DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No
289.
Honderd en negende jaargang.
1907
ZATERDAG
7 DECEMBER.
Uit den Raad.
BINNENLAND.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,—.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
ALKMAARSCHE COURANT.
Waar moet dat heen? dachten we Woensdagmiddag-,
toen de heer Fortuin het woord voerde. Hij sprak van
een „pijnlijken indruk," welke een mededeeling van den
voorzitter op hem had gemaakt, van „tamelijk autocra
tisch te werk gaan," vroeg den voorzitter of deze
„door een courantenbericht of van hooger hand een
kleine houding had aangenomen," zich door een „klein
incident tot zoo'n kleine houding had laten verlokken."
Wat des heeren Fortuins toorn had opgewekt
Het volgende briefje, door den burgemeester gevoegd
bij de agenda, welke aan de raadsleden werd rondge
zonden
„In de voorlaatste Raadsvergadering werd mij dooi
den Heer Fortuin de vraag gesteld of HH. Leden
van den Gemeenteraad ten allen tijde toegang had
den tot de Openbare Scholen in de gemeente.
Mijn antwoord luidde daarop, dat naar mijne mee
ning het bezoek van Raadsleden aan de Openbare
Scholen, zoolang dit niet storend werkte op den goe
den gang van het onderwijs, geen bezwaar zou op
leveren.
Bij nader inzien blijkt mij echter dat ik bij dit
antwoord niet voldoende rekening gehouden heb met
den inhoud van artikel 96 der Wet tot regeling van
het Lager Onderwijs, luidende als volgt
„Voor leden van het college van Burgemeester en
Wethouders, voor de voorzitters en leden der plaatse
lijke commissiën van toezicht voor de Arrondisse-
ments-Schoolopzieners, voor de Districts-Schoolop-
zieners en voor de inspecteurs, ieder binnen de gren
zen van zijn ambtsgebied, moeten alle scholen, waar
lager onderwijs wordt gegeven, zoo openbare als bij
zondere, steeds toegankelijk zijn en op hunne aan
vrage onverwijld worden geopend," enz.
Waar zoo uitdrukkelijk is voorgeschreven welke
colleges en personen toegang tot de scholen hebben,
moet worden aangenomen, dat aan alle anderen dus
ook aan HH. Leden van den Gemeenteraad, die toe
gang is ontzegd.
De Voorzitter van den Raad der gemeente Alk
maar," enz.
Vertrouwende dat de voorzitter, ook wanneer de heer
Fortuin Woensdag hierover niet het woord gevraagd
had dit schrijven in den Raad ter sprake zou hebben
gebracht en daardoor openbaarheid er aan zou hebben
gegeven, zien wij niet in, welke aanleiding er voor een
Raadslid, die dit schrijven ontving, kan zijn, om te
spreken van een „pijnlijken indruk" en van de wensche-
lijkheid eener „meer aangename wijze van ontvangen
van mededeelingen." Integendeel het lijkt ons toe
dat een dergelijke vlugge handeling van den voorzitter
moet worden geprezen: Woensdag legt de voorzitter
een verklaring af, het blijkt hem, dat ze onjuist is en
zoo gauw mogelijk deelt hij dit aan de personen, die
onaangename gevolgen van deze vergissing zouden
kunnen ondervinden, mede. Wat kan een raadslid
meer verlangen? Welk een toom zou bij den heer For
tuin, die zich reeds boos maakt over een heel fatsoen
lijke behandeling, zijn opgewekt, als de voorzitter deze
verbetering voorloopig achterwege had gelaten en de
heer Fortuin, een school willende bezoeken (en de voor
zitter had immers gezegd, dat hij daartoe het recht be
zat) door het hoofd van de school niet werd toegelaten
De voorzitter nam de „bestraffing" zooals hij zeide,
nogal kalm op.
