DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
DE ZIEKTE DER EEUW.
No. 306
Honderd en negende jaargang.
1907.
MAANDAG
30 DECEMBER.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
Uit Hof- en Hoofdstad.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,—.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Verordeningen op het heffen en invor
deren van wik- en weegloonen,
De Kabinetscrisis.
Gouverneur-Generaal Van Heutsz.
Suikerconventie.
ALKMAARSCHE COURANT.
IA. VI
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alk
maar brengen ter algemeene kennis, dat in het Ge
meenteblad van Alkmaar, No. 249, is opgenomen het
besluit van den Raad dier gemeente van 2 October 1.1.,
waarbij zijn vastgesteld
welke verordeningenheden afgekondigd, gedurende
drie maanden ter gemeente-secretarie voor een ieder
ter lezing zijn nedergelegd en aldaar tegen betaling
van f 0.075 in afdruk zijn verkrijgbaar gesteld.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter.
28 Dec. 1907. DONATH, Secretaris.
HINDERWET.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alk
maar brengen ter algemeene kennis, dat heden op
de gemeente-secretarie ter visie is gelegd het aan
hen ingediende verzoek met bijlagen van J. VERMEU
LEN van beroep reizigerwonende te Alkmaar, om
vergunning tot het oprichten van een gasmotor van
2 P. K.ten behoeve van zijne koffiestroopfabriek
in het perceel le Kabelstraat, wijk F no. 20.
Bezwaren tegen deze oprichting kunnen worden
ingediend ten raadhuize dezer gemeente, mondeling
op Zaterdag 11 Januari e.k., 's voormiddags te elf
uur en schriftelijk vóór of op dien tijd. Gedurende
drie dagen vóór gemelden dag kan de verzoeker en
hij, die bezwaren heeft ingebracht, op de secretarie
dezer gemeente van de ter zake ingekomen schrifturen
kennis nemen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter.
28 Pee. 1907.DONATH, Secretaris.
ALKMAAR, 30 December.
De buitenlandsche staatkunde in Frankrijk heeft
zich in het afgeloopen jaar hoofdzakelijk beziggehou
den met Marokko. Het Pransche volk deed dat ook,
maar de belangstelling is langzamerhand afgenomen.
Het ging er mede als met een langgerekt drama, waar
in het spannende moment maar niet wil komen. Boven
dien weet men niet of al dat vechten tegen Hafidisten
en Azisisten, Goumiers, Beni Snassen en hoe die Ma-
rokkaansche heeren meer mogen heeten, eigenlijk een
succes dan wel een nederlaag opleverde. Het Fransche
publiek heeft er genoeg van gekregen, het wil liefst
zoo weinig mogelijk van Marokko hooren en zien. Wel
licht denkt de Fransche overheid daarover net eender.
Een overheid verkeert in dezen echter in een andere
positie dan het publiek. Zij mag niet onverschillig
worden, maar moet de zaak doorzetten. En aan het
einde van het jaar komen er berichten dat er in Ma
rokko krachtiger doorgezet zal worden dan voorheen.
Generaal Drude is vervangen. Officiéél heet het dat
deze opperbevelhebber der troepen ziek .geworden is.
