DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Honderd en tiende jaargang.
V R IJ D A G
3 JANUARI.
INSCHRIJVING
NATIONALE MILITIE.
HONDENBELASTING.
„KOLONIËN".
FEUILLETON.
BINNENLAND.
No. 2
1908
Nationale Militie.
ERFSTSTO
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Voor de mannelijke geborenen van
1689 op Dinsdag en Vrijdag van iedere
week van 13 uur tot 20 Januari a.s.
Ontheffing of vergoeding.
Suikerbelasting.
Soc.-dem. Onderwijzersvereeniging.
GEMENGD NIEUWS.
Nog gered.
Nauwgezet.
COURANT.
r
34RÏAV1
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar
brengen ter kennis van de militieplichtigen dezer ge
meente, die in dit jaar bij de militie ingelijfd moeten
worden en zich als kostwinners onmisbaar achten
voor de gezinnen waartoe zij behooren en uit dien
hoofde meenen in de termen te vallen tot het er
langen van ontheffing van den werkelijken dienst als
bedoeld bij artikel 118 der Militiewet 1901 of van
eene geldelijke vergoeding als bedoeld bij artikel
113bis dier wet, dat de aanvragen daartoe die
niet op gezegeld papier behoeven gesteld te zijn
behooren te worden gericht
a, aan H. M. de Koningin, indien ontheffing dan
wel ontheffing of vergoeding begeerd
wordt
b. aan zijne Excellentie den Minister van Oorlog,
indien alleen vergoeding gevraagd wordt
In hun belang wordt belanghebbenden er op ge
wezen, dat zij den hiervoren aangegeven weg hebben
te volgen, daar een andere wijze van aanvragen be
langrijke vertraging in de afdoening van hunne ver
zoekschriften kan ten gevolge hebben.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter.
3 Jan. 1908. DONATH, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Alkmaar
brengen in herinnering, dat volgens de op 20 September
1882 vastgestelde verordening op de heffing eener belas
ting op de honden, ieder eigenaar, bezitter of houder
van een of meer aan de belasting onderworpen honden
verplicht is, daarvan jaarlijks vóór 31 Januari ten kan
tore van den gemeente-ontvanger aangifte te doen.
Die aangifte geschiedt door de inlevering van een
behoorlijk ingevuld en door den belastingschuldige
onderteekend biljet, kosteloos aan dat kantoor ver
krijgbaar.
De betaling der belasting geschiedt dadelijk bij de
aangifte tegen kwitantie en afgifte van een penning,
onverminderd het recht, om, zoo de aangifte onjuist
bevonden wordt, herziening te doen plaats hebben.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter.
3 Jan. 1908. DONATH, Secretaris.
Het heeft soms zijn goeden kant, dat de zetel van
onze regeering niet is in een groote, drukke wereldstad,
maar in den Haag, dat een eindje van den wereld
stroom afligt. Doch het heeft ook zijn bezwaren.
In andere landen krijgen de regeerings-bureau's neiging
om van de groote particuliere administratie's in hun
hoofdstad af te zien hoe men zaken doet. Zij leeren
de macht van de reclame kennen, zij begrijpen de
ROMAN
door
IDA BOY-ED.
vertaling van S. S.
8)
„In mijne tegenwoordigheid," voegde Marya Keszler
er met nadruk aantoe.
„Dat spreekt van zelf!" hernam Mandach zoo naïef
mogelijk, zoodat zij nog rooder werd dan zij reeds was.
Nu werd het testament van wijlen mevrouw Nadine
Hagen, weduwe van von Marschner besproken. Het was
allen bekend, dat deze dame haar zoon uit haar eerste
huwelijk en haar tweeden echtgenoot het landgoed
„Roode Heide" als gemeenschappelijk bezit had nage
laten, en dezen het slechts dan mochten verkoopen,
wanneer binnen enkele jaren zou blijken, dat men on
mogelijk langer met elkander zou kunnen blijven le
ven. Maar de erflaatster had er de dringende bede
aan toegevoegd, dat men elkaar in liefde zou verdra
gen, ook reeds pit piëteit voor haar. En dat, voordat
de zoon vijf en twintig jaar oud zou zijn, er onder gee
nerlei voorwaarden sprake kon zijn van het landgoed
te verkoopen. Het had al den schijn, alsof zij haar zoon
tot den uitersten grens van den jongelingsleeftijd on
der den invloed en de voogdij van den beminden man
had willen houden.
De eenige persoon, die alle mogelijke inlichtingen
had kunnen verschaffen, was Dr. Berthold, maar voor
zichtig als hij was en ook uit gewoonte zweeg hij.
