DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Nieuwjaarswenschen. DE ZIEKTE DER EEUW. No. 301. Honderd en negende jaargang. 1907. ZATERDAG 21 DECEMBER. Nieuwjaarswenschen DE BRIEF* FEUILLETON. Kerstvrede.* Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. ZH, die zich met 1 Januari a.s. op de Alkmaarsche Courant abonneeren, ontvangen de tot dien datum verschijnende nummers GRATIS. In het nummer van den Oudejaars avond, hetwelk DINSDAG 31 DECEM BER verschijnt, zullen wederom worden opgenomen 25 cents h contant DE UITGEVERS. F. v. d. K. VOOR DE DAMES. Kijkjes in de Modewereld. ALKMAARSCHE COURANT. IA. VI Eene Poolsche vertelling. Onophoudelijk dacht zij aan haar eenigen zoon Mi- chasch. Tot aan het Uralgebergte, naar Samara, was hij gereisd, waar hij bij den bouw van een nieuwen spoorweg werk had gevonden. Zijne moeder was niet in staat geweest hem van die verre reis terug te hou den: sedert jaren blind en verzwakt, kon zij op haar zoon geen invloed meer uitoefenen. Toen hij den dag der afreis had bepaald, weende zij bittere tranen. Zij weende en bad, maar het hielp niets. Hij reisde af. Van nu af scheen zij hem des te inniger lief te hebben, en hoe grooter de afstand was die hen scheidde, des te sterker werd haar verlangen. Zij dacht aan niets anders dan aan hem. Dat was haar geheele wereld. Zoodra iemand haar kleine ka mertje binnentrad, begon zij van haren Michasch te vertellen. Wanneer zij alleen was, sprak zij op halt- luiden toon voor zich heen, voortdurend over haar jon gem Wanneer zij in de kamer naast de hare hoorde lezen stond zij haastig op, ging met uitgestrekte handen op den tast naar de deur, en vroeg: „Is er misschien een brief van Michasch gekomen?" Haar geheele leven was in dezen tijd van niets an ders vervuld dan van de gedachte: bericht van hèm! Zij woonde in bij menschen, die alleen met veel over leg konden rondkomen. Van het kleine pensioen, dat zij na den dood van haar man, een spoorwegbeambte, van de maatschappij ontving, kon een klein kamertje, met kost en verwarming, worden betaald. Licht had zij niet noodig, omdat zij toch niet kon zien. Hooit verliet zij haar kamertje, zoodat zij aan het stelletj oude kleeren, die zij nog van vroeger bezat, genoeg had. Zoo waren dan hare laatste levensdagen verzorgd. Ha re huisgenooten waren heel geschikte menschen. Als zij het soms met ■elkaar aan den stok hadden, dan kwam dat door de bekrompen financiëele omstandigheden waarin zij dikwijls verkeerden: die verstoren zoo vaak een anders goede harmonie Ook zij hadden een zoon, Kasio, evenals Michasch eenig kind, maar 't was een ondeugende kwajongen. Hij hield er van de oude vrouw te plagen en veroor loofde zich allerlei vrijpostigheden tegenover haar. Hij verplaatste de meubeltjes in haar kamertje, zoodat het oude moedertje er over struikelde en viel; en als zij te bed ging, viel er dikwijls een pot water om, dien hij op haar kussen of dekens had gezet, zoodat alles doornat door LOUISE STRATENUS. 61) Ja, zij is ontzettend, de ziekte der eeuw," mompelde hij„ook in dit land richt zij groote verwoestingen aan. En geen geleerden die er raad tegen weten. Het ge neesmiddel moet uit den lijder zelf komen. Gisteren nog deed ik den haat van een arme tegen de geldelijk bevoorrechten in medelijden overgaan, door hem de statistieke opgaven voor te leggen, die bewijzen, dat bijna zonder uitzondering alleen lieden uit de gegoede klassen, of burgers, die een onbekommerd bestaan heb ben, door die krankheid worden aangetast. Toen de man daar goed van was doordrongen, verklaarde hij lie ver zijn leven lang voor den broode te willen zwoegen." „De uitbreiding is angstwekkend," verklaarde de Meerbeke: „Ik kocht als reislectuur eenige hollandsche couranten en daarin vond ik niet minder dan twee berichten van nieuwe geopende sanatoriums; zes ad vertenties vragende om families, bereid zenuwlijders in hun gezin op te nemenvier