De regeering heeft hem commandeur in de orde van
het legioen van Eer gemaakt en hierdoor dus verkon
digd dat zij de diensten van dezen generaal, die in Da
homey en China zulke uitstekende veldtochten heeft
geleid, nog altijd op prijs stelt. Maar in stilte kon de
regeering er wel eens anders over denken. Er is in de
Fransche pers veelvuldig de klacht gehoord, een klacht,
welke kwam van deskundige zijde, dat Generaal Drude
niet krachtig genoeg optrad. Bij een flinker optreden
aldus werd veelvuldig beweerd, had men de expeditie
reeds in October kunnen eindigen, hadden de troepen
huiswaarts kunnen keeren en had de politie de rest
kunnen doen. Een van deze deskundigen was gene
raai Bonnal, die reeds van September af aan Drudes
taktiek scherp veroordeelde. De opvolger van den ver
trekkenden bevelhebber heeft zich dan ook reeds uitge
laten in een geest, waaruit blijkt dat hij flinker wil
aanpakken. Hij heet zooals men weet d'Ama
de en hij heeft in het Engelsche leger den Boerenoor
log bijgewoond en zich destijds onderscheiden door zijn
verslagen over dezen worstelstrijd. Hij had te Toulon
met groote opmerkzaamheid ook de expeditie van
Drude g'evolgd, zoodat hij, toen men hem een avond te
lefonisch opbelde en vroeg of hij naar Marokko wilde
gaan, daartoe onmiddellijk bereid was. Den volgenden
dag was hij te Parijs, waar hij ontvangen werd door
president Fallières, minister-president Clémenceau en
den minister van oorlog Piquart. 's Avonds verliet hij
de Seine-stad, echter niet, dan nadat hij aan de verte
genwoordigers der bladen, die hem letterlijk achter
volgden, had verklaard, dat hij hoopte zekere fouten te
vermijden.
In Casablanca vindt hij 6000 man en men zal hem
weldra versterkingen zenden. Generaad d' Amade zal
n. 1. dadelijk aanvallenderwijze optreden en al
lereerst trachten de Rasbah van de Medioena's, een ver
sterking van waaruit benden den omtrek steeds onvei
lig maken, te veroveren. Men mag dus in het begin
van 1908 nieuwe berichten over de expeditie verwach
ten en waarschijnlijk zal dan de belangstelling der
Franschen weer stijgen.
H. M. de Koningin is, naar aanleiding der ontslag-
aanviage van het ministerie, nog in conferentie ge
weest met jhr. mr. Röell, president van de Tweede
en jhr. mr. Van Swinderen, vice-president van den
Raad van State.
De correspondent van de N. R. Ct. te Batavia seint
De landvoogd wordt 31 December hier terugver
wacht.
De reis van den gouverneur-generaal naar Atjeh is
dus ook weer haast geëindigd. Z. E. vertrok, zooals
bekend is, den 21sten November via Singapore naar
Atjeh, en al dadelijk was de duur der reis op onge
veer 6 weken gesteld. Wat die reis opleveren zal,
moeten wij afwachten. Het eenige belangrijke bericht
daarover seinde de correspondent van het Handelsblad
n.l. dat telegrafisch de compagnie wielrijders naar
Atjeh was opgeroepen dus versterking van troepen
al is het op bescheiden schaal.
In het kort was de reisroute van G.-G. op Atjeh
29 November naar Lho Nga, 30 November naar Seuli-
meum, 1 December naar Lamnjong. 3 December naar
Sigli en verder op de oostkust tot Pangakalan Brandan.
Daarna terug naar Kotaradja, den 21sten December
naar Tapa Töean en misschien nog meer posten op
de Westkust, terwijl het plan was den 28sten dezer
terug te keeren om over Medan en Muntok naar
Buitenzorg te gaan. Hierin schijnt echter wijziging
te zijn gebracht, want blijkens een telegram vertrok
G.-G. reeds den tweeden Kerstdag van Atjeh naar
Medan. Men verwacht nu op oudejaarsdag den land
voogd op Java terug.
Naar men verneemt wordt de Memorie van Antwoord
op het Voorloopig Verslag betreffende het wetsont
werp tot goedkeuring der Suikerconventie, dat in de
laatste vergadering der Tweede Kamer tegen Dinsdag
7 Januari aan de orde was gesteld, door de betrokken
ministers in gereedheid gebracht.