Volgens het oordeel van mevrouw Antoinette Ilal-
denwang zou het huwelijk van de Hagens minder rijk
aan scènes geweest zijn, als hij, de man, zich ook meer
had ingehouden.
„Ja," hernam mevrouw Marya Keszler, zich in pos
tuur zettende, „die mannendie zijn altijd de aanlei-
dende oorzaak. Wat kan men anders doen, dan hen
verachten
beteekenis van het opzoeken van de klanten, van het
hooren en bestudeeren van de belanghebbenden. Zij
leeren vlug werken. In den Haag ontbreken die leer
zame voorbeelden en daardoor blijft er in onze groote
bestuurslichamen iets onmoderns, dat zeer sterk af
steekt bij buitenlandsche en particuliere administraties.
Toch is het ook in den Haag niet overal zoo.
Landbouw kijkt duidelijk wat verder dan den Haag
groot is en houdt zich niet aan de veel bewandelde
wegen uit den tijd, dat de menschen nog pruiken
droegen. Er is dus geen enkele reden, waarom de
andere departementen dat voorbeeld niet zouden volgen.
Wij hebben er in dit verband al eens op aange
drongen, dat Buitenlandsche Zaken een of meer con
troleurs van de buitenlandsche pers zoude aanstellen.
Voor ditmaal gaat onze uitnoodiging tot het inslaan
van nieuwere paden naar Koloniën. Dat men voort
durend aan onze koloniën denkt, is uitstekend. Doch
verliest men daarbij het moederland niet wat veel uit
het oog? Vergeet men daar niet, dat de band tusschen
moederland en koloniën stevig moet blijven, wil het
beleiden goed gaan, en dat er aan dien band veel te
weinig werk wordt besteed
Bij gelegenheid verwijt de minister de kamerleden,
dat zij de Indische zaken slechts uit inferieure dag
bladartikels, ingezonden stukken en brieven kennen.
Niet ten onrechte. Er moet zeker op middelen ge
zonnen worden oöi dien leden een eigen kijk op Indië
te geven. Doch licht het niet speciaal op den weg
van den minister om te zorgen, dat Nederland in zijn
geheel eens wat meer belangstelling voor Indië krijgt?
En is het met die belangstelling niet droevig gesteld
ten gevolge van onbekendheid met onzen gordel van
smaragd
Hoe weinig men van Indië weet, wij durven het
haast niet te gissen. Ja, in de families met Indische
relaties heeft men wel eens van pendoppo's en hage
dissen gehoord en wel eens baboe's sarong en kabaja's
en Indische cadeautjes gezien. En bovendien heeft
men wel eens wat van Douwes Dekker en een of
andere Indische roman gelezen. Doch verderHoe
veel percent van de Nederlanders zou Palembang
weten te liggen en de Indragiri, de Lampongsch»
districten en Gorontalo Hoeveel hebben er gehoord
van de Soengei Kampar Hoevelen kennen meer dan
de drie steden op Java Hoevelen hebben een duide
lijk begrip van het leven, de kunst, de economische
toestanden enz. van ons Indië;
Trouwens wat kan dat onbekende Indië de groote
meerderheid van ons volk schelen Het is er warm
punt, nieuwe regel.
Dat nu zijn treurige toestanden. Wij zijn een flink
volk en wij kunnen heel goed koloniseeren. Er is in
Indië gelegenheid te over om „er te komen", om dat
geweldig groote land tot ontwikkeling te brengen.
Duizenden, die hier een harden strijd om het bestaan
hebben, zouden ginds voortreffelijk kunnen aarden en
welvaart kunnen genieten. Zij zoucien er welvaart
aan de inlandsche bevolking kunnen brengen en de
relaties met het moederland nauwer kunnen maken.
En toch gebeurt van dat alles niets, omdat onbekend
onbemind maakt.
Wil Koloniën de beste krachten uit ons volk kunnen
gebruiken voor Indië, wil men het Verantwoordelijk
heidsbesef als koloniseerende mogendheid verlevendigen
en koloniën doen meewerken aan de welvaart van
het moederland, men behoort in de eerste plaats te
zorgen dat wij Indië kennen. Wat het particulier
initiatief op dit punt gedaan heeft en vermag te doen
is hoe bewonderenswaard op zichzelf véél te
Bij deze woorden stak de burgemeester zijn witte,
vleezige, 'goedgesoigneerde hand tegen haar uit, terwijl
hij eene geste maakte, die maar al te zeer te kennen
moest geven, dat hij het met haar in de verste verte
niet eens was, zeggende:
„De vrouwen, welke de mannen zoo verachten, heb
ben gewoonlijk te veel van één hunner gehouden."
