DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Honderd en negende jaargang.
1907.
ZATERDAG
7 DECEMBER.
Nationale Militie.
DE ZIEKTE DER EEUW.
ENGELSCHE BRIEYEN.
No. 289.
Onderwijzer,
FEU I LL ETON.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar i 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Kamer van Koophandel en Fabrieken.
Verkiezing.
SPROKKELINGEN.
ms»
AARSC
COUR
^-^/OaTvT
Zitting van den Militieraad.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente
ALKMAAR brengen ter kennis van de lotelingen
dezer gemeente van de lichting 1908, dat de zitting
van den Militieraad in het 3e district van Noord
Holland zal worden gehouden ten Raadhuize te
Alkmaar en wel voor zooveel de gemeente Alkmaar
betreft, op Maandag 9 December 1907, des voor
middags te 10 ure, voor de lotingsnummers 1 tot en
met 100 en op Dinsdag 10 December d.a.v., des
voormiddags te 10 ure, voor de lotingsnummers 101
tot en niet 197.
Volgens art. 74 der Militiewet 1901 moet in die
zitting verschijnen
de loteling, die vrijstelling verlangt wegens ziekelijke
gesteldheid of gebreken, of wegens gemis van de gevor
derde lengte. Deze loteling moet verschijnen voor den
Militieraad, binnen wiens rechtsgebied hij voor de
militie heeft geloot, tenzij op zijn verzoek, de heer
Commissaris der Koningin in de provincie, waarin
hij heeft geloot, het verschijnen voor een anderen
militieraad heeft toegestaan.
De loteling, die wegens ziekte of gebreken buiten
staat is voor den Militieraad te verschijnen, wordt
onderzocht op de plaats waar hij zich bevindt, mits
deze binnen het Rijk gelegen zij.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter.
November 1907. DONATH, Secretaris.
Aan de Vierde Gemeenteschool (Hoofd de heer
C. J. REIZIGER) wordt gevraagd een
bevoegd tot het geven van onderwijs in vak j. De
jaarwedde bedraagt f 700 met vier 5-jaarl. verhoo
gingen van f 50 voor dienstjaren in de gemeente. Voor
hoofdakte f 100 meer. Eventueele vergoeding huis
huur f 100.
Stukken in te zenden aan het Gemeentebestuur
vóór 10 Decbr. a. s.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alk
maar brengen, ter voldoening aan het bepaalde in
art. 10, sub 4 van het Algemeen Reglement voor de
Kamers van Koophandel en Fabriekenter kennis
van belanghebbenden, dat de verkiezing van één lid
der Kamer van Koophandel en Fabrieken binnen deze
gemeentewegens het ontslag nemen als zoodanig van
den heer Th. VAN SPALL, is bepaald op Donder
dag 19 December a.s., van des namiddags 1 tot 3
uur, in een der lokalen van het Stadshuis.
Burgemeester en Wethouders van Alkmaar,
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter.
15 Nov. 1907. DONATH, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van ALKMAAR roepen sollicitanten op
(ingezetenen dezer gemeente) naar de vacante betrekking
van MARKTMEESTER der kleine kaas-, der
aardappelen- en der eierenmarkt, aan
welke betrekking is verbonden eene jaarwedde van f75
Gegadigden gelieven hun adres (op zegel) in te
zenden vóór 10 December a.s.
door
LOUISE STRATENUS.
49)
„Neen; ik heb den minister juist gisteren geschre
ven mij weder ter beschikking te stellen voor de eerste
de beste open komende plaats."
„Alfredriep de oude vrouw: „Ik had zoozeer ge
hoopt, dat gij voor goed in mijne nabijheid zoudt blij
ven en nu gaat gij naar andere landen andere wereld-
deelen misschien!"
„Het spijt mij, moeder," klonk het eerbiedig, doch
beslist: „Ik had zelf gehoopt dat het anders had mogen
wezen en ik wachtte, wachtte al de afgeloopen weken
op een woord van toenadering, dat mij de zekerheid
zou hebben gegeven, dat mijne vrouw in u eene moe
der zou vinden. Ik kon u die belofte niet afdwingen
met wat eene bedreiging zou hebben geschenen en
mocht haar evenmin blootstellen aan beleedigingen.