„Het feuilleton in de Alkmaarsche Courant" had
hij met genoegen gelezen, hij vond het prettig dat er
niet „wordt vervolgd" onder stond, dat het een „feuille
ton zonder vervolg" was (hetgeen intusschen achterna
onjuist is geblekeu het einde is er waarschijnlijk nog
niet.) Maar daardoor had hij zich niet laten beïnvloe
den^ zooals reeds kon blijken uit "den datum van zijn
schrijven (26 November) en de plaatsing van het
stuk van dr. Tuyl (2 December.) Hij gaf de plechtige
verzekering dat hij noch briefwisseling noch samenspre-
king met den schrijver over deze kwestie had gehouden,
maar door den districts-schoolopziener er op was gewe
zen, dat zijne verklaring onjuist was. En toen kwamen
de sluizen der welsprekendheid losDe leden haastten
zich interpretaties te geven van artikel 96, de een her
haalde wat een ander had gezegd, een derde herhaalde
wat hijzelf en wat een ander had gezegd enz. Het was
natuurlijk allemaal zeer belangwekkend maar het
was water gedragen naar de zee. Men kan heel diep
zinnige beschouwingen houden, leedwezens en wensche-
lijkheden uitspreken het geeft allemaal niets. Geen
enkel wetsartikel geeft den raadsleden het recht een
school binnen te treden ergo hebben ze het recht
niet.
En als een raadslid zegt: art. 96 spreekt alleen van
de personen, die wel in de scholen mogen komen, doch
daarin staat niet dat Raadsleden er niet mogen komen,
dan kan ieder burger met hetzelfde recht als een
Raadslid precies hetzelfde beweren.
Het ligt trouwens wel voor de hand, dat een Raads
lid dit recht niet heeft.
Men stelle zich een oogenblik voor, dat alle raadsle-
den eens tegelijk een school binnenkwamen wie zou
in zulk een geval durven beweren, dat die belangstel
ling het onderwijs ten goede zou komen?
Juist de tegenwoordige regeling lijkt ons de beste:
een raadslid kan worden toegelaten, mits dit niet sto
rend op het onderwijs werkt en de toegang kan worden
geweigerd indien dit wèl het geval is.
Als de raadsleden nu maar zorgen, dat ze niet te
overhaast werkelijke of vermeende gebreken en tekort
komingen^ in een openbare raadsvergadering bren
gen, dan is deze oplossing voor alle partijen dunkt ons
de meest gewenschte en behoeft men niet in den Haag
bij minister Rink te vragen, hoe die erover denkt.
Het tweede punt, dat discussie uitlokte was de in
richting van een bouwterrein. Daarbij maakte de voor
zitter een taalkundige opmerking, waaraan wij aanvan
kelijk niet meer waarde hechtten dan de heer Mel-
ehers deed, doch die ons bij nader onderzoek, toch vol
maakt juist is gebleken. We bedoelen het verschil tus-
schen werkloos en werkeloos. Het groote woordenboek
van Van Dale, dat we eenigen tijd geleden hierover na
sloegen, kent het woord werkloos niet, in eenige spraak
kunsten zochten we tevergeefs naar hetverschilendaar-
om schreven we in ons vorig raadsoverzicht ook voort
durend werkeloozen. In verband met de opmerking
van den voorzitter zijn we nog eens gaan zoeken en
eindelijk vonden we in Cosijn's spraakkunst, bewerkt
door prof. Te Winkel hare juistheid aangegeven.
Werkeloos is dus niet-werkend, terwijl werkloos „zon
der werk" beteekent. Met de werkloozen heeft men
dus te doen (in twee beteekenissen!) hen helpt men
door werkverschaffing, terwijl de werkeloozen meestal
door armenzorg worden geholpen zoo ze geholpen
worden
Over de machtiging om het aan de gemeente toebe-
hoorende weiland tusschen de oude- en de nieuwe
Hoornsche vaart tot bouwterrein in te richten valt
weinig te zeggen. Wat wij verleden week ten aanzien
van de sympathieke houding van B. en W. inzake de
werkloosheid schreven, zouden we thans kunnen herha
len. Bij het lezen van de voordracht hebben wel ge
vreesd 'dat B. en W. zich ter wille van een goede zaak
hadden laten verleiden tot het terzijdestellen van een
wetsbepaling in het goede vertrouwen, dat hieraan wel
geen kwade gevolgen zouden zijn verbonden, maar na
de mondelinge toelichting is die vrees verdwenen. Al
hoewel wij kunnen ons voorstellen dat particulieren,
die een goed bouwplan hadden ontworpen, de inrichting
tot bouwterrein wel hadden aangedurfd, en gaarne
daartoe zouden zijn overgegaan, indien ze geweten
hadden dat dit geoorloofd was.