Allen moesten lachen. Ook mevrouw Marya deed
moeite, terwijl zij een kleur kreeg, wat zeker niet kwam
door de koffie en nog veel minder door de warmte, die
in de kamer heerschte.
Zij was door de uitlating van Mandach ten zeerste
gepikeerd geworden. Niemand zou denken, dat z\j
reeds jaren lang verlangde de vrouw van den man to
zijn, wiens omstandigheden hier het onderwerp van het
gesprek uitmaakten. Toen haar eigen man nog leef
de, was zij reeds bereid geweest, hem en alles te verla
ten om nenarick Hagen gelukkig te maken. Maar
hij had helaas het geluk niet bij haar gezocht.
Zij had er echter geen idee van dat al de leden van
het gezelschap evenzoo op de hoogte waren van het
geen haar begeerte was, als van ieder courantenberich
tje.
Maar Mandach had daar op dit oogcnblik wel ter
nauwernood aan gedacht. Hij was op een van zijn ge
liefkoosde onderwerpen gebracht door den loop, dien
het gesprek genomen had. Hij was bovendien zeer
sterk in aphorismen over vrouwen.
„Ja juist de vrouwen!" ging hij verder, en men kon
het hem aanzien, dat hij op dit gebied ervaring had,
„eerst verwachten zij van den man al het mogelijke,
dat hij toch niet geven kan, en als zij dan in hare
verwachtingen teleurgesteld zijn, schreeuwen zij
moord en brand, omdat zij zoo wreed zijn."
Wanneer Mandach zijn levenswijsheid ging luchten,
welke hij tot zoo duur een prijs verkregen had, werd
het tijd om ter wille van de illusies dergenen, die op het
terrein minder ervaring hadden, een einde te maken
aan den maaltijd.
Bijgevolg gaf Haldenwang aan zijn vrouw een tee-
lcen. Het was ook reeds half vijf geworden, en men
had reeds sedert twaalf uur aan tafel gezeten.
Mandach bedankte nu de vrouw des huizes voor ha-
weinig.
Zal men deze zaak goed aanpakken, dan is er meer
geld noodig dan waarover particulieren te beschikken
hebben. En toch wordt hier tegenover de enorme
sommen, aan de welvaart van Indië besteed, slechts
een klein sommetje gevraagd, dat hooge renten zou
kunnen opbrengen.
Men moet Indië in woord en beeld onder de menigte
brengen. Rijk geïllustreerde reisgidsen en beschrijvings-
werken moeten van regeeringswege voor een geringen
prijs beschikbaar gesteld en aan de bibliotheken en
de scholen cadeau gedaan worder. Prachtige wand
platen behoort koloniën voor het aanschouwings-
onderwijs op de schooi beschikbaar te stellen. De
officieele kinematograaf en tooverlantaarn zouden den
grooten en kleinen kinderen dat andere deel van
Nederland moeten leeren kennen. Op een rondreizende
tentoonstelling zou men de producten en kunstvoor
werpen kunnen vertoonen. En ook zou het wenschelijk
zijn, dat de regeering de Nederlandsche couranten te
hulp kwam en eens een tien- of twintigtal goed be
kende en bekwame Nederlandsche journalisten uit-
noodigde om Indië op regeeringskosten te gaan zien,
waarbij zij natuurlijk in hun oordeel geheel vrijgelaten
zouden moeten worden.
Al deze middelen te zamen en in vereeniging en
ieder op zichzelf zouden bizonder veel nut opleveren.
Zij zouden in betrekkelijk korten tijd een groote toe
neming van de belangstelling in Indië ten gevolge
kunnen hebben, waar men door de school het kind
en door de couranten en de tentoonstelling den mensch
zouden kunnen bereiken. Eenmaal die belangstelling
opgewekt en levendig gehouden zou Indië tiendubbel
profiteeren, doordat meer kapitaal aan geld en aan
verstand en werkkracht in Indië zou worden gestoken.
Alle partijen zouden aan dit mooie doel kunnen mee
werken, principieele bezwaren zouden er niet zijn en
de minister, die deze zaak behoorlijk tot stand bracht,
zou zeker aanspraak" hebben op alle dankbaarheid.
Doch de vraag ligt zoo ver van den stroom
der werelden het middel is zoo Amerikaansch
Duitsch, EngelschCanadeesch, Belgisch, wat-men-
maar-wil, maar zoo heelemaal niet Haagscli. En het
is zoo nieuw. En dus drukt men maar eindelooze
rapporten, die den argeloozen lezer gesteld hij be
stond den vervelingsdood zouden doen sterven, en
dus wacht men maar eerst weer eens op den volgenden
minister en de volgende begrooting, waarbij de kamer
den minister en deze de kamer en beiden het land
zullen kunnen verwijten, dat ze van Indië eigenlijk
niets, absoluut niets weten, dat men voor de kennis
van Indië naar Japan moet gaan.