De schrijver in de Opr. Haarl. Crt. schrijft over
den dag van Crisis
,,'t Is gezegd, kort na den 21en December j.l., door
hen die de parlementaire atmospheer kennen, hoe de
nadering van iets buitengewoons, iets ernstig-ge-
wichtigs, reeds uren tevoren gevoeld, waargenomen
wordt Wat men in het gewone alledaagse he
leven „voorgevoel" noemt, houdt daar verband meê
en is natuurlijk 't gevolg van allerlei kleinigheden
vreemde bijzonderheden, die men halfbewust opmerkt
die zich vervolgens aan u openbaren door die wonder
lijke stemming, waarvan ge u geen verklaring kunt
geven
De rust is dan geheel en al uit de hooge vergadering
geweken. En het gewriemel, dooreen-krioelen van de
leden mist toch het gezellige-lossige van de „brouhaha"
dier gesprekjes vlak-voor-recès. De expressie der
aangezichten is strak-ernstig, soms met iets bezorgds,
iets van febriele spanning. Een lid, dat langs de
perstribune gaat en door een der „muskieten" wordt
aangeklampt met losse opmerking, vraag of schertsend
woord, zoo door de opening bij 't trapje, antwoordt
vluchtig, met geforceerd glimlachje, haastig, in de
onnatuurlijke agitatie van iemand, die zit te wachten
op iets, waar kl z'n aandacht op geconcentreerd is.
Wie naar beneden, in de zaal kijkt, ziet een paar
groepjes van heel-ernstig, op gedempten toon pratende
heeren. Een van hen is aan 't woord Wat hij
zegt wordt door de anderen met zeer groote attentie
gevolgd Ge merkt op, dat er een paar zijn, te
ongeduldig om hem te laten uitpraten die hem telkens
in de rede willen vallen, maar dan door de anderen
worden aagemaand tot stilte, moud-houden De
heer Heemskerk, staat wijdbeens, woelend door z'n
blonde krullende haren, bijtend op z'n blonden
knevel. De spottrek in de fanatieke lichtblauwe
oogen heeft nu plaats gemaakt voor eene schittering,
een glans, die zegt hoe 't in hem gist en bruist
door
LOUISE STRATENUS.
66)
Zij wendde zich weg te vergeefs tot zijn buurman en
riep ^toen op eenmaal, op hartverscheurenden toon
„Neen,^ gij hebt gelijk; ik ben nog slechts een wan
delend lijk en het eind zal ook spoedig genoeg komen;
maar la,at mij tenminste een van allen een boterham
geven; ik heb sedert gisteren morgen geen kruimel ge
proefd."
„Maak dat je weg komt, of wij zullen een agent roe-
penbromde een der heeren.
„Och, mijnheer, een stukje brood maar! Wat kan
dat u rijken kosten?' hield het meisje vol, terwijl Hé-
lene s hand. zwaar op Annie's arm rustte, om haar te
dwingen toe te luisteren: „Ik zal u dadelijk met rust
laten. Gij weet niet wat liet zegt dien wolf aan zich
te voelen knagen en ik heb niets, in het geheel niets
meer, en ik zou toch nog zoo graag wat leven, hoe ziek
ik dan ook ben. Ik ben nog zoo jong. Als maar iemand
zich over mij ontfermd had, een plaatsbiljet voor mij
had willen nemen naar mijn dorpje bij Nantes, zou it
bij mijne moeder hebben kunnen sterven; maar daarop
hoop ik met meer; ik vraag nog enkel een stuk
brood."
Een der mannen stond op en duwde haar zoo ruw
van het tafeltje weg, dat zij wankelde. Zij herwon met
moeite haar evenwichtmaar de zakdoek, dien zij haas
tig aan de lippen bracht, was dadelijk rood gekleurd en
zij verwijderde zich met gebogen hoofd.
Hélène rees overeind.
„Gij hebt andermaal honger gezien; kom!" zeide zn.
Anme bleef sprakeloos.
Maar ditmaal liep hare gezellin heel snel, zoodat zn
binnen enkele oogenblikken de teringlijderes hadden
ingehaald.