Daar waar ik heengezonden zal worden, zal men Hélène
weten te waardeeren en misschien zal de tijd u recht
vaardiger voor haar stemmen."
„Ik deed reeds eene groote concessie, door te beloven
het huwelijk bij te wonen," klonk het verwijtend.
„Ik zal u daarvoor dankbaar blijven; maar werd de
brief ook beantwoord, dien mijne bruid u weken gele
den schreef?"
De barones antwoordde niet. Het zou haar op dat
oogenblik een jaar van haar leven waard zijn geweest,
indien zij zielizelve genoegzaam had kunnen overwin
nen, om aan dien beleefdsvorm te voldoen.
„Moeders zijn de altijd veriatenen," sprak zij lang
zaam, met heel die onedelmoedige taktiek, waartoe
vrouwen zoo vaak haar toevlucht nemen, om eigen
Van onzen Londenschen medewerker).
LONDEN, 2 December 1907
Er zijn weinig steden in de wereld, waar men zulk
een eigenaardige omgeving voor eene huwelijksvoltrek
king kan vinden als hier te Londen. Dit valt weer op
nu morgen de voorzitter van het Hoogerhuis, de Lord
Chancellor, Lord Loreburn, voor de tweede maal in het
huwelijk zal treden met de nicht van den vorigen mi
nister van financiën, vroeger Sir Michael Hicks Beach,
nu Lord en Viscount St. Aldwijn.
Dat huwelijk zal ingezegend worden in de onder
grondsche kapel van het parlementsgebouw. Om het
eigenaardige daarvan nu tot zijn recht te doen komen
is het noodig eit ook wel interessant een en ander van
dat gebouw te vertellen.
Zooals men, of anders Baedeker voor Men weet, is
tegenwoordige gebouw in 1840 verrezen op de puinhoo
pen van het in 1834 afgebrande. Doch het is toen niet
heelemaal afgebrand. Wie met een parlementslid van
het Lagerhuis naar do kleedkamer voor die hoeren gaat
ziet dadelijk dat hij in zeer oude kloostergangen is ge
komen en wordt er daardoor aan herinnerd, dat hier
oudtijds de abdij van St. Stephanus stond. Verder i
blijven staan de reusachtige Hal door William Rufus.
den zoon van Willem den Veroveraar gebouwd. Als
men nu uit het eigenlijke gebouw, die Hal binnengaat
ziet men aan zijn linkerhand een deurtje met een
bordje er bij, waarop de woorden „Crypt." Langs nau
we wenteltrapjes komt men in een kapel, onder den
grond, die een juweeltje van gothische bouwkunst is,
versierd met een zorg en, zonder naar de kosten te vra
gen, op eene manier, die bewondering verdient. Men
zou zich kunnen voorstellen, dat in het Kremlin iets
dergelijks te vinden zou wezen. De kapel is niet groot,
niet hoog van verdieping, en zou haast pikdonker we
zen, wanneer men er geen electrisch licht had aange
bracht. Zoo schittert en blinkt alles, alsof de bogen
en wanden vol edelgesteenten zitten. In die kleurenc
pracht „doet" heel mooi het donkerpurperen altaar
kleed, met parels versierd, dat, naar men zegt, door nie
mand minder dan Koningin Elizabeth is bewerkt en
zelfs door haar moet geweven zijn.
In vroeger jaren is deze Crypt voor van alles ge
bruikt. Men heeft er een geraamte gevonden van een
vroegeren Aartsbisschop van Canterbury. Een tijd
lang heeft het als rommelkamer gediend. Toen is het
later weer ten gebruike gegeven aan Addington, toen
deze Voorzitter van het Lagerhuis was. Deze heeren
hebben namelijk vrij wonen in het Parlementsgebouw.
Addington dan zag er niets in, om de kapel voor eet
zaal te gebruiken. Alles wat aan haar gewijden oor
sprong herinnerde, was er toen zeker allang uit ver
dwenen en wie wel eens de groote eetzalen der oude
abdijen en kasteelen in Engeland zag, waar men Aet
karos en al kon binnenrijden en uitrijden ook, wat voor
de heeren soms noodig was, die kan begrijpen d&t
Addington, niet beter wetend, ook deze zaal voor eet
zaal geschikt achtte.