In de Dinsdagmiddag den 7den te houden vergade
ring van de Tweede Kamer zal door den voorzitter
worden voorgesteld in die vergadering aan de orde te
stellen het wetsontwerp tot goedkeuring van de op 28
Augustus 1907 te Brussel gesloten additioneele akte
tot de op 5 Maart 1902 aldaar gesloten overeenkomst
betreffende de suikerbelasting.
Aan een verslag in Het Volk over een door de
Soc.-dem. Onderwijzersvereeniging te Leeuwarden ge
houden congres ontleenen wij het volgende
In behandeling kwam o. a. de in den bond voorge-
re ontvangst. Hij feliciteerde den ouden vriend, dat
hij zulk eene vrouw bezat, die in staat was zulk een
menu te bereiden, die zulk een goede keuken had, en
zulk een gezellig samenzijn kon bieden.
Toen zij zich buiten bevonden, zei mevrouw Marya
Keszler: „Hoor eens, al de complimentjes, welke u daar
aan Antoinette richtte, kwamen eigenlijk u toe; want
het menu heeft u opgesteld en voor de stemming heeft
u-ook gezorgd."
„Maar het koken heb ik niet gedaan, mevrouw."
„Neen, dat was het werk van juffrouw Bötefuhr,"
voegde Marya Keszler hem glimlachende toe, „welke
alles wat zij kan, bij mij geleerd heeft, want zij was
voor haar trouwen met mijn knechc Bötefuhr een reeks
van jaren bij" mij in betrekking."
„U moet niet in het hart van een ouden vrijer her
inneringen opwekken, diehij zweeg opeens, lachte
voldaan, wreef in zijn handen en keek, of hij Ber
thold niet zag, die met den eersten luitenant Müller
achteraan kwam. Majoor von Lorenz had reeds verlof
gevraagd, mevrouw naar huis te mogen brengen.
„Berthold," zei de burgemeester „ga je mede? Ik
denk, dat eene kleine wandeling voor ons beiden wel
goed zal zijn."
Dat vond Berthold ook.
Mevrouw Marya Keszler gaf te keimen, dat zij de
heeren wilde inviteeren, om bij haar de thee te gebrui
ken, en majoor von Lorenz gaf eenige afgezaagde uit
drukkingen ten beste over het feit, dat de namiddag op
deze manier zeer goed verder kon besteed worden.
Allen stonden zich op dezen Septembermiddag op het
grijze trottoir in den zonneschijn te koesteren. De jon
ge linden op den rand daarvan lieten reeds de gele bla
deren vallen. In de nabijheid waren kinderen bezig
met knikkeren.
Aan het twistgesprek, wat nergens toe diende, werd
een einde gemaakt, daar een der knikkers tusschen do
voeten van Marya Keszler terecht kwam. Het kind,
van wien de donkergroene knikker was, liep hem ach
terna. Mevrouw Keszler deed een paar stappen achter
uit, tevens haaf japon hoog opnemend, zoodat er een
menigte volants van lichtrose kant zichtbaar werd.
De majoor kon geen oog Van al die pracht aflaten.
stelde motie-Alkmaar haar beteekenis en de gevolgen
van haar mogelijke aanneming, inhoudende een ver
bod aan de afdeelingen van den bond, om mee te
doen aan de kiesrechtbeweging en aan de Meimeeting.
Haar bedoeling was duselke poging verhinderen
om den bond te brengen op den weg van de moderne
vakactie. De aanneming van de motie zou dus be
duidenden invloed hebben op de verdere ontwikkeling
van den bondde aanneming bracht den bond in
abnormale omstandigheden; begrijpelijk dus, dat die
aanneming verandering zou hebben moeten brengen
in de taktiek van de sociaal-democraten.
Na ampele bespreking van deze motie werd be
sloten, dat de S. D. O. Y. alle bondsleden, die hun
vakbond willen brengen op het standpunt van den
klassenstrijd, zou oproepen tot een buitengewoon
congres in het begin van 1908. Daar zou men dan
beraadslagen, hoe verder te doenof den bond uit
gaan en een nieuwe organisatie stichten, pf, zoo men
er in bleef, bepalen, wat de houding van de linker-
groep zou zijn tegenover de dwangmaatregelen van
rechts.