Hoe voortreffelijk wij deze wijze van werkversehaf-
fing vinden, toch meenen we, dat men haar met voor
zichtigheid moet toepassen. Het is thans eigenlijk nog
maar het begin van het barre jaargetijde en het staat
alleszins te vreezen, dat het aantal werkloozen nog
veel grooter zal worden. En zoo dit het geval is, en
men heeft al het werk reeds laten uitvoeren, wat kan
en wat zal de gemeente dan doen? Als dé ellende
stijgt en de particuliere steun vermindert, wat dan?
Gelukkig is er voor onze stad voor de bouwvakken
een goed werk in het uitzicht: op de justitie-begroo-
ting, welke door de Tweede Kamer is aangenomen, is
een post uitgetrokken van 65.000 voor verbouwing
van het Rijksopvoedingsgesticht te Alkmaar. Het is te
voorzien dat de Eerste Kamer dezen post wel zal goed
keuren, waarschijnlijk in de volgende maand. Zou het
nu geen aanbeveling verdienen, dat bij den Minister
van justitie na de aanneming dezer post met beleefden
aandrang werd verzocht het daarheen te leiden, dat
met dit groote werk, dat aan veel handen arbeid en dus
aan veel monden brood zou verschaffen, zoo spoedig
mogelijk een aanvang werd gemaakt?
Zou het niet mogelijk en zoo ja, zou het niet wen-
schelijk zijn, dat een dergelijk verzoek van onzen Raad
uitging?
Tegenover een opmerking van den heer van Buysen,
die het toejuichte, dat B. en W. nog niet met plannen
zijn gekomen tot het instellen van een werkloozenfonds,
zoodat men op zijn gemak dit punt onder de oogen
kan zien, zoodra de kritieke tijd voorbij is, moeten wij
de urgentie van dit vraagstuk bepleiten. Hoe eerder
de gemeente de werkloozenverzekering ter hand neemt
wij stellen voorop, dat zij zich hieraan niet kan ont
trekken hoe profijtelijker dit voor de gemeente zal
zijn, immers hoe meer van de zijde der werklieden zal
worden bijgedragen. Heeft men in het voorjaar een
dergelijk fonds opgericht, dan mag men toch onmiddel
lijk deelneming verwachten, dan zullen velen, die an
ders nog niet hieraan dachten, overgaan tot het stor
ten van een contributie, zelf kapitaal bijeenbrengen
voor hunne verzekering tegen den volgenden winter.
Laat men den zomer voorbijgaan, dan komt er het vol
gende jaar van de verzekering niets of zoo goed als
niets terecht.
Zooals we den vorigen keer reeds zeiden het blijft
een onzekere stap, die evenwel moet gedaan worden.
B. en W. hebben het onderwerp in studie. Zou het
echter niet gewenscht zijn, dat de Raad in een afzon
derlijke niet-openbare vergadering het onderwerp „de
werkloozenverzekering" behandelde? Door aanneming
van een motie of op een andere wijze, zouden B. en
W'het gevoelen van de meerderheid van den Raad lee-
ren kennen en dat zou waarschijnlijk hun studie verge
makkelijken en de behandeling der zaak bespoedigen.
IS ieuwe gezichtspunten zullen er toch niet worden ge
opend. Welke beslissing er ook worde genomen, welk
stelsel ook worde gevolgd, altijd zal ten dezen aanzien
gelden het woord dat een Raadslid in een andere ge
meente uitriep toen er een belangrijke maar onzekere
beslissing was genomen: „God zegene de greep."