„ILer hebt gij een franc voor brood," zeide mevrouw
van Breuken, zonder eenige inleiding: „Zoo gij mor
genochtend om tien uur aan de Gare St. Lazare zijt,
zal ik een biljet naar Nantes voor u nemen."
En zonder een woord van dank van de verstomde
vrouw af te wachten, verdween zij met Agnie door de
menigte.
Zij keerde thans naar de kaden terug. Het was reeds
over elven, de meeste woningen aldaar vertoonden geen
lichten meer. Degenen onder de inwoners van Parijs
die nog niet aan slapen dachten, hadden zich begeven
naar schouwburgen of boulevards. Hier was alles
doodsch en uitgestorven. Alleen de rivier bewoog zich
rusteloos voort, onheilspellend donker.
Annie rilde.
„Er is hier niemand," fluisterde zij: „ik weet niet
wat wij er doen. Men zegt dat er dikwijls dieven op
de kaden rondzwerven."
„Wel mogelijk; maar wij kunnen ons daarom niet
laten weerhouden van dezen laatsten tocht. Zijn wij
daarmede gereed gekomen, dan laat ik u vrij, dat be
loofde ik uj niet vóór dien tijd."
„Maar waartoe al deze moeite?"
„liet is mijne laatste ooging u te redden."
„Dwaasheid! Wilt gij mij genezen van mijne levens
moeheid door den honger van anderen?"
„Gij zult het zijn, als het verlangen in u op kan wel
len dien honger te stillen."
„Zeker zooals straks, toen ik een goudstuk toewierp
aan dien ouden man?" spotte Annie.
„Neen. want dat was wat brood, toegeslingerd
aan een hond. Lw hart heeft daarbij niet gesproken.
Men beleedigt niet als men uit goedheid geeft."
„TV eet gij, dat ik nooit vermoed had, dat gij zoo
streng wist te zijn, Hélène? Er was toch een tijd, waar
op gy van Annie, uw buurmeisje hieldt."
„Die Annie is gestorven. Alleen de prinses van
Himlapoor blijft over en voor haar voel ik slechts wat
mij voor den eersten den besten drenkeling bezielt: ik
zou hem willen helpen, onverschillig wat hij op het
geweten heeft. Neen, sla die straat niet in," en hare
hand omsloot met vasten greep den arm harer tocht-
genoote: „vergezel mij tot het eind, nog slechts één
misschien twee uren; daarna zien wij elkander naar
alle waarschijnlijkheid nooit wêer. Annie, het is hier
nu heel eenzaam, niet waar? Heel het Parijsche leven
is samengestroomd naar de plaatsen waar men zich
veimaakt; dit is het oogenblik voor de wanhopigen. In
zolderkamertjes, waar wij niet binnendringen kunnen,
wordt thans het komfoor aangestoken, dat met zijne
walmen het leven en de armoede van heele gezinnen
beeindigen moet. Denk aan dien doodsstrijd, als gij-
straks te midden van uwe weelde zult terugkeeren.- Het
zal niet lang duren of zij, die zelfs geen geld voor ko
len meer hebben, zullen hier aan komen sluipen naar do
rivier. Dit is het uur, het uur waarop de rijken feest
vieren en de armen sterven. Stil! daar beweegt zich
iets
Annie klemde zich angstig aan haar vast en beiden
bleven staan.
Uit de schaduw eener porte-cochère was eene donke
re gestalte te voorschijn getreden, eene vtouw, met een
zuigeling op den arm en twee kleine kinderen, die zich
aan haar kleed van lompen vast klemden.
„De vrouw van den winkel," fluisterde Hélène, toen
het gaslicht haar gelaat bescheen.
„Moeke, gaan wij nog niet slapen?" weende een der
kleinen.
Ik heb zoo'n honger!" jammerde de ander.
