DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Honderd en negende jaargang. 1907. ZATERDAG 7 DECEMBER. Nationale Militie. DE ZIEKTE DER EEUW. ENGELSCHE BRIEYEN. No. 289. Onderwijzer, FEU I LL ETON. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar i 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Kamer van Koophandel en Fabrieken. Verkiezing. SPROKKELINGEN. ms» AARSC COUR ^-^/OaTvT Zitting van den Militieraad. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente ALKMAAR brengen ter kennis van de lotelingen dezer gemeente van de lichting 1908, dat de zitting van den Militieraad in het 3e district van Noord Holland zal worden gehouden ten Raadhuize te Alkmaar en wel voor zooveel de gemeente Alkmaar betreft, op Maandag 9 December 1907, des voor middags te 10 ure, voor de lotingsnummers 1 tot en met 100 en op Dinsdag 10 December d.a.v., des voormiddags te 10 ure, voor de lotingsnummers 101 tot en niet 197. Volgens art. 74 der Militiewet 1901 moet in die zitting verschijnen de loteling, die vrijstelling verlangt wegens ziekelijke gesteldheid of gebreken, of wegens gemis van de gevor derde lengte. Deze loteling moet verschijnen voor den Militieraad, binnen wiens rechtsgebied hij voor de militie heeft geloot, tenzij op zijn verzoek, de heer Commissaris der Koningin in de provincie, waarin hij heeft geloot, het verschijnen voor een anderen militieraad heeft toegestaan. De loteling, die wegens ziekte of gebreken buiten staat is voor den Militieraad te verschijnen, wordt onderzocht op de plaats waar hij zich bevindt, mits deze binnen het Rijk gelegen zij. Burgemeester en Wethouders voornoemd Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. November 1907. DONATH, Secretaris. Aan de Vierde Gemeenteschool (Hoofd de heer C. J. REIZIGER) wordt gevraagd een bevoegd tot het geven van onderwijs in vak j. De jaarwedde bedraagt f 700 met vier 5-jaarl. verhoo gingen van f 50 voor dienstjaren in de gemeente. Voor hoofdakte f 100 meer. Eventueele vergoeding huis huur f 100. Stukken in te zenden aan het Gemeentebestuur vóór 10 Decbr. a. s. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alk maar brengen, ter voldoening aan het bepaalde in art. 10, sub 4 van het Algemeen Reglement voor de Kamers van Koophandel en Fabriekenter kennis van belanghebbenden, dat de verkiezing van één lid der Kamer van Koophandel en Fabrieken binnen deze gemeentewegens het ontslag nemen als zoodanig van den heer Th. VAN SPALL, is bepaald op Donder dag 19 December a.s., van des namiddags 1 tot 3 uur, in een der lokalen van het Stadshuis. Burgemeester en Wethouders van Alkmaar, Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. 15 Nov. 1907. DONATH, Secretaris. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR roepen sollicitanten op (ingezetenen dezer gemeente) naar de vacante betrekking van MARKTMEESTER der kleine kaas-, der aardappelen- en der eierenmarkt, aan welke betrekking is verbonden eene jaarwedde van f75 Gegadigden gelieven hun adres (op zegel) in te zenden vóór 10 December a.s. door LOUISE STRATENUS. 