Gelukkig waren zoowel Sir Edward Barry en diens
zoon, de architecten die het tegenwoordige gebouw, na
den brand van 1834 bouwden, mannen van smaak en
kennis. Zij zagen al heel gauw welk een juweeltj
daar behouden was en zij namen dadelijk de noodige
maatregelen, om dat juweeltje zijn tegenwoordige rijke
bestetting te geven.
Na dien tijd is het dan ook herhaaldelijk als kerk ge
bruikt. Men ziet er onder anderen een prachtige doop
vont, die herhaaldelijk gebruikt is, om kleinkinderen
van achtereenvolgende „Speakers" te doopen en soms
ook van parlementsleden.
Er is slechts eenmaal sprake geweest om de kapel
van St. Mary in the Vaults, zooals zij officiëel heet,
schuld te verbloemen, door zichzelven als de eenige
slachtoffers voor te stellen:
„Zou het ook te veel van u gevergd zijn te vragen
waarheen uwe huwelijksreis u voeren zal
„Niet ver, moeder. Hélène en ik kwamen overeen
voor een tiental dagen naar Brussel te gaan. De kleine
Djala, die zij medebrengt, is nog heel zwak en ver-
eischt dus veel zorgen. Mevrouw Calmpthout zal het
kind dien tijd bij zich nemen; maar zijzelve is zoozeer
verouderd door het verdriet, heeft iets zoo verstrooids
gekregen, dat ik zelf aan Hélène voorstelde zoo kort
mogelijk afwezig te blijven."
„Gij schijnt alles over te hebben voor dat vreemde
dnd," klonk het bitter.
„Ja, moeder, dat is zoo. Zij is dan ook Nikor's
levende nalatenschap en bovendien een arm schepsel
tje dat, zoo wij ons haar lot niet aantrokken, waar
schijnlijk even ongelukkig zou worden als Annie."
„Durft gij dat schaamtelooze wezen nog ongelukkig
te noemen? Zij brengt integendeel alles aan haar ge
luk ten offer."
Zonder iets te- bereiken dan nog grooter ellende,"
antwoordde hij ernstig: „Gij zult wel nooit van nabij
een dronkaard gekend hebben; maar ik wel. Het was
gedurende het eerste jaar, dat ik in Engeland door
bracht. Ik ontmoette hem op een feestje bij kennissen,
3en mooieu, blonden knaap van even in de twintig.
Eene veel oudere vrouw had met hem gespeeld en hij
was, aan den drank geraakt in de hoop haar te verge
ten. Onze gastheer had hem uit medelijden gevraagd,
ofschoon hij ons daarover vooraf zijne verontschuldi
gingen aanbood, zeggende er niet voor in te kunnen
staan, dat John Marston zich niet onmogelijk zou aan
stellen. De meeaten vermaakten zich over zijne ver
glaasde oogen en onzinnige antwoorden. Zij spoorden
hem nog steeds tot drinken aan; maar op een gegeven
oogenblik nam ik hem in een hoek der kamer en tracht
te hem aan het verstand te brengen geen glas meer aan
te nemen. Hij zag mij een tijdlang wezenloos aan;
maar gehoorzaamde en toen wij vertrokken, greep hij
voor een huwelijksvoltrekking te laten gebruiken en
dat wel, toen de heer Peel Speaker was en diens doch
ter met den heer Rochfort Maguire zou trouwen. Doch
om de een of andere reden is er toen niets van geko
men en dezen trouwden in de St. Margaretskerk, die
vlak bij de Westminster Abdij staat en waar zeer offi
ciëele huwelijken in den regel voltrokken worden. Zoo
doen.de wordt het huwelijk van Lord Loreburn het eer
ste dat daar zal worden voltrokken. Dit heeft zijne
eigenaardige bezwaren vooral waar het zulk een hoog
geplaatst persoon geldt. Men kan namelijk niet meer
dan 240 personen plaatsen en zoodoende kunnen alleen
de ministers en hunne vrouwen en de naaste bloedver
wanten van bruid en bruidegom er plaats vinden, want
daar hier het ministerie zoo wat 50 man sterk is, blijft
er van de 240 plaatsen niet veel over.