„Ja, ja; wij gaan slapen!" sprak de vrouw op schor
ren toon: „en in dien slaap voelt men geen honger
meer; nog maar een heel klein eindje!"
Ilelene had Annie bij de hand gegrepen en volgde
nu het viertal. De moeder strompelde toe op de brug,
die zich niet ver van daar voor de Seine uitstrekte.
Maar over die brug rolden nog voertuigenhet was
er niet rustig genoegmen zou haar nooit laten be
gaan. Dat scheen zij te bedenken; want zij liep op
eens rechtsaf naar eene donkere plek, in de schaduw
der bogen. Daar gekomenhield zij stil en zeide, met
nog heescher stem dan te voren:
„Omhelst mij, kinderen, wij gaan allen slapen.'
Zij kusten haar en toen hoorde men een kinderstem
metje zeggen:
„U vergeet met ons te bidden, moeke."
Een wilde kreet van smart beantwoordde die vraag.
De vrouw greep woest en met de kracht der vertwijfe
ling het tweetal op en ging den sprong in de eeuwig
heid wagen, toen er een andere kreet weerklonk en eene
vrouw met doodsbleek gelaat zich tusschen haar en de
diepte plaatste, onder den uitroep:
„1 erugGij moogt niet stervenHerinner u dat gij
hun het leven geschonken hebt. Hier is geld, een heele
beurs volLaat uwe kinderen leven
Eindelijk, eindelijk had Annie gevoeld dat zij moeder
was; eindelijk hadden kinderstemmetjes den ijskorst
om haar hart doen smelten, was daarmede een tempel
ineengestort, voor het eigen ik opgericht en, terwijl de
onbekende vrouw snikkend op de knieën zonk, de han
den met het goud het brood voor de kleinen ten
hemel strekkena, als wilde zij God getuige maken -van
Ds. De Visser loopt, zoo gauw z'n korte beentjes hem
dragen kunnen, naar een collega, wien hij iets te
zeggen heeft, waar haast bij is Hij trekt den
collega naast zich op een bankje, duwt telkens het
brilletje vaster op den kleinen neus en spreekt op
vasten, radden toon, de wenkbrauwen hoog-opgetrokken,
met blank wijsvingertje tikjes-gevend tegen een knoop
van collega's jas
De borstelharen van den heer Schaper staan nog
piekiger dan anders en een kleurtje van emotie
teekent zich af op z'n wangen Hij houdt zich,
de handen in de broekzakken, uiterlijk nog kalm,
maar de manier, waarop hij telkens naar boven, naar
de tribunes kijkt, duidt aan dat ook hem iets-bepaalds
praecocupeert Ouder-gewoonte drentelt de heer
Van Karnebeek door de zaal, terwijl zijn modieus-gele
luxe-schoenen kraakjes geven; de lange, schrale ge
stalte als zwengelend om schroeven, die wat losser
zijn gedraaidNu en dan even strijkend met de
hand over den kalenden schedelOndanks zichzelf
toch evenmin als de anderen in z'n „assiette ordi
naire Op z'n weg komt hij den heer De Beaufort
tegem wiens koolzwarte, expressieve oogen schitteren
als Kerst-lichtjes Die z'n nerveuse beweeglijkheid
niet meer meester is Die al-maar graait in z'n
langen, nu haast zilvergrijzen baard en wiens warm
zuidelijk temperament zich thans openbaart in bijzon
dere onrustigheid.
De heer Borgesius doet niets anders dan met een
paar vingers wringen en trekken aan z'n boord, alsof
die hem steeds nauwer, benauwender om den hals
klemt Staat met angstig omlaag-geduwde mond
hoeken heen en weer te draaien, een paar pasjes her-
of derwaarts, vluchtig-haastige gesprekjes houdend
met dezen of genen Dan weêr, heel langzaam
maar gewéldig geagiteerd, schuivend door de zaal
Zoo zoetjes-aan opstijgend tot de astrade van het
presidiaal bureau.