49) „Neen; ik heb den minister juist gisteren geschre ven mij weder ter beschikking te stellen voor de eerste de beste open komende plaats." „Alfredriep de oude vrouw: „Ik had zoozeer ge hoopt, dat gij voor goed in mijne nabijheid zoudt blij ven en nu gaat gij naar andere landen andere wereld- deelen misschien!" „Het spijt mij, moeder," klonk het eerbiedig, doch beslist: „Ik had zelf gehoopt dat het anders had mogen wezen en ik wachtte, wachtte al de afgeloopen weken op een woord van toenadering, dat mij de zekerheid zou hebben gegeven, dat mijne vrouw in u eene moe der zou vinden. Ik kon u die belofte niet afdwingen met wat eene bedreiging zou hebben geschenen en mocht haar evenmin blootstellen aan beleedigingen. Daar waar ik heengezonden zal worden, zal men Hélène weten te waardeeren en misschien zal de tijd u recht vaardiger voor haar stemmen." „Ik deed reeds eene groote concessie, door te beloven het huwelijk bij te wonen," klonk het verwijtend. „Ik zal u daarvoor dankbaar blijven; maar werd de brief ook beantwoord, dien mijne bruid u weken gele den schreef?" De barones antwoordde niet. Het zou haar op dat oogenblik een jaar van haar leven waard zijn geweest, indien zij zielizelve genoegzaam had kunnen overwin nen, om aan dien beleefdsvorm te voldoen. „Moeders zijn de altijd veriatenen," sprak zij lang zaam, met heel die onedelmoedige taktiek, waartoe vrouwen zoo vaak haar toevlucht nemen, om eigen Van onzen Londenschen medewerker). LONDEN, 2 December 1907 Er zijn weinig steden in de wereld, waar men zulk een eigenaardige omgeving voor eene huwelijksvoltrek king kan vinden als hier te Londen. Dit valt weer op nu morgen de voorzitter van het Hoogerhuis, de Lord Chancellor, Lord Loreburn, voor de tweede maal in het huwelijk zal treden met de nicht van den vorigen mi nister van financiën, vroeger Sir Michael Hicks Beach, nu Lord en Viscount St. Aldwijn. Dat huwelijk zal ingezegend worden in de onder grondsche kapel van het parlementsgebouw. Om het eigenaardige daarvan nu tot zijn recht te doen komen is het noodig eit ook wel interessant een en ander van dat gebouw te vertellen. Zooals men, of anders Baedeker voor Men weet, is tegenwoordige gebouw in 1840 verrezen op de puinhoo pen van het in 1834 afgebrande. Doch het is toen niet heelemaal afgebrand. Wie met een parlementslid van het Lagerhuis naar do kleedkamer voor die hoeren gaat ziet dadelijk dat hij in zeer oude kloostergangen is ge komen en wordt er daardoor aan herinnerd, dat hier oudtijds de abdij van St. Stephanus stond. Verder i blijven staan de reusachtige Hal door William Rufus. den zoon van Willem den Veroveraar gebouwd. Als men nu uit het eigenlijke gebouw, die Hal binnengaat ziet men aan zijn linkerhand een deurtje met een bordje er bij, waarop de woorden „Crypt." Langs nau we wenteltrapjes komt men in een kapel, onder den grond, die een juweeltje van gothische bouwkunst is, versierd met een zorg en, zonder naar de kosten te vra gen, op eene manier, die bewondering verdient. Men zou zich kunnen voorstellen, dat in het Kremlin iets dergelijks te vinden zou wezen. De kapel is niet groot, niet hoog van verdieping, en zou haast pikdonker we zen, wanneer men er geen electrisch licht had aange bracht. Zoo schittert en blinkt alles, alsof de bogen en wanden vol edelgesteenten zitten. In die kleurenc pracht „doet" heel mooi het donkerpurperen altaar kleed, met parels versierd, dat, naar men zegt, door nie mand minder dan Koningin Elizabeth is bewerkt en zelfs door haar moet geweven zijn. In vroeger jaren is deze Crypt voor van alles ge bruikt. Men heeft er een geraamte gevonden van een vroegeren Aartsbisschop van Canterbury. Een tijd lang heeft het als rommelkamer gediend. Toen is het later weer ten gebruike gegeven aan Addington, toen deze Voorzitter van het Lagerhuis was. Deze heeren hebben namelijk vrij wonen in het Parlementsgebouw. Addington dan zag er niets in, om de kapel voor eet zaal te gebruiken. Alles wat aan haar gewijden oor sprong herinnerde, was er toen zeker allang uit ver dwenen en wie wel eens de groote