Het afwijzend advies van B. en W. op het adres der
afdeeling Alkmaar van de Nederlandsche Vereeniging
tot afschaffing van alcoholhoudende dranken om een
subsidie uit de gemeentekas leidde tot een uitvoerig
debat, waarvan tenslotte de aanneming van een voor-
stel-Melchers het resultaat was, een resultaat, dat mis
schien niet zou zijn bereikt, indien de heeren, die de
vergadering hadden verlaten, waren gebleven. Het
voorstel van den heer Melchers strekte om 100 uit te
trekken om deze naar het oordeel van B. en W. te beste
den voor de te Alkmaar bestaande vereenigingen voor
drankbestrijding. De tegenstanders van dit voorstel
waren in hoofdzaak bevreesd voor het scheppen van
een ongewenscht antecedent. Wij kunnen ons deze
vrees wel voorstellen, terwijl wij aan den anderen kant
nog vreezen, dat het geven van een gemeentelijk sub
sidie bij slappen steun der particulieren, dien steun
eerder zal doen afnemen dan vermeerderen. Voorts
betreuren wij de verre van gelukkige redactie van het
voorstel. Welke vereenigingen komen in aanmerking?
Zou men bijv. het Leger des Heils, ongetwijfeld een
krachtige drankbestrijder, subsidie willen en kunnen
weigeren? Welke controle kan er over de besteding
van het' (overigens zeer geringe) subsidie van gemeen
tewege worden uitgeoefend, waar het slechts gebonden
is aan de eenige voorwaarde „drankbestrijding?" En
naar welken maatstaf moét de verdeeling ter hand wor
den genomen?
Al die vragen zullen B. en W. hebben te beantwoor
den, doch het was stellig beter geweest, als de Raad
niet zooveel ruimte had overgelaten, doch nauwkeuri
ger had geformuleerd.
Het was inmiddels al wat laat geworden, maar de
voorzitter zeide, dat hij bleef doorvergaderen zoolang er
negen leden tegenwoordig waren. Waarschijnlijk is
het mede aan het late uur toe te schrijven, dat de be
langrijke voordracht betreffende de indeeling in stern
en kiesdistricten zoo zonder slag of stoot werd aange
nomen, maar toch gelooven we, dat de goede voorbe
reiding een dergelijke vlugge behandeling rechtvaar
digt. Aan een onbillijkheid bij de gemeenteraadsverkie
zingen is thans een einde gemaakt.. Immers de vroege
re verdeeling was aldus
In het eerste district waren 789 kiezers, die 5 leden kozen.
tweede 709 6
derde 1487 6
Voortaan zal die verdeeling zijn:
In het eerste district zijn 1122 kiezers, die 5 leden kiezen.
tweede
929
934
6
6
derde
Opgemerkt dient dat het tweede het oude derde en
het derde het oude tweede district is.
Zooals men ziet is er nu heel wat beter verdeeling.
Wel is waar bevat hot eerste district meer kiezers
dan de anderen, maar waar het aantal kiezers in be
hoorlijke evenredigheid moet staan tot de bevolking, is
het inderdaad niet onbillijk, dat dit district, waarin
de niet-kiezers het minst-talrijk zijn, de kiezers daar
het. meest in aantal worden genomen.
Evenwel van langen duur zal deze indeeling misschien
met zijn. Immers bij de eerstvolgende volksstelling
en dat is in 1909 zal Alkmaar (indien althans de be
volking niet afneemt, hetgeen wij niet mogen verwach
ten) worden ingedeeld bij de gemeenten van 20.001
25000 inwoners en zullen er 19 raadsleden moeten zijn.
En ook zal de verdeeling opnieuw moeten plaats grij
pen, en ofschoon het wel mogelijk is, dat zij onveran
derd wordt vastgesteld, kan het gebeuren dat zij op
nieuw wordt gewijzigd.
Do heer Glinderman, die blijkbaar graag naar huis
wou, profeteerde dat er in 1908 geen verkiezingen zou
den plaats hebbenNiet voor den gemeenteraad en
ook niet voor de Staten-Generaal wagen wij te vragen.
De slaclithuisleening welke maar aldoor hooger is
geworden werd aangenomen na een vinnige opmer
king van den heer Vonk, die niet had deelgenomen aan
de besprekingen in een voor-vergadering. Men heeft
die opmerking in het verslag gelezen en wij gaan daar
mede in zooverre accoord, dat wij het verstandiger zou
den hebben gevonden, indien B. en W. advies hadden
ingewonnen van een deskundige eener andere gemeen
te, zooals bijv. thans is geschied bij het uitbreidings
plan.