aanvragen om juffrouwen van gezelschap voor dergelijke patiënten, acht annon- cen waarin naar geschikte verpleegsters voor zenuw ziekten werd gevraagd. Veldwijk, Voorburg, Koudewa- ter, Zutphen, Meerenberg, Laag-Soeren, alles is vol. vynar gaan wij heen? Van Dalen is tobbende, omdat hij het een last vindt de coupons te knippen der effec ten, hem door zijne rijke vrouw aangebracht, en kan toch niet besluiten die taak aan iemand - anders toe te vertrouwen. Dat allerliefste mevrouwtje Beeling, dat zulk een eharmanten man en schatten van kinderen heeft, wierp zich eene week geleden voor den trein, 'omdat het haar te veel was haar huishouden na te gaan. Dokter Berghof, de eminente jonge chirurg, ver beeldt zich een levenden vogel te hebben ingeslikt en •werd. Maar de oude vrouw verdroeg alles met enge lengeduld. „Wat een gemeene bengel!" riep zij dikwijls in hare eerste opwelling, maar zij vergaf hem verder al heel spoedig bij de gedachte aan haren Michasch. „Dat zijn de vlegeljaren!" fluisterde zij dan, wan neer zij weer kalm was geworden. „Michasch was ook zoo uitgelaten. Wat hebben de lui zich niet dikwijls bij me over hem beklaagd! Zoo'n jongen moet immers wel kattekwaad uitvoerenToen Michasch zoo oud was als hij.Zoo draiade bij haar altijd alles weer op Michasch uit. Op een goeden dag riep Joseph, de vader van Kasio: „Een brief!" „Van Michasch?" „Ja!" „Aan mij?" „Heen, aan mij, maar hij schrijft over jou!" En Joseph las de gelukkige vrouw den brief voor: Michasch ging het tamelijk goed, hij had zich voor drie jaren verbonden, dan was dat baanvak gereed; hij verdiende nu al heel goed en hoopte zijn moeder weldra eens wat te zenden. Hij informeerde naar haren wel stand, of zij goed gezond bleef, en vroeg of Joseph zoo goed zou willen zijn hem omtrent een en ander even in te lichten. Hij leefde! Hij was gezond! En 't ging hem goed! Het oudje weende tranen van vreugde, 's Avonds vroeg zij haar huisheer of hij Michasch gauw wilde antwoorden. „Zeker, morgen schrijf ik hem," antwoordde deze. „Och, mag ik dan op de laatste bladzijde iets schrij ven; al kan ik niet meer zien, toch heb ik het schrijven nog niet verleerd." Den volgenden dag voegde zij eenige krabbels bij den brief. Dat stelde haar evenwel niet gerust, 't Was of zij integendeel door hevige onrust werd gekweld. Den derden dag vroeg zij op schuchteren toon aan de vrouw des huizes: „Mag ik Michasch' brief hebben? U hebt hem tcch niet noodig. en ik zal hem als een kostbaar kleinood bewaren." De vrouw des huizes antwoordde vriendelijk: „Je zult den brief hebben, zoo gauw als Kasio uit de school komt. Hij heeft hem t laatst gelezen, en weet ook wel waar hij hem heeft gelegd." Met ongeduld wachtte de oude, dat Kasio uit de school kwam. Zij wist zich evenwel zóó lang stil te houden, tot hij had gegeten, toen vroeg zij hem om Michasch' brief, en of hij dien wou opzoeken. Maar Kasio had veel te veel haast> om bij zijn speel kameraden te komen en hij antwoordde: „Ik heb geen tijd, vanavond zal ik hem wel zoeken „Goed, goed, vanavond danantwoordde het moe dertje. Maar des avonds was de brief niet te vinden en het oudje werd tevreden gesteld met de verzekering, dat men hem den volgenden dag wel zou zoeken. Maar wel dra gaf men het op, omdat hij toch niet was terug te vinden en men 't ook slechts een dwaas idee van de oude vrouw vond. Deze hield evenwel niet op, telkens weer op zachten maar dringenden toon naar den brief te vragen. „Misschien ligt hij tusschen je schriften?" „Die heb ik al doorgekeken, maar ik heb niets gevon den." „Misschien onder de kast?" »'k Heb overal gezochtmaar er is niets te vin den." Toen kwam voor de eerste maal over hare lippen de klacht over haar treurig lichaamsgebrek. „Mijn God," fluisterde zij, „als ik maar weer zien kon! Dan zou ik hem wel vinden. Had zij het ge zicht maar weer terug, dan kwam alles wel weer te recht. Eindelijk begon 't Kasio geducht te