Nu ik toch, zooal niet in de politiek, dan toch in een
politieke omgeving ben, wil ik nog een paar zonder
linge gebruiken vertellen, die men bijna dagelijks in
het parlement ziet toepassen. lederen dag gaat de
Sjjeaker voor de zitting met gebed geopend wordt, in
zekere statie naar de vergaderzaal. Hij draagt pruik
en tog-a, de „Mace," het teeken des gezags wordt voor
hen uitgedragen en alles is heel plechtig. Zoodra hij
nu in de zaal komt, maakt hij drie diepe buigingen te
gen zijn eigen zetel, die aan het andere eind staat, Die
drie buigingen ziet men ook ieder lid maken, die pas
ge- of herkozen, voor het eerst zijnen zetel gaat inne
men. En niet alleen hijzelf maakt de drie buigingen
doch ook de beide leden welke Héiii binnenleiden bij
dien eersten keer. Tevens ziet men dan den Speaker
bij elke buiging even zijn steek, die hij daarvoor heeft
opgezet afnemen en als men nu weet, wat die drie bui
gingen beteekenen, maakt dat steekafnemen nog al een
dwazen indruk, hoewel er natuurlijk niets oneerbiedigs
mee bedoeld wordt. In lang vervlogen tijden, toen de
afscheiding tusschen kerk en staat hier nog veel min
der scherp was dan nu, stond namelijk naast den voor-
zittersstoel een altaar, met de Heilige Hostie er op en
de drie buigingen golden deze laatste. Ik heb wel eens
hooren vertellen, dat de meeste leden van het parlement
weten wat dat buigen betee^ent en het maar werktui
gelijk blijven doen.
Een andere werktuigelijkheid; is'de gewoonte, wan
neer de zitting 's avonds wordt opgeheven, dat dan alle
suppoosten, dienders en kamerbewaarders door het ge
heele g'ebouw roepen „Wie gaat er mee naar huis?"
(Who goes home?)
Dat gebruik is ontstaan in de dagen, dat het
's avonds alles behalve veilig was, alleen door Lon
don's straten te loopen daar de politie slecht en de
straatroovers brutaal waren. De leden sloten zich
daarom zooveel mogelijk bij elkaar aan en waren zoo
doende beter in staat een aanranding af te staan. Men
beseft evenwel dat die voorzorgsmaatregel tegenwoor
dig geen den minsten zin meer heeft en toch wordt
hij nog geregeld iederen dag volgehouden.
Ook eigenaardig is het, wanneer men in kloostergan
gen komt, waarover ik in het begin van dezen brief ge
waagde en die nu voor kleedkamer of juister garde ro
bes dienen, dat men daar wel overjassen en paraplui
es of stokken, doch zoo goed als geen hoeden ziet. De
leden houden hun hoed haast altijd bij zich. Ze zitten
met doen hoed op in de zaal en nemen hem allen af als
zij opstaan, om te spreken, of om te loopen. Slechts bij
eene gelegenheid mag een lid zittend, of liever moet hij
zittend spreken en dan moet hij ook een hoed op heb
ben. Heeft hij- er zelf geen bij zich, dan leent een buur
hem er een en als de hoofden dan erg veel in groote ver
schillen, krijgt men natuurlijk allermalste vertoonin
gen. Of de hoed zakt hen over het gezicht, of wel hij
staat met moeite te balanceeren. Die eene gelegenheid,
om te spreken zittend, met een hoed op, is wanneer de
sluiting van het debat of de verdaging der zitting is
mijn arm en zeide: „Gij zijt een man; wilt gij mij hel
pen naar huis te komen?" Ik bracht hem zelf daar
heen en gaf mij van dien dag af de grootste moeite
voor hem; nooit echter slaagde ik er in hem volkomen
nuchter te krijgen. Op -al mijne smeekbeden antwoord
de hij: „Ik ben een ellendeling, dat is waar; maar ik
moet doordrinken. Ik ben bang voor het ontwaken."