Het subsidie voor den wedstrijd voor handwerklieden
stuitte niet op bezwaren.
Bij de rondvraag zeide de heer Uitenbosch o. a., dat
do bewoners van den Westerweg nog altijd wachten op
beschikking op hun adres van 1902. Maar dat kan
haast niet waar zijn. Is het dit wel, dan zou dit getui
gen van grove nalatigheid èn bij B. en W. èn bij den
Raad, en van een onbegrensd geduld bij de Westerweg-
bewoners.
Tweede Kamer.
Bij de gisteren voortgezette bespreking over de
afdeeling posterijen, gaf de heer van den Bergh
(V.-D. Den Helder) in overweging bij het sluiten van
een postcontract voor den postdienst tusschen Nieuwe-
diep en de eilanden meer op het algemeen belang te
letten. Der tegenwoordige gesubsidieerde ondersteu
ning is het te veel om winstbejag te doen.
De Minister van Waterstaat, de heer
Kraus, antwoordde, dat de tarieven zijn verlaagd een
nieuwe boot zal in de vaart gebracht worden en dat
dus aan de bezwaren is voldaan.
De heer Van Foreest (L. Alkmaar) klaagde
over den duren bouw van postkantoren in kleine
plaatsenzijns inziens kan men met veel minder dan
f 20,000 toe.
De Minister hoopte door het vaststellen van een
bepaald type tot bezuiniging te komen.
De Minister beloofde voorts, alvorens tot den
bouw van een nieuw postkantoor te Zeist over te
gaan, zelf de situatie in oogenschouw te zullen nemen
opdat dat een goede plaats krijge.
De heer Van Karnebeek (L. Utrecht) klaagde
over het voortduren van den toestand van onzekerheid
ten aanzien van gemeentelijke en particuliere tele
foonnetten na het tot stand komen der wet van 1904.
De Minister antwoordde, dat hij hoopt, dat deze
zaak door de werkzaamheid der daartoe ingestelde
commissie spoedig tot oplossing zal komen.
Op een pleidooi van den heer S m e e n g e (L. Mep-
pel) om betere telephonische aansluiting tusschen
Noord en Zuid; van den heer Ter Laan (S. D,
Hoogezand) om lotsverbetering voor telefonisten en
hulpboekhoudersvan den heer Duymaer van
Twist (A. R. Steenwijk) om instelling van een post
en telegraafdienst te Vollenhove, zegde de Minister
overweging toe.
Bij het verder debat drong de heer P a t ij n (U. L.
Zierikzee) aan op wijziging van de wet op de Rijks
postspaarbank, ten aanzien van de wijze van geldbe
legging. Door de tegenwoordige geldb elegging, uit
sluitend in Nederlandsche effecten, zou bijvoorbeeld
bij het dreigen van oorlogsgevaar met een „run" op
de Rijkspostspaarbank, ons crediet ernstig nadeel
lijden, met nadeelig gevolg op het moreele en de
weerkracht der natie. Dringend noodig achtte hij
aan de Rijks-Postspaarbank een buitenlandsch effec
ten-trommel, en ook een buitenlandsche wisseltrommel.
Voorts bracht spreker ernstig onder 's Minister aan
dacht, dat de reserves als sneeuw voor de zon zijn
weggesmolten, en men aan het einde van 1906 reeds
bij de spaarbank voor een deficit van ongeveer een
millioen stond. Hij gaf in overweging over gelden
boven een inleg van f 1200 ook rente te geven en
aan de spaarbank te verbinden een check-en giro-
verkeer.
De heer P i e r s o n (L. Gorinchem) beschouwde
uitbreiding van de Staatsschuldboekjes als het beste
geneesmiddel in dezen. Tot het instellen van die
boekjes had men eerder moeten overgaan, niet het
minst tot correctie van de begane fout om hét rente-
gevend inlegbedrag van f 800 tot f 1200 uit te
breiden.
De Minister beloofde overleg met den Minister
van Financiën, ook wat betreft het fictief deficit aan
de Rijks-Postspaarbank.