vervelen. El- ken dag, soms twee- of driemaal, moest hij „dat gezeur' aanhooren. En wat kon hij er aan doen! de brief was weg, en daarmee uit! Op zekeren dag schoot hem een boosaardige gedach te door het hoofd, waarover hij bijzonder in zijn schik was. Een uitstekende invalHij zette zich aan een tafeltje, nam een velletje papier en schreef met zijn on geoefende hand de volgende regels er op: „Juffrouw Statowska is een vervelende zeuroor. Ze is een gekko oude vrouw. Michasch is een domme vent!" Hij vond zijn inval buitengewoon slim. „Juffrouw Statowska, de brief is er!" riep hij. „Wel? De brief! De brief van Michasch!" Over haar geheele lichaam sidderend, stond zij op en strekte bei de handen uit. „Waar was hij dan?" vroeg zij met be vende stem. „Achter de kachel „Zie je wel.... ik heb 't wel geweten, dat hij te recht zou komen!" Zij ging zitten, drukte den brief vast aan hare borst en bedekte hem met kussen. „Dank je wel, dank je wel, Kasio," zeide zij met ont roerde stem. Van nu af was deze brief haar vreugde en troost. Zij scheidde zich er niet van en droeg hem steeds op haar borst. Als zij insliep, drukte zij hem in hare hand vast in elkaar. En eiken dag, als zij alleen in haar ka mertje zat, haalde zij het papier voor den dag en bedek te het met kussen en tranen. het dier van binnen te voelen pikken. Hij is verder normaal, maar -wil niettemin volstrekt zijn maag la ten opensnijden. De rijke weduwe van den Aalpoel heeft reeds elf pogingen tot zelfmoord gepleegd, uit plotselinge wanhoop over den dood van haar echtge noot, dien zij tien jaar lang in het geheel niet betreur de. Waar gaan wij heen?" „Geen van die allen bezitten geloof genoeg om hun levensdoel te begrijpen," zeide van Breuken verdrietig'. „Ik weet het niet," hernam de admiraal hoofdschud dend: „Geloof alleen is niet genoeg, zooveel is zeker." „Vergeef mij het daarmede slechts gedeeltelijk eens te zijn. Wat is geloof Ziedaar de groote vraag. Dui zenden wanen zich geloovig, omdat zij zekere feiten, betrekking hebbende op God, voor waar aannemen en met woord en daad andersdenkenden verketteren. Zij gaan trouw ter kerke en klaar zijn zij met hun geloof. Tndien morgen de woning, waarin gij u bevindt, in brand geraakte en iemand door de vlammen heendrong om u te redden, u ten koste van zijn leven daaruit weg droeg, zoudt gij' niets te veel achten om de laatste wen- schen van dien man op te volgen. Christus is aan Jiet kruis gestorven voor ons behoud; dat nemen tallooze lieden aan; maar hoe weinigen bekommeren zich om de vraag wat zij in dank voor zijn offer kunnen volbren- ê'6n, om de taak welke hij hun opgedragen heeft. Als pij hun vroegt wat zij in ruil voor Hem of voor God doen, zouden zij u als verdwaasd aankijken. Zij bewij zen Hem immers reeds de eer te gelooven dat Ilij wer kelijk voor hen leed en stierf; Zijn offer aan te ne men. Dat schijnt hun volkomen genoeg. Maar zulk geloof is zelfzucht en zelfzucht draagt de kiem van dood in zich. Zulk geloof kan niet redden; zelfs van eene ziekte als die ons bezighoudt." „Hebt gij in lang geen brief van huis ontvangen vroeg de grijsaard plotseling. Van Brenken keek haastig op. „Mathilde schrijft nooit; mijne moeder eens in de veertien dagen; maar zij scheen gezond, voor zoover ik uit haar laatste schrijven op kon maken. Waarom vraagt gij dat, admiraal?" „Omdat Mathilde's toestand mij niet bevalt. Ik Stil liggen in de Kerstnachtschemering Der landlièn hutten, diep in 't land, te droomen, Lachend in de blanke maanlichtstroomen Glijden wolkjes langs den wijden hemelkring. i Stil zweven kinderen eener lichtende erbarming In droomgewaad de schaam'le stulpen binnen, En schenken hen, die hunne kussen minnen, Schat van geneugt in hun teed're omarming Stil zweeft een goede God over 't aardrijk henen, En 't lachen zwijgt, en 't wild-woest stenen Bij 't koesterend dalen van den zoeten slaap Brengt kalmte en vrêe in alle aardsche