eetzalen der oude abdijen en kasteelen in Engeland zag, waar men Aet karos en al kon binnenrijden en uitrijden ook, wat voor de heeren soms noodig was, die kan begrijpen d&t Addington, niet beter wetend, ook deze zaal voor eet zaal geschikt achtte. Gelukkig waren zoowel Sir Edward Barry en diens zoon, de architecten die het tegenwoordige gebouw, na den brand van 1834 bouwden, mannen van smaak en kennis. Zij zagen al heel gauw welk een juweeltj daar behouden was en zij namen dadelijk de noodige maatregelen, om dat juweeltje zijn tegenwoordige rijke bestetting te geven. Na dien tijd is het dan ook herhaaldelijk als kerk ge bruikt. Men ziet er onder anderen een prachtige doop vont, die herhaaldelijk gebruikt is, om kleinkinderen van achtereenvolgende „Speakers" te doopen en soms ook van parlementsleden. Er is slechts eenmaal sprake geweest om de kapel van St. Mary in the Vaults, zooals zij officiëel heet, schuld te verbloemen, door zichzelven als de eenige slachtoffers voor te stellen: „Zou het ook te veel van u gevergd zijn te vragen waarheen uwe huwelijksreis u voeren zal „Niet ver, moeder. Hélène en ik kwamen overeen voor een tiental dagen naar Brussel te gaan. De kleine Djala, die zij medebrengt, is nog heel zwak en ver- eischt dus veel zorgen. Mevrouw Calmpthout zal het kind dien tijd bij zich nemen; maar zijzelve is zoozeer verouderd door het verdriet, heeft iets zoo verstrooids gekregen, dat ik zelf aan Hélène voorstelde zoo kort mogelijk afwezig te blijven." „Gij schijnt alles over te hebben voor dat vreemde dnd," klonk het bitter. „Ja, moeder, dat is zoo. Zij is dan ook Nikor's levende nalatenschap en bovendien een arm schepsel tje dat, zoo wij ons haar lot niet aantrokken, waar schijnlijk even ongelukkig zou worden als Annie." „Durft gij dat schaamtelooze wezen nog ongelukkig te noemen? Zij brengt integendeel alles aan haar ge luk ten offer." Zonder iets te- bereiken dan nog grooter ellende," antwoordde hij ernstig: „Gij zult wel nooit van nabij een dronkaard gekend hebben; maar ik wel. Het was gedurende het eerste jaar, dat ik in Engeland door bracht. Ik ontmoette hem op een feestje bij kennissen, 3en mooieu, blonden knaap van even in de twintig. Eene veel oudere vrouw had met hem gespeeld en hij was, aan den drank geraakt in de hoop haar te verge ten. Onze gastheer had hem uit medelijden gevraagd, ofschoon hij ons daarover vooraf zijne verontschuldi gingen aanbood, zeggende er niet voor in te kunnen staan, dat John Marston zich niet onmogelijk zou aan stellen. De meeaten vermaakten zich over zijne ver glaasde oogen en onzinnige antwoorden. Zij spoorden hem nog steeds tot drinken aan; maar op een gegeven oogenblik nam ik hem in een hoek der kamer en tracht te hem aan het verstand te brengen geen glas meer aan te nemen. Hij zag mij een tijdlang wezenloos aan; maar gehoorzaamde en toen wij vertrokken, greep hij voor een huwelijksvoltrekking te laten gebruiken en dat wel, toen de heer Peel Speaker was en diens doch ter met den heer Rochfort Maguire zou trouwen. Doch om de een of andere reden is er toen niets van geko men en dezen trouwden in de St. Margaretskerk, die vlak bij de Westminster Abdij staat en waar zeer offi ciëele huwelijken in den regel voltrokken worden. Zoo doen.de wordt het huwelijk van Lord Loreburn het eer ste dat daar zal worden voltrokken. Dit heeft zijne eigenaardige bezwaren vooral waar het zulk een hoog geplaatst persoon geldt. Men kan namelijk niet meer dan 240 personen plaatsen en zoodoende kunnen alleen de ministers en hunne vrouwen en de naaste bloedver