid opheft, handhaafde de lieer Havelaaf zijn verklaring, waarop de minister zich, als ontslagen van eenige belofte, volkomen vrij acht en dientengevolge de heer van der Feltz onder rumoer zijn motie intrekt als onnoodig. De heer 't Hooft stelde een motie voor 0111 thans elke bespreking van het blijvend gedeelte of elke beoor- deeling van des ministers handelingen uit te sluiten, onbevoegd als de Kamer is 0111 maatregelen aan te ge ven ter afwending der bestaande moeilijkheden, waar van de volle verantwoordelijkheid aan den minister be hoort. De vergadering werd voor ;,een half uur geschorst onder veel rumoer en beweging. De heer 't Hooft trok 11a heropening der verga dering deze motie weer in, op verklaring van den mi nister, dat hij berust in de verklaring van den heer Ha- velaar, die de heer 't Hooft identiek aan zijn motie verklaart en waarmede volgens de heer van der B i e s e 11 de geheele rechterzijde instemt. De interpellatie was daarmede afgeloopen. De Kamer gaat tot 23 December uiteen. In de zitting van gisteren bij de verdere behande ling van het hoofdstuk Justitie antwoorde de Minis ter van Justitie, de heer Van Raalte, den heer Hugenholtz die scherp gelaakt had de wijze waarop de Vice-President van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Mr. Van Rappard, zich in een baan hervatten. Het zal ook grootendeels afhangen van Annie's besluit. Voor Djala, dunkt mij, zou het onnatuurlijke leven in een groote stad niet te verkie zen zijn. Zij heeft veel van haar vader. Hij ook groeide op in de vrije bosschen. Toen hij tot de wree- de wereld kwam, heeft zij hem alles ontnomen en niets daarvoor in ruil gegeven dan wanhoop. Maar wie zegt ons of de moeder haar af zal staan? Voor een tijdlang, ja; maar voor altijd?" „Denkt gij hier voorloopig nog te blijven?" vroeg Hélène nadenkend. Hij schudde het hoofd. „Niet langer da.n liet gevaar duurt. Is dat geheel geweken, dan wilde ik teruggaan, vooral nu. Mijne moeder moet mondeling door mij in kennis worden ge steld met onze plannen, dat is beter. Ik zal het aan 11 overlaten met Annie te spreken en als gij met het kind naar Holland komt, behoeft niets ons geluk meer in den weg te staan, kunnen wij onmiddellijk aantee- kénen." Alleen Zuster Serv'ia vernam dien dag van den band. die voor altijd tusschen heil was vastgeknoopt. De vriendelijke oude vrouw wenschte lien met stralen de oogen geluk en verklaarde dat geen twee, andere stervelingen zoozeer voor elkander bestemd konden wezen. „Maar vergeet in uwe vreugde het groote levensdoel niet," vermaande zij, in hare eenvoudige taal„God moet heel wat klappen uitdeelen aan lieden, die Hij rijk gezegend heeft en zich daarna nog alleen 0111 eigen geluk bekommerden." Reeds eene week later verzekerde de dokter, dat van Brenken gerust kon afreizen. Ofschoon nog doodelijk zwak, kwam de kleine zieke toch reeds bij en hijzelf wilde liefst zoo spoedig mogelijk het groote geheim aan zijne moeder gaan mededeelen, wel voorziende dat het hem moeite kosten zou haar over te halen in zijne vreugde te doelen Hoe langer hij den tijd had haar met zijne plannen te verzoenen, hoe meer kans er be stond, dat Hélène door geen koele ontvangst van hare zijde zou worden gekwetst. Tntusschen kwamen er thans dagelijks zonderlinge artikel in het „Weekblak van het Recht" over stakers had uitgelaten, en naar 's Ministers oordeel orer dien rechterlijken ambtenaar had gevraagd dat hij, aangezien deze aangelegenheid niet in de stukken was behandeld, hij niet voeldoende van de quaestie op de hoogte was. Echter deed de Minister opmerken, dat hij meende zich te moeten onthouden van het uitspreken van een oordeel over bedoelden rechterlijke ambtenaar, die niet als zoodanig maar als privaat persoon zijn artikel schreef. Waarom geen strafvervolging is ingesteld tegen Duitsche werklieden, die op hun weg naar Rotterdam baldadigheden pleegden, kan de Minister ook niet zeggen. Ook deze quaestie is niet in de stukken be handeld. Hij was dus niet op de hoogte van de feiten. De Minister beloofde echter de zaak te zullen onderzoeken. Hij achtte liet echter een beleediging van de justitie, dat de heer Hugenholtz veronderstelde, dat de justitie wel anders zou gehandeld hebben, indien het Hollandsche