woningen, In hutten van armen en paleizen van koningen, Maakt blij-rijk aan droomen den armsten knaap. Stil staan de sterren der luchten te droomen, Goudwazen omsluieren haar gla 'zend gelaat, Goudwazen vormen haar wijde gewaad, Licht aan den rijkdom der zonne ontnomen. Licht, dat den nacht tooit zoo mooi en zoo goed, Licht, dat de zangen zoo ernstig doet ruischen, Licht, dat gebeden zoo g'loovig doet bruisen, Licht, dat het „Vrede op aarde" begroet. „Vrede op aarde" zoo fluist'ren de sterren, En 'k hoor het ook lisp'len heinde en verre Op aarde waar schoonheid van ziele nog troont „Eere zij God," juichen Engelenkoren, En 't stijgt ook op aarde, en 't dringt in mijn ooren, Overal, waar het geloof aan den Heiland nog woo it. hoorde van anderen, dat zich ook bij haar eene zenuw ziekte geopenbaard had en, ofschoon ik zeer goed weet dat uwe moeder mijn gezelschap alles behalve op prijs stelt en ik haar daarom genadiglijk van de verveling mijner bezoeken ontsloeg, ging ik er, den dag vóór mijn vertrek toch heen, in schijn om haar te vragen, of zij mij niets had mede te geven voor u; maar in waarheid, om mij met eigen oogen van Mathilde's toestand te overtuigen. I we moeder was uit en mij werd belet gegeven, toen ik naar de freule vroeg. Gij begrijpt dat ik mjj niet liet afschepen, in weerwil van de wanhopige pogingen van de dienstbode; maar rustig de achterka mer binnenging, waar zij op een sofa lag. Eerst wilde zij wegloopen, toen echter bedacht zij zich en begon over hare kwalen te spreken. Gij kent ze, zoo gij ooit een zenuwlijder hebt aangehoord. Er was geen woord tusschen in te brengen; zelfs als ik van u en de kinde ren sprak, luisterde zij slechts beleefdheidshalve. Zij voert niets meer uit, verklaart zij zelve; noch lezen, noch wandelen, noch huishoudelijke bezigheden, noch ontvangen van bezoeken." „Arm kind!" riep van Brenken vol leedwezen: „Maar hoe ziet zij er uit?" „Gezonder dan ooit. De ziekte is alleen moreel." „En hoe houdt mijne moeder zich daaronder?" „Zij tracht de zaak nog verborgen te houden; maar is er natuurlijk zeer door gedrukt." „Ik zal er haar heden over schrijven, er moet vol strekt iets tot Mathilde's redding worden gedaan. In den aanvang kan men zulk een lijden nog keeren." „Beproef het; misschien zou uw moeder in deze om standigheden over te halen zijn haar voor eenige maan den tot u beiden te zenden en dan bestaat er kans op ■heasteld; maar ik beschouw dat ook als het eenige ge neesmiddel in haar geval." Na met Hélène te hebben gesproken, schreef de jon ge man zijne moeder op zoo hartelijke wijze, als ware er nooit sprake van eenige verkoeling tusschen hen geweest en noodigde haar uit onverwijld Mathilde tot hem te zenden en dan later zelf te komen oordeelen of zijne geneesmethode geen wonderen had verricht. Hij sprak haar verder van de gunstige ligging hunner wo- „Eere zij God En het Kindje, dat daalde Uit weelde der Heem'len op 't aardrijk neer Dat als leliën plantte de heilige leer, Waar liefde en kracht van den Godmensch uitstraalde. Yrede op aarde aan allen, die leven In onschuld en misdaad, in reinheid en wrok, Straks luidt in klankvolle accoorden de klok Twalef uur In dier klanken opwaarts streven Ruischt droevig de bede laat al de veeten Van twistende volken zijn vergeten, De aarde rijk zijn aan liefde en vreê O, laten we streven naar 't heilige leven Naar 't voorbeeld door 't Kind dezes nachts ons gegeven, O, ruischt uit aller monde dit gloria mee Eere zij God in de hoogten der Heem'len, Eere zij God op deez' duistere aard, Vrede zij daar, waar de sterrekens weem'len. Vrede is 't streven des menschen zoo waard Vrede in d'harten van allen die strijden, Liefde in 't hart, dat de liefde niet kent Berust ing aan allen, die klagende lijden, Eere zij God ook in smart en ellend Deze gedichten zijn ingezonden door een zestien jarigen verpleegde in het Rijksopvoedingsgesticht hier ter