Nu staat hij achter den armstoel van jhr. Röell.
Het gelaat van dezen laatste is onnaspeurbaar van
expressie, 't Vertoont allerlei diepe lijnen en groeven
van een man, die gewoon is in diep nadenken te
zitten
Op wiens physionomie het lenige, elastische, ex
pressieve der jeugd plaats heeft gemaakt voor de
strenger-strakke uitdrukking der grijsheid De heer
Röell, lorgnet op den vleezigen neus geklemd, luistert
met zekere abstractie naar het nasaal gepraat van den
heer Borgesius, knikt dan eventjes, trekt de wenk
brauwen hóóg-opmaakt een licht handgebaar van
zekere fatalistische beweging.
De heer Borgesius, al-maar aan z'n boord blijvende
trekken en wringen, daalt, met langzaam schuivende
pasjes, weêr de zaal in...
Dan komt er een moment, waarop de spanning
van nadere „buitengewoonheid" nog sterker zich laat
voelen
Zekere stilte komt er in de vergadering, die u de
beklemming geeft van de bekende „stilte vóór het
onweer". Slechts de minister, wiens politiek leven
nu aan een zijden draadje hangt, weet zich, in z'n
fauteuil aan de groene tafel, pose te geven van vol-
maakt-bedaard man
Hij zoekt met vaste hand in allerlei paperassen
Straks hebt gij nog kunnen zien, hoe hij met een
lid, dat niet zonder zekere aarzeling toch zoo
haar geluk, keerde Djala's moeder zich tot Hélène en
smeekte
„Leer mij te leven, te helpen, te geven!"
In eene woning, grenzende aan die van Alfred van
Brenken, leeft in een betrekkelijk klein appartement de
weduwe van Rajah Nikor van Himlapoor. Zij is eene
vrouw met witte haren, ofschoon hare kennissen ver
zekeren, dat zij nog geen dertig jaren telt. Weelde is
iets ongekends in die woning. Eiken morgen gaat de
eigenares uit, dikwijls vergezeld door haar beeldschoon
dochtertje, dat zij echter niet van Hélène's beide kinde
ren heeft willen scheiden, en dan draagt Djala een
taseh, die leeg is als zij wederkeeren. Des middags zit
diezelfde vrouw gebogen over groote registers, welke
Alfred haar helpt bijhouden, als zij er niet wijs meer
uit wordt.
Daar staan de namen en ontvangsten in opgetee-
kend der talloozen, die zij met haar groot vermogen
helpt.
1 wee maal per jaar ook reist zij voor een paar weken
naar haar ouders. Mevrouw Calmpthout is hier reeds
eenmaal geweest en toen zij zich bij haar binnentreden
ergerde over de alhier heerschende eenvoud, sloot An
nie haar met een zacht gebaar de lippen.
..Ik ben krankzinnig geweest, moeder," zeide zij, „en
ik ben genezen; maar hob nog heel wat in te halend'
Mathilde van Brenken sterft een langzamen dood.
Ilaar toestand is de eenige doorn tusschen Hélène's ro
zen; want hare moeder laat niet toe, dat men haar
hulp zou bieden. Zij bewaakt haar als een gierigaard
zijn schat, en ofschoon zij haar ziet lijden, is de oude
vrouw niet ongelukkig; want niemand betwist haar
meer den tijd, de liefde of de vriendschap dier dochter.
Zelfs als haar zoon overkomt, mag hij haar niet meer
zien.
„Men sterft niet aan die ziekte," herhaalt zij telkens
en dat is alles wat zij vraagt.
Maar zij vergist zich; want Mathilde's krachten zijn
uitgeput, de doktoren verzwijgen het alleen uit mede
lijden met de grijze vrouw, dat zij nog hoogstens twee
maanden kan leven.
En dien dag zal de moeder ontwaken, alleen voor
altijd
EINDE.