wanten van bruid en bruidegom er plaats vinden, want daar hier het ministerie zoo wat 50 man sterk is, blijft er van de 240 plaatsen niet veel over. Nu ik toch, zooal niet in de politiek, dan toch in een politieke omgeving ben, wil ik nog een paar zonder linge gebruiken vertellen, die men bijna dagelijks in het parlement ziet toepassen. lederen dag gaat de Sjjeaker voor de zitting met gebed geopend wordt, in zekere statie naar de vergaderzaal. Hij draagt pruik en tog-a, de „Mace," het teeken des gezags wordt voor hen uitgedragen en alles is heel plechtig. Zoodra hij nu in de zaal komt, maakt hij drie diepe buigingen te gen zijn eigen zetel, die aan het andere eind staat, Die drie buigingen ziet men ook ieder lid maken, die pas ge- of herkozen, voor het eerst zijnen zetel gaat inne men. En niet alleen hijzelf maakt de drie buigingen doch ook de beide leden welke Héiii binnenleiden bij dien eersten keer. Tevens ziet men dan den Speaker bij elke buiging even zijn steek, die hij daarvoor heeft opgezet afnemen en als men nu weet, wat die drie bui gingen beteekenen, maakt dat steekafnemen nog al een dwazen indruk, hoewel er natuurlijk niets oneerbiedigs mee bedoeld wordt. In lang vervlogen tijden, toen de afscheiding tusschen kerk en staat hier nog veel min der scherp was dan nu, stond namelijk naast den voor- zittersstoel een altaar, met de Heilige Hostie er op en de drie buigingen golden deze laatste. Ik heb wel eens hooren vertellen, dat de meeste leden van het parlement weten wat dat buigen betee^ent en het maar werktui gelijk blijven doen. Een andere werktuigelijkheid; is'de gewoonte, wan neer de zitting 's avonds wordt opgeheven, dat dan alle suppoosten, dienders en kamerbewaarders door het ge heele g'ebouw roepen „Wie gaat er mee naar huis?" (Who goes home?) Dat gebruik is ontstaan in de dagen, dat het 's avonds alles behalve veilig was, alleen door Lon don's straten te loopen daar de politie slecht en de straatroovers brutaal waren. De leden sloten zich daarom zooveel mogelijk bij elkaar aan en waren zoo doende beter in staat een aanranding af te staan. Men beseft evenwel dat die voorzorgsmaatregel tegenwoor dig geen den minsten zin meer heeft en toch wordt hij nog geregeld iederen dag volgehouden. Ook eigenaardig is het, wanneer men in kloostergan gen komt, waarover ik in het begin van dezen brief ge waagde en die nu voor kleedkamer of juister garde ro bes dienen, dat men daar wel overjassen en paraplui es of stokken, doch zoo goed als geen hoeden ziet. De leden houden hun hoed haast altijd bij zich. Ze zitten met doen hoed op in de zaal en nemen hem allen af als zij opstaan, om te spreken, of om te loopen. Slechts bij eene gelegenheid mag een lid zittend, of liever moet hij zittend spreken en dan moet hij ook een hoed op heb ben. Heeft hij- er zelf geen bij zich, dan leent een buur hem er een en als de hoofden dan erg veel in groote ver schillen, krijgt men natuurlijk allermalste vertoonin gen. Of de hoed zakt hen over het gezicht, of wel hij staat met moeite te balanceeren. Die eene gelegenheid, om te spreken zittend, met een hoed op, is wanneer de sluiting van het debat of de verdaging der zitting is mijn arm en zeide: „Gij zijt een man; wilt gij mij hel pen naar huis te komen?" Ik bracht hem zelf daar heen en gaf mij van dien dag af de grootste moeite voor hem; nooit echter slaagde ik er in hem volkomen nuchter te krijgen. Op -al mijne smeekbeden antwoord de hij: „Ik ben een ellendeling, dat is waar; maar ik moet doordrinken. Ik ben bang voor het ontwaken." Hij stierf achttien