Dijkgraaf stelde voor, dat het H. B. zich tot de af
deelingen van den bond, van de S. D. A. P. en van
andere vereenigingen zou wenden met het verzoek
vergaderingen te beleggen, teneinde propaganda te
maken voor het streven der sociaal-democraten op
on der wij sgebied
Dit voorstel werd aangenomen. Ook het volgende,
waarbij de wenschelijkheid uitgesproken werd, dat de
Groninger motie zoo gewijzigd zou worden, dat zij
duidelijk uitspreekt, dat de S. D. A. P. de neutrale
staatsschool als de meest gewenschte blijft beschouwen.
Hel bezwaar werd geopperd, dat het voor de voorstanders
van de verplichte neutrale staatsschool niet aanging,
ook dan nog de Groninger motie te aanvaarden. Daar
tegenover merkte men op, dat een zoodanige wijziging
aan de beteekenis van de motie niets veranderde.
Deze wijziging zou slechts wegnemen het werkelijk
bestaande misverstand, als zou de S. D. A. P. het
confessioneel onderwijs even goed achten als het neu
trale. Daarom kan iedereen er toe meewerken, de
Groninger motie in dit opzicht te verduidelijken.
In den Lutkemeerpolder had naar men aan de
H a a r 1 C t. schrijft een der genoodigden van het
jachtgezelschap van den heer Rutgers van Rozenburg
de onvoorzichtigheid zich op een bevroren mesthoop te
begeven, waar hij tot den nek inzakte; met moeite
moest hij uit die onaangename positie gered worden
Na van andere kleederen te zijn voorzien, was zijn
lust tot jagen verdwenen en spoedde hij zich terug naar
Amsterdam.
Een eigenaardig staaltje van nauwgezetheid heeft
de post deze week weer gegeven. Iemand te Dordrecht
verzond in de laatste dagen van het vorige jaar een
briefkaart waarop een portret was geplakt en waaron
der een paar woorden stonden geschreven, als druk
werk naar Gastel. Daar werd de als drukwerk met
een centspostzegel gefrankeerde kaart, blijkens het
daarop met blauw krijt geschreven cijfer, met 61/2 cent
strafport belast maar door den geadresseerde gewei
gerd en daarom naar Dordrecht teruggezonden. Dade
lijk na terugkomst werd het portret door de post her
kend en de kaart kosteloos aan den afzender, hoewel
terwijl hij tevens probeerde zich een voorstelling te ma
ken van den prijs, welken zulk een rok wel kosten
moest.
Hij antwoordde, dat hij gaarne een kop thee met
haar wilde drinken, ook zelfs, wanneer de burgemees
ter en mijnheer Berthold dit niet wilden.
Er kwam een vriendelijke glimlach op het gelaat
van mevrouw Keszler; maar zij verzocht ook mijnheer
Müller dringend van de partij te willen zijn, want het
leek haar toe, dat hij aanstalten maakte om zich bij
den burgemeester aan te sluiten. En een tête a tête
met den majoor begeerde zij niet tenminste nog
niet.
Zoodoende ging men in twee groepen uiteen. Me
vrouw Keszler sloeg met een houding eene vorstin
waardig, met haar beide cavaliers de „hoofdstraat"
van Wachow in en deed alsof zij de nieuwsgierige ge
zichten achter de ruiten niet zag. Zij gevoelde zich
ver verheven boven deze kleinsteedsche menschen, die
niets anders te doen hadden dan te praten over hetgeen
er in 't kleine plaatsje gebeurde.
Dr. Berthold echter ging met burgemeester Mandach
de poort uit. Dit moest eigenlijk zoo maar iets zijn,
want daar waar de straten van Wachow buiten de stad
doodliepen in het vrije veld, waren geen ouderwetsche,
dreigende muurtorens meer te ontdekken, en de nieuwe
tijd had ook hier alles uitgewiseht wat nog aan vroe
gere dagen herinnerde. Zelfs met den besten wil van
de wereld was het onmogelijk, om eenige bekoorlijkheid
te ontdekken in deze vervelende twee of drie parallelle
straten, welke door rechtlijnige of schuin loopende
steegjes met elkaar verbonden waren.
Rondom een middelpunt, wat door de kerk gevormd
werd, lag een reeks van huizen, stallen en schuren.
Door haar toren was zij reeds van verre zichtbaar; trou
wens ehbben kerken, al zijn ze nog zoo leelijk en onbe-
teekenend uit architektonisch oogpunt, altijd iets voor
bij de andere gebouwen, daar zij door hunne aanzien
lijke hoogte steeds ver boven hunne omgeving uitste
ken. Dit was ook de eenige goede eigenschap van de
kerk te Wachow.
Wordt vervolgd