Hij stierf achttien maanden daarna, buiten bewustzijn,
meenden de doctoren; maar ik wist wel beter; want hij
hield niet op het woord„Ontwakente herhalen. Hij
was ontwaakt en dat verwrong zijn gelaat zoo vreese-
lijk, dat zijne kennissen aan stuipen geloofden. Een
ontwaken nog ontzettender dan dat van John Marston
lie slechts eigen leven verwoestte, wacht Djala's moe
der en er moeten oogenblikken zijn, waarin zij dat ge
voelt. Ook zij zal zich niet altijd kunnen bedwelmen
zooals zij nu doet. Met hare jeugd zal ook hare macht
over de harten voorbijgaan, en dan zal het bewustzijn
tcrugkeeren, afgrijselijk, altijddurend."
„Nu, zoo gij u dat meisje aan wilt trekken, dan is
laar natuurlijk niets tegen," zeide mevrouw van Breu
ken: „zoolang gij zelf geen kindereji hebt."
„Al wordt dat geluk mij ook geschonken, Djala zal
altijd de oudste rechten op ons hebben, moeder, tenzij
en daar vrees ik dikwijls voor, dat Annie haar
ien een of anderen dag tot zich terugroept. Laat zij
ons haar behouden, dan willen wij alles aanwenden,
om haar op te voeden tot eene edele vrouw, met een
groot levensdoel."
„Daar hebt gij weer een der dwaasheden, die gij aan
llélène dankt!" riep de oude vrouw uit: „Gij zijt
voortdurend over het woord „levensdoel" bezig, sedert
uw terugkeer, alsof heel het menschdom, uwe aan
staande vrouw alleen uitgezonderd, voor niets leefde.
Niets is onrechtvaardiger. Zie Mathilde eens aan: zij
zit in allerlei liefdadige besturen en tal van dingen
voor armen. Haar tijd is zoozeer ingenomen door dat
lies, dat zij geen drie uren van den dag voor mij
overhoudt. Dat is toch wel degelijk een levensdoel
hebben, al spreekt zij er ook niet over; maar ik kan u
---- -.ataiWfetjfcs*w.
voorgesteld; daar moet dadelijk over gestemd'worden
en men mag alleen den Voorzitter vragen of een op
merking maken over het al of niet buiten de orde zijn
van het voorstel.
Die gehechtheid aan hun hoed is ook alweer een zeer
oud symbool van de onafhankelijkheid van het parle
ment tegenover de Kroon; zooals men weet is de hoed
altijd het teeken van vrijheid geweest, men denke
slechts aan de Grande's van Spanje, die hunne koning
met ongedekte hoofden naderen, de legende van Wil
helm Teil en Gessiers hoed, de phrygische muts der
republikeinen en andere dergelijke dingen. In vroeger
eeuwen moest het parlement wel op dergelijke dingen
staan, doch nu niet meer natuurlijk, en het gebruik
is vrij zinledig. Nog maller evenwel is de gewoonte,
die ook dagteekent uit die dagen van strijd met de
Kroon, om de deuren der zaal te sluiten, zoodra een
koninklijke boodschap in aantocht is. Die wordt over
gebracht door den Gentleman of the Black Rod, een
hofbeambte van hoogen rang, die een zwarte sta f
draagt. Als die aankomt, hoort men nu nog roepen:
„Black Rod," bij wijze van waarschuwing, de Sergeant
at Arms, ook al een zeer hooggeplaatst ambtenaar,
sluit fluks de deuren en laat den ander flink daarop
bonsen. Dan kijkt hij doodvoorzichtig door een kijk
gaatje in do deur of er ook gevaar dreigt, deelt den
voorzitter mee, dat dit niet het geval is en deze geeft
dan eerst verlof den vertegenwoordiger van Zijne Ma
jesteit toe te laten.
Wanneer men den oorsprong van al deze dingen in
het oog houdt, worden ze wel interessant en in elk ge
val is het alles buitengewoon eigenaardig, evenals de
huwelijksvoltrekking morgen, waarover ik begon en die
mij ongezochte aanleiding gaf een ander van andere
gebruiken te vertellen, maar ik hoop, tot genoegen mij
ner lezers.
De doodstraf voorkomen door
trouwbelofte.