maanden daarna, buiten bewustzijn, meenden de doctoren; maar ik wist wel beter; want hij hield niet op het woord„Ontwakente herhalen. Hij was ontwaakt en dat verwrong zijn gelaat zoo vreese- lijk, dat zijne kennissen aan stuipen geloofden. Een ontwaken nog ontzettender dan dat van John Marston lie slechts eigen leven verwoestte, wacht Djala's moe der en er moeten oogenblikken zijn, waarin zij dat ge voelt. Ook zij zal zich niet altijd kunnen bedwelmen zooals zij nu doet. Met hare jeugd zal ook hare macht over de harten voorbijgaan, en dan zal het bewustzijn tcrugkeeren, afgrijselijk, altijddurend." „Nu, zoo gij u dat meisje aan wilt trekken, dan is laar natuurlijk niets tegen," zeide mevrouw van Breu ken: „zoolang gij zelf geen kindereji hebt." „Al wordt dat geluk mij ook geschonken, Djala zal altijd de oudste rechten op ons hebben, moeder, tenzij en daar vrees ik dikwijls voor, dat Annie haar ien een of anderen dag tot zich terugroept. Laat zij ons haar behouden, dan willen wij alles aanwenden, om haar op te voeden tot eene edele vrouw, met een groot levensdoel." „Daar hebt gij weer een der dwaasheden, die gij aan llélène dankt!" riep de oude vrouw uit: „Gij zijt voortdurend over het woord „levensdoel" bezig, sedert uw terugkeer, alsof heel het menschdom, uwe aan staande vrouw alleen uitgezonderd, voor niets leefde. Niets is onrechtvaardiger. Zie Mathilde eens aan: zij zit in allerlei liefdadige besturen en tal van dingen voor armen. Haar tijd is zoozeer ingenomen door dat lies, dat zij geen drie uren van den dag voor mij overhoudt. Dat is toch wel degelijk een levensdoel hebben, al spreekt zij er ook niet over; maar ik kan u ---- -.ataiWfetjfcs*w. voorgesteld; daar moet dadelijk over gestemd'worden en men mag alleen den Voorzitter vragen of een op merking maken over het al of niet buiten de orde zijn van het voorstel. Die gehechtheid aan hun hoed is ook alweer een zeer oud symbool van de onafhankelijkheid van het parle ment tegenover de Kroon; zooals men weet is de hoed altijd het teeken van vrijheid geweest, men denke slechts aan de Grande's van Spanje, die hunne koning met ongedekte hoofden naderen, de legende van Wil helm Teil en Gessiers hoed, de phrygische muts der republikeinen en andere dergelijke dingen. In vroeger eeuwen moest het parlement wel op dergelijke dingen staan, doch nu niet meer natuurlijk, en het gebruik is vrij zinledig. Nog maller evenwel is de gewoonte, die ook dagteekent uit die dagen van strijd met de Kroon, om de deuren der zaal te sluiten, zoodra een koninklijke boodschap in aantocht is. Die wordt over gebracht door den Gentleman of the Black Rod, een hofbeambte van hoogen rang, die een zwarte sta f draagt. Als die aankomt, hoort men nu nog roepen: „Black Rod," bij wijze van waarschuwing, de Sergeant at Arms, ook al een zeer hooggeplaatst ambtenaar, sluit fluks de deuren en laat den ander flink daarop bonsen. Dan kijkt hij doodvoorzichtig door een kijk gaatje in do deur of er ook gevaar dreigt, deelt den voorzitter mee, dat dit niet het geval is en deze geeft dan eerst verlof den vertegenwoordiger van Zijne Ma jesteit toe te laten. Wanneer men den oorsprong van al deze dingen in het oog houdt, worden ze wel interessant en in elk ge val is het alles buitengewoon eigenaardig, evenals de huwelijksvoltrekking morgen, waarover ik begon en die mij ongezochte aanleiding gaf een ander van andere gebruiken te vertellen, maar ik hoop, tot genoegen mij ner lezers. De doodstraf voorkomen door trouwbelofte. Het is in vroeger tijd enkele malen voorgekomen, dat misdadigers van