DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Dit nummer bestaat uit 2 bladen. De scheepsramp aan den Hoek van Holland. No. 21 Honderd en tiende jaargang. ZATERDAG 25 JANUARI. Nederlandsche Opera's. BIN N E N L A N D. 1908 Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Tweede Kamer. De'Staatsbegrooting. Grondbelasting en Gemeentebesturen. ALKMAARSCHE COURANT. KENNISGEVING. Het HOOFD van het Plaatselijk Bestuur te ALK MAAR brengt, op grond van artikel 1 der Wet van 22 Mei 1845 (Staatsblad No. 22) ter kennis der inge zetenen, dat bij hem ingekomen en aan den ontvanger der Rijks directe belastingen binnen deze gemeente ter invordering is overgegeven het kohier der grondbelasting No. 1, voor het dienstjaar 1908, executoir verklaard door den Directeur der directe belastingen in Noordholland te Amsterdam, den 22 Januari 1908dat ieder verplicht is zijn aanslag, op den bij de Wet bepaalden voet, te voldoen en dat beden ingaat de termijn van drie maanden binnen welken daartegen bezwaarschriften kunnen worden ingediend. Het Hoofd van het plaatselijk bestuur voorn., JAN DE WIT Dz., lo. Burg. Alkmaar, den 24 Januari 1908. Wat is toch de reden, dat het met de muziekdrama tische kunst ten onzent zoo slecht staat? Wat is de reden, dat wij op dit gebied in ons land maar niet een goeden troep kunnen krijgen, die speelt in een van de twee talen, welke in dit geval het meest voor de hand zouden liggende Duitsche of de Hollandsche Het is waar, wij hebben een Fransche en een Italiaansche ope ra. Van geen van beiden willen wij iets kwaads zeg gen. Doch het ligt toch voor de hand dat een Duit sche of een Nederlandsche opera veel beter aan onze behoeften op dit gebied zouden voldoen. Van een Ne derlandsche opera spreekt dit vanzelf. Doch ook van een Duitsche opera is dat waar, allereerst omdat er over het geheel op muziekgebied, tussehen Duitschland en Nederland veel aanraking is, dan omdat het Duit sche repertoire het dichtst bij ons ligt en het meest voor ons toegankelijk is, vervolgens omdat er in ons land, vooral in de beide grootste steden, veel Duit- schers zijn en eindelijk, omdat op dit gebied de Duit sche stijl het meest door ons gewaardeerd wordt. En toch -do Duitsche opera's in Rotterdam en Gro ningen liggen in oen grijs verleden en hoe vaak men ook pogingen ziet doen 9m een Nederlandsche opera in het leven te roepen of met kunst en vliegwerk in het lejen te houden, van iets dergelijks voor een Duitsche opera hoort men maar heel, heel zenden. Men zegt, dat deze opera's alleen kunnen in stand gehouden worden met ruime subsidies en citeert dan dT* fabelachtige hooge sommen, die buitenlandsche vor sten en staten aan zulke opera's ten koste leggen. Doch daartegenover staat dan toch, dat er vele ope ra-troepen-bezittende plaatsen, met name in Duitsch land zijn, die niet zoo gunstig gelegen zijn of zooveel kans o]i een druk bezoek hebben als de vlak bij elkaar liggende Hollandsche steden. Steden van de grootte van Rotterdam en Amsterdam hebben ginds in den re gel haar opera. En spreekt het bij steden al» Utrecht, Groningen, Haarlem, Arnhem en Leiden lang niet zoo vanzelf datzij een operatroep hebben, men vergete toch weer niet, dat daar combinatie mogelijk zou zijn of dat zij, lagen zij over de grens, althans „Monatijoper" binnen hare muren zouden zien. Nu verlieze men niet uit het oog, dat de groote ope ra's groote sommen verslinden, omdat men daar arties ten van den allerhoogsten rang fabelachtige salaris sen moet betalen, wil men ze uit de klauwen van broe der Jonathan houden. Het zou toch werkelijk niet di rect noodig zijn om zulke „dure" zangers aan onze ope ra's te verbinden, welke ook zonder hen nog veel be schaving en genot zouden kunnen geven. Er wordt dan ook een andere verklaring gegeven van het merkwaardige verschijnsel, dat Duitsche of Nederlandsche opera's op deze