Het geheele Hoofdstuk Waterstaat is aangenomen.
Daarna begon men met de Marinebegrooting.
De heer Dumaer van Twist (a.-r. Steenwijk)
vond dat bij den minister van Marine niet mag voor
zitten de gedachte, dat het personeel toch niet vol
tallig is to houden. De minister behoort alles te doen
om het verloop tegen te gaan. Door betere behartiging
der zedelijke belangen, afschaffing van vaccinedwang
enz., moet de marine-dienst opengesteld worden voor
een groot deel der natie, dat nu van den dienst wordt
teruggehouden. Ook de soldijen dienen verhoogd te
worden.
De heer Hugenholtz (S. D. Weststellingwerf)
was teleurgesteld, dat ook de nieuw opgetreden Mi
nister heul zoekt bij pantserschepen. Hij drong voorts
aan op het tegengaan van het verlof bij de Marine.
De incompleten dienen niet aangevuld te worden door
zeemiliciens. Hij bestreed voorts breedvoerig des mi
nisters bewering, dat het verloop is toe te schrijven
aan buiten de Marine staande ontevredenheidszaaiers.
Het op sterkte houden van de zeemacht mag niet
gezocht worden in verlenging van den militiediensttijd.
Bovendien mogen miliciens niet naar Indië worden
gezonden. Ook voor Nederland mag in verlenging van
den diensttijd niet het middel gezocht worden. Wil
men meer miliciens, dan zou men kunnen opvoeren
het contingent met verkorting van den militiedienst
tijd. Spreker drong voorts aan op afschaffing van de
kinderwerving en het marinierscorps.
Daarna werd gelegenheid gegeven tot het stellen
van vragen.
De heer Hugenholtz (soc.-dem.) wijzende op de
beslissing van Gedeputeerden van Noord-Holland,
vernietigend den aanslag in de forenzenbelasting van
ingezetenen van Heemstede, die, in verband met hunne
openbare betrekking te Haarlem verblijf hielden,
vroeg of de minister dit acht in overeenstemming
met de wet.
De Minister van financiën beantwoordde
deze vraag bevestigend.
Vervolgens werd hervat het marine-debat.
De heer Verhey (lib. Rotterdam III) billijkte, dat
de minister niet aanstonds met zijn plannen is ge
komen. Spr. meende, dat wanneer de minister prijs
stelt op een fatsoenlijken matrozenbond, hij meer
traktement moet geven. Zoolang de marine zucht
onder groot tekort aan personeel, zou het onverant
woordelijk zijn het korps mariniers op te heffen. Spr.
achtte noodig een krijgsschool of cursus voor hoogere
opleiding van marine-officieren en drong bij den
minister aan om mede te werken tot spoedige tot
standkoming en herziening der militaire rechtspleging.
De heer J a n s e n (U.-L. Den Haag) verdedigde
de houding van den minister.
De heer Thomson (U.-L. Leeuwarden) was tegen
verlenging van diensttijd en oordeelde het behoud van
het marinecorps onnoodig. Hij keurde goed het denk
beeld om de kustverdediging aan de marine op te
dragen.
Maandag is de minister aan het woord.
Het Keizerlijk bezoek.
In verband met het bericht, dat het keizerlijk bezoek
aan het burgerweeshuis te Amsterdam niet zou door
gaan, omdat de keizerin niet mede komt, wordt mede
gedeeld, dat de keizer om de kinderen in het
weeshuis niet teleur te stellen heeft doen weten,
dat Z. M. nu een bezoék aan het weeshuis zal brengen.
Nederlandsche politie in Indië.
Uit Amsterdam meldt men
Naar wij vernemen bevindt zich hier ter stede
een Indische politieautoriteit met het doel een studie
te maken van Nederlandsche politieorganisatie en na
te gaan welko maatregelen zullen kunnen worden
genomen om do Indische politie zoodanig te reorga-
niseeren, dat de recherche-dienst onder leiding van
Nederlandsche politieambtenaren kan komen te staan.
Een en ander moet in verband staan met de vele
en groote diefstallen welke in de laatste jaren door
Europeërs in Indië zijn geschied.