de straf des doods werden vrijgelaten, wanneer een vrouw zich aanbood hen te trouwen. Men hechtte toendertijd aan de zegenrijken invloed van de vrouw blijkbaar zoo groote waarde, dat men meende dat haar invloed in het huwelijk den meest verstokten bandiet nog tot een goed mensch kon maken. In de geschiedenis van het burger-lijfstraffelijk recht zijn enkele voorbeelden aan te wijzen; wij zullen er een van aanhalen: In Juni 1598 werd te Utrecht een krachtvol'jonge ling wegens veelvuldige misdrijven veroordeeld om ge hangen te worden. De bewoners der voorstad buiten de Waardpoort, waar hij zich vroeger opgehouden had, stelden nu alle middelen in het werk om hem vrij te krijgen; zij deden zulks met goed gevolg, en zie hier hoe zij die zaak hadden aangelegd. De patiënt werd naar de strafplaats gevoerd, op het Vreeburg. De scherprechter en zijne knechts waren daar reeds ijverig werkzaam. De ladder stond aan de galg en de strop was gereed hem te ontvangen. De gewone lijkzangeu werden aangeheven. Daar zag men een schoon meisje naderen van 18 jaren, las een bruid met bloemkransen versierd. Zij smeekte om vergiffenis voor den misda diger dien zij tot haren man begeerde. Dit verzoek werd door de overheid ingevwilligd, op zekere voor waarden en na ernstige vermaning. Een priester ver bond hen openlijk in den echt, terwijl het omstaande volk bad. Bij het einde der plechtigheid klapten de beulsknechten van blijdschap in de handen. Hoe zonderling dit gebruik ook was, het had toch een dergelijke kracht, dat zelfs een man als Alva het eer biedigde, althans Bor verklaart dat men „ten tijde van den Hertoch van Alba sommige boosdaders het leven verklaren, dat ik reeds sedert eenigen tijd van plan ben daar voor goed een eind aan te maken. Het is een ziekelijk verschijnsel, van den modernen tijd, dat jagen naar bezigheid buitenshuis. Onze dochters moeten zich allereerst aan hare moeders wijden, anders verstaan zij hare duurste plichten niet." „Maar, mama, gij zijt nog gezond en krachtig; gij hebt eene uitstekende huishoudsterwierp Alfred haar tegen, bevreesd dat zijne zuster, die toch reeds een vrij moeielijk leven leidde nog van hare liefste belangen zou worden beroofd. „Ik spreek ook niet van het huishouden," hernam de oude vrouw scherp„dat zal niet licht verwaar- oosd worden, zoolang ik er nog ben; maar van mijzel ve; Mathilde moest van ochtend tot avond aan mijne zijde zijn, in plaats van zich aan allerlei vreemden te geven." Van Breuken stond op; dit gesprek begon hem te benauwen. Hij snakte naar lucht, naar dc eenzaam heid der bosschen en, na zijne moeder verzocht te heb ben niet op hem te wachten met het tweede ontbijt, zwierf hij den weg uit naar het Soerensche boseh, langs paadjes, waar hij vrij wel kon berekenen zoo goed als niemand te zullen ontmoeten. Hij droeg den zwaren last in zich om van een ge broken afgodsbeeld. Zijn vader had hij onmogelijk kunnen liefhebben of achten; maar zijne moeder daar entegen was hem dubbel dierbaar geweest, had hij ver eerd als eene martelares in het verleden, als eene hei lige sedert* de eerste dagen van haar weduwenstaat. Indien zij soms wat streng mocht schijnen, haar zoon schreef dat aan vroeger tijden toe, zij werd er hem slechts te liever om; want hij dacht dan aan de som van droefheid, welke er toe noodig was geweest, om het schoone meisje met de duivenoogen, wier-beeltenis in hunne zitkamer hing, te herscheppen in de stille, trotsche vrouw, met den stalen blik en de saamgeklem- le lippen. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1907 | | pagina 5