Lage Landen niet willen gedijen. Men zegtde opera's zijn uit den tijd. Men zegt: als ernstig' kunstwerk voldoet niet eene opera meer aan de hooge kunsteischen van onzen tijd. De opera is te weinig realistisch, te weinig één kunstwerk. Zij is veelal een produet van niet geheel geslaagde ro mantiek, dat als drama op zichzelf weinig waarde heeft. De muziek intensiveert den indruk niet, zij is te vaak etui, opzichzelf niet zelden schitterende vlag, die een ouderwetsche en onbelangrijke lading niet meer dekt. Wie zoo spreken maken veelal een uitzondering voor de werken van Wagner. Doch niet weinigen strekken dit oordeel ook uit over de werken van den Bayreuther meester, die welk een genie hij ook voor hen is toch er niet in geslaagd is een nieuwen kunstvorm te scheppen en zoo school te maken. Het is hier de plaats niet dieper op deze kwestie in te gaan. Doch met allen eerbied, die wij hebben voor den werkelijk niet geringen kunstzin van ons volk, zou den wij toch willen vragen, of voor de groote meerder heid de kunstontwikkeling zóó groot is, dat bezwaren als deze haar weerhouden te genieten van wat toch al gemeen geldt als een voor velen toegankelijk genot. De enkele maal, dat het publiek in de gelegenheid is goede operavoorstellingen te hooren, pleegt het\och in grooten getale op te komen, ja, bijna zouden wij zeg gen, dat over het geheel de groote, lakende opera's nog meer trekken dan goed bekende tooneelstukken. Nu kan men zich denken, dat er aan de oprichting en instandhouding van een Nederlandsche opera haast onoverkomelijke bezwaren kleven. In de eerste plaats de bezwaren van vertaling, in de tweede plaats die van het vinden van een voldoend getal bekwame Nederland sche zangers-acteurs en in de derde plaats de aanvul ling' van dit getal, wanneer de' besten naar het buiten land gaan, waar zij betere salarissen kunnen krijgen. Doch voor een Duitsche opera gelden toch die bezwaren niet. Een Duitsche tekst is er altijd wel, genoeg ver schot aan zangers-acteurs is er en waar betere ons zou den verlaten, zou er altijd gelegenheid zijn om het getal weer aan te vullen uit de kleinere Duitsche operatroe pen. Nu verlieze men niet uit het oog, dat deze bezwaren niet zijn te ondervangen door bij een Nederlandsche opera het nationale moment op den voorgrond te plaat sen. Zeer zeker, de groote bezwaren tegen het Neder- landscli zingen, die men bij de behandeling dezer zaak eenige jaren geleden hoorde, zullen nu wel verstomd zijn. Indien men maar goed en muzikaal vertaalt, kan men de opera's natuurlijk ook in het Nederlandsch zin gen. Doch dat men door zulk een Nederlandschen ope ratroep op te richten en in stand te houden, iets werke lijk nationaals zou kunnen bereiken, lijkt ons, minstge nomen, twijfelachtig. liet is natuurlijk denkbaar, dat er een Nederlandsche muziek-dramatische kunst zou ontstaan, doeh er zullen niet veel optimisten zijn, die dat inderdaad verwachten. Het zal, in een afzienbaren tijd toch zeer zeker, iets uitheêmsch blijven met een Nederlandsch manteltje aan. Het nationale moment zal dan ook vermoedelijk niet in staat zijn om ons over de bezwaren heen te helpen, verbonden aan een opera, waarbij men werkelijk goed Nederlandsch zingt. E11 dus zouden wij durven volhou den dat, als het onmogelijk is om in Nederland een goede Duitsche opera te stichten en in stand te hou den, bet dubbel onmogelijk zal zijn een Nederlandsche opera te doen leven en zóó te doen leven, dat de kunst en de volksontwikkeling er bij profiteeren. Er gaan nu geruchten, dat men wederom bezig is een Nederlandsche opera in te richten. Ts dit zoo, wij zul len de nieuwe onderneming met groote belangstelling zien ontstaan en in haar groei volgen. Slaagt men werkelijk er in zulk een troep op een goede basis te or- ganiseeren, wij zullen allen eerbied hebben voor hen, die zoo iets bizonders tot stand