Het is in vroeger tijd enkele malen voorgekomen, dat
misdadigers van de straf des doods werden vrijgelaten,
wanneer een vrouw zich aanbood hen te trouwen. Men
hechtte toendertijd aan de zegenrijken invloed van de
vrouw blijkbaar zoo groote waarde, dat men meende
dat haar invloed in het huwelijk den meest verstokten
bandiet nog tot een goed mensch kon maken. In de
geschiedenis van het burger-lijfstraffelijk recht zijn
enkele voorbeelden aan te wijzen; wij zullen er een van
aanhalen:
In Juni 1598 werd te Utrecht een krachtvol'jonge
ling wegens veelvuldige misdrijven veroordeeld om ge
hangen te worden. De bewoners der voorstad buiten
de Waardpoort, waar hij zich vroeger opgehouden had,
stelden nu alle middelen in het werk om hem vrij te
krijgen; zij deden zulks met goed gevolg, en zie hier
hoe zij die zaak hadden aangelegd. De patiënt werd
naar de strafplaats gevoerd, op het Vreeburg. De
scherprechter en zijne knechts waren daar reeds ijverig
werkzaam. De ladder stond aan de galg en de strop
was gereed hem te ontvangen. De gewone lijkzangeu
werden aangeheven. Daar zag men een schoon meisje
naderen van 18 jaren, las een bruid met bloemkransen
versierd. Zij smeekte om vergiffenis voor den misda
diger dien zij tot haren man begeerde. Dit verzoek
werd door de overheid ingevwilligd, op zekere voor
waarden en na ernstige vermaning. Een priester ver
bond hen openlijk in den echt, terwijl het omstaande
volk bad. Bij het einde der plechtigheid klapten de
beulsknechten van blijdschap in de handen.
Hoe zonderling dit gebruik ook was, het had toch een
dergelijke kracht, dat zelfs een man als Alva het eer
biedigde, althans Bor verklaart dat men „ten tijde van
den Hertoch van Alba sommige boosdaders het leven
verklaren, dat ik reeds sedert eenigen tijd van plan
ben daar voor goed een eind aan te maken. Het is een
ziekelijk verschijnsel, van den modernen tijd, dat jagen
naar bezigheid buitenshuis. Onze dochters moeten zich
allereerst aan hare moeders wijden, anders verstaan zij
hare duurste plichten niet."
„Maar, mama, gij zijt nog gezond en krachtig; gij
hebt eene uitstekende huishoudsterwierp Alfred haar
tegen, bevreesd dat zijne zuster, die toch reeds een vrij
moeielijk leven leidde nog van hare liefste belangen
zou worden beroofd.
„Ik spreek ook niet van het huishouden," hernam
de oude vrouw scherp„dat zal niet licht verwaar-
oosd worden, zoolang ik er nog ben; maar van mijzel
ve; Mathilde moest van ochtend tot avond aan mijne
zijde zijn, in plaats van zich aan allerlei vreemden te
geven."
Van Breuken stond op; dit gesprek begon hem te
benauwen. Hij snakte naar lucht, naar dc eenzaam
heid der bosschen en, na zijne moeder verzocht te heb
ben niet op hem te wachten met het tweede ontbijt,
zwierf hij den weg uit naar het Soerensche boseh, langs
paadjes, waar hij vrij wel kon berekenen zoo goed als
niemand te zullen ontmoeten.
Hij droeg den zwaren last in zich om van een ge
broken afgodsbeeld. Zijn vader had hij onmogelijk
kunnen liefhebben of achten; maar zijne moeder daar
entegen was hem dubbel dierbaar geweest, had hij ver
eerd als eene martelares in het verleden, als eene hei
lige sedert* de eerste dagen van haar weduwenstaat.
Indien zij soms wat streng mocht schijnen, haar zoon
schreef dat aan vroeger tijden toe, zij werd er hem
slechts te liever om; want hij dacht dan aan de som
van droefheid, welke er toe noodig was geweest, om
het schoone meisje met de duivenoogen, wier-beeltenis
in hunne zitkamer hing, te herscheppen in de stille,
trotsche vrouw, met den stalen blik en de saamgeklem-
le lippen.
Wordt vervolgd.