stakers in plaats van Duitsche onder kruipers waren geweest. De heer Helsdingen (S. D. Franeker) geloofde er niets van, dat de justitie niet op de hoogte van de zaak was. Hij oordeelde, dat, wanneer 't een armen bliksem had gegolden, de justitie geen kiekeboe zou hebben gespeeld. De Minister protesteerde tegen deze bewering. Bij het verder debat wees de heer T y d e m a n (L. Tiel) er op, dat aanrandingen, diefstallen, enz., vooral op het platteland hoe langer hoe meer schering en inslag zijn geworden. Daarom achtte hij een goede organisatie en uitbreiding van het politietoezicht zeer gewenscht. Spreker, er op wijzende dat de Rijkspolitie st69ds met meer speciale diensten, alstoezicht op groote rivieren, wordt heiast, keurde dit niet goed, omdat die Rijksveldwachters daardoor onttrokken worden aan liet platteland. Voor het politietoezicht op rivieren behoorde, naar spreker meende, een speciaal korps te worden opgericht. De minister beloofde aan den heer Tydeman overweging van diens wenschen. Aan den heer van Vuuren verzekerde de minister dat do Biesbosch in de eerste plaats in aanmerking komt voor meer veldwach ters. Voor riviertoezicht zijn motorbooten in de maak, die bemand zullen worden met speciale daarvoor te be stemmen rijksveldwachters. Bij de volgende begrooting zal een voorstel worden gedaan betrekkelijk de reorganisatie van het corps ma rechaussee, dat, naar het inzicht der Regeering, een militair corps zal moeten blijven, met kosten splitsing tusschen oorlog en justitie. Bij het verder debat drong de heer de Ridder (a.-r. Wijk bij Duurstede) aan op strafmaatregelen te gen het euvel der woonwagens. De Woningwet kan hier niet voldoende baten. De lieer Roodhuyzen (Lib. Brielle) besprak andermaal de Rijkswerkinrichtingen. Hij drong er op afiin, dat de regenten hunne vergaderingen in de in richtingen zelve zullen houden, dan kunnen de ver pleegden zich op bepaalde tijden tot de regenten wen den. Schifting tusschen verpleegden behoorde naar sprekers oordeel, evenals de commissie voorstelde, uit sluitend te geschieden naar liet zedelijk gehalte. Directeur en onderdirecteuren behoorden z. i. ont slagen te worden van veel administratief werk, opdat zij zich meer aan de verpleegden kunnen wijden. Ook is er meer toezicht gewenscht en door eene goede be zoldiging moet getracht worden, goed voor hun moeilij ke taak berekend personeel te verkrijgen. De heer Hugenholtz (sod.-dem. Weststelling werf) betoogde bet nut van vakonderwijs in de gevan- brieijes van Annie aan hare vriendin. Geheel en al vergetende haar voor hare toewijding te danken, of haar geluk te kennen te geven over Dja- la's herstel, drong zij er slechts op aan, dat men spoed zou maken met het desinfeeteeren van het huis. Zij-scheen rust noch duur te kunnen vinden voordat dit was geschied. Te vergeefs bracht Hélène haar onder het oog, dat dit niet baten zou aleer dat ook met de ziekenkamer kon gebeuren en dat het kind nog in lang niet naar een ander vertrek mocht worden overgebracht, zij schreef terug. „Het zij zoo; in de ziekenkamer zal men dan nog slechts van allerlei branden en sprenkelen, wat de bac teriën dooden kan en houtwerk, spiegels en vensters met zeepsop afwasschén; maar heel de verderë woning moet aanstonds door de maatsehappij. voor ontsmet ting onderhanden worden genomen. Ik ben mijn ver blijf hier moede en wil naar huis." Alfred vertrok, den dag zelf, waarop Hélène dit schrijven ontving en zij had nauwelijks de noodige be velen gegeven tot het ten uitvoer brengen van Annie's last, of zij kreeg een der haar zoo goed bekende brief jes, haar uit een hotel der plaats zelve toegezonden. „Ik hield het daarginds toch niet meër uit," schreef de jonge vrouw: „en ben maar liever terstond overge komen. Jk moet u spreken. Ga naar het ziekenhuis en laat u daar desinfeeteeren. Daarna verwacht ik li bij mij. Niet dat ik geloof, dat gij mij zult kunnen helpen; maar ik moet mijn hart bij iemand kunnen uitstorten. ITet is gebroken!" „Gebrokenherhaalde de schilderes langzfttm en droefgeestig: „Zoudt gij noch aan microben denken, als dat waar was? Neen, hef 's nog gaaf. als gij er ten minste oen bezit." Wordt vervolgd. TT!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1907 | | pagina 1