stede. Red. Bal-masqué-costuums. Nu het bal-masqué, dat hier ter stede gegeven zal worden, met zoo rassche schreden nadert, willen we nog gaarne eenige costuums beschrijven, die voor een der gelijk bal in aanmerking komen. Het costuum van „een Duitsche edeldame uit de XVI eeuw" moet door een dame gedragen worden met een flink figuur en een waardig voorkomen, 't Is een alleraardigst costuum, dat een bijzonder chiquen in druk kan maken. Van het voornaam-kleedend gewaad wordt de rok vervaardigd van koperkleurige wollen stof, het lijfje van eenigszins donker-gekleurd fluweel. Onder op den rok, die lang sleept, worden 3 breede banden van zwart fluweel aangebracht. Van boven wordt de rok inge haald, maar zóó, dat hij in breede plooien afhangt. De losse voeringrok moet even lang zijn als de rok van het costuum. Het lijfje is, zooals we reeds zeiden, van fluweel, van boven is het rond uitgesneden en afge werkt met 3 cM. breed galon, dat vlak op de stof wordt genaaid. Het lijfje is nauwsluitend en eindigt bij do taille. De lange manchetten van de mouwen zijn ver vaardigd van hetzelfde fluweel als het jakje. De pof fen, twee in getal, waaruit de mouw verder bestaat zijn van ivoorkleurig satijn. Over de poffen zijn donkere zijden koorden aangebracht die kruiselings over elkaar loopen. Tusschen de beide poffen is een reep stof van den rok aangebracht, die van boven en van onderen ge garneerd is met hetzelfde galon als op het lijfje is ge naaid. Ook de manchetten worden met deze gar neering versierd. Het haar wordt in 't midden gescheiden en valt in een vlecht op den rug. Op het- hoofd wordt een netje gedragen van gouddraad met paarlen versierd, dat evenwel van voren onder den fluweelen hoed uitkomt, waarvan op zijde een groote witte struisveer afhangt. ning, zoo dicht bij het bosch, van Hélène's vriendschap voor zijn zuster, van de heilzame afleiding, welke de kinderen haar zouden geven. „Wilt gij haar brengen," schreef hij„dan zijt gij ons welkom, dat behoef ik u niet te zeggen, lieve moe der. Mijne woning is de uwe; gij zult er de hartelijk ste liefde ontvangen." Per keerende post kwam het volgende antwoord: „Lieve Alfred, Men kan wel zien dat de Meerbeke zijn halve leven in een longroom sleet, waar men, maanden achtereen voortdobberend tusschen lucht en water, zijne dagen voor een nieuwtje zou verkoopen. Ik had Mathilde's toestand voor u willen verzwijgen, omdat ik weet welk eene dwaze voorstelling gij beiden n van de ondoorgrondelijke oorzaken dier ziekte maakt; doch de oude babbelaar, dien gij met uw vertrouwen wilt vereeren, heeft gesproken, dus dient die voorzorg verder tot niets. Laat mij beginnen met u te danken voor uw voor stel. Ik ben overtuigd dat het vriendelijk bedoeld werd. Ik heb gemeend er Mathilde niet eens over te moeten raadplegen. De minste gedachte aan eene ver plaatsing of het zien van iemand anders dan mij, ver ergert haar lijden. Zij moest twee dagen te bed door brengen, ten gevolge van het bezoek van den admiraal, ofschoon zij mij herhaaldelijk verzekerde, dat hij de goedheid zelve voor haar was en haar geen oogenblik met zijne ons zoo welbekende ironie lastig viel. Het was eene zware beproeving, die de Heer mij op mijn leeftijd toezendt. Wat kan eene, moeder smarte lijker vallen, dan een dierbaar kind te zien lijden? En Mathilde is steeds de liefste der dochters voor mij geweest. Nooit heeft zij er aan gedacht mijn wil ook maar in de geringste opzichten te weerstrevennooit voelde zij zich gelukkiger dan aan den ouderlijken haard. Zij zal er dan ook blijven tot zij genezen is, al moet dit, volgens onzen doktor ook zeven of acht jaar duren. Volgt eenmaal haar herstel, en ben ik dan nog op aarde, dan hoop ik eene lange reis door Zwitserland of elders te maken, waar zij geheel en al bekomen kan, alvorens weêr in de samenleving terug te keeren. Wordt vervolgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1907 | | pagina 5