zullen brengen. Doch wij vreezen met groote vreeze èn met het oog op de geschiedenis der verschillende „Nederlandsche Opera's" èn op bovenstaande overwegingen. En wij gelooven, dat er altijd nog meer kans op succes zou zijn bij de oprichting van een Duitsche Opera (die men dan wellicht later in een Nederlandsche zou kunnen omzetten) dan van een „nationale" onderneming. Met het oog op de dezer dagen ingediende krediet- begrooting voor het departement van Oorlog bestaat het plan de Tweede Kamer ter behandeling daarvan bijeen te roepen tegen Dinsdag 4 Februari. Land en Volk verneemt, dat men in de Eerste Ka mer voornemens is, de begrootingsontwerpen voor 1908 niet meer met het demissionair Kabinet in behande ling te nemen. Men schrijft aan het N. v. d. D. De herziening van de belastbare opbrengst der ge bouwds eigendommen vindt in 1908 voor het geheele Rijk voor het eerst haar toepassing. Hier in Noord- Holland heeft in het algemeen, tenminste ten platte- lande, een verlaging dezer belastbare opbrengst plaats gehad. De overgroote meerderheid der landbouwersbedrijf wordt uitgeoefend, zullen dus op hiui belastingbiljet verra'st worden met een lageren aanslag. Dit is natuurlijk altijd welkom. Maar minder aangenaam zijn er de gemeentebestu ren aan toe, die de begrooting voor 1908 hebben vast gesteld, onbewust van hetgeen hun boven het hoofd hing. Op geenerlei wijze toch weTden zij ingelicht, dat de mogelijkheid vrij groot was, dat het bedrag' der opcenten op de grondbelasting voor 1908 een gevoelige daling- zou ondergaan. Er zijn plattelandsgemeenten, waai' deze vermindering tot 400 beloopt, of ongeveer 18 pCt. van het bedrag, waarop zij hebben gerekend. GEMENGD NIEUWS. Gistermiddag ontvingen we van het Amsterdamgche eorrespondentiebureau Vas Dias het bericht: de per sonen van de Amsterdam, welke men reeds omgekomen waande, zijn gered! Blijde tijding, een tijding die ,iiler vreugde heeft verwekt. De T e 1 e g r aa f correspondent meldt o. a. liet vol gende over hot vinden van de vermistenmet de' „Gouwzee" was hij er op uitgeg-aan gistermorgen; een geestelijke en een dokter waren o. a. aan boord. Men passeerde vele stilliggende schapen in den mist, doch bij navraag wist de bemanning steeds geen inlichtingen te geven. Bij het uitgaan van den Nieuwen Waterweg hoorde men wel met nieuwe mistsignajal, dat in wer king was, doch met groote ergernis werd door allen ge constateerd, dat het licht op de Noordenpier niet brand de en dat met zoo'n mistig weer. Voor den Waterweg lagen weer tal van schepen, doch nergens wist' men iets van schipbreukelingen. Lang was zonder gevolg- gezocht. Op 't allerlaatst kreeg' men een vrachtboot in 't gezicht ten noorden van den Waterweg. Er waren veel mensehen aanboord en toer men voldoende genaderd was en geroepen had, kwam het antwoord in 't Engelsch: 23 man aan boord van de aangevaren „Amsterdam.'' Dat was een vreugde zegt de verslaggever. „Met ons vijven hieven we een hoera aan en de ge redden antwoordden met levendige toejuichingen. Na derbij gekomen, bleek het de Noorweegsche vrachtboot de „Songa" te zijn, kapitein Erland, uit Behring. In minder dan geen tijd waren aïle mannen van ons vaar tuig' aan dek en weldra lage» de „Gouwzee" en „Son ga vertrouwelijk naa^t elkander, beschenen door een zonnetje, dat heusoh het lijden der vorige dagen deed vergeten. Door heen en weer roepen werdpn we ge waar, dat alle menschen der vermiste sloepen aan boord waren. In het geheel equipage en passagiers, te zamen 23 personen. Toen vernam ik, bij monde van den heer Salomonsky uit Nijmegen, dat onder deze 23 slechts twee Nederlanders waren, hij en de heer De Jong uit Utrecht, wiens vader zulke bange dagen met ons heeft doorstaan. Nadat alle geredden den kapitein van de „Songa" hartelijk dank hadden gezegd, waarbij het aan emotie niet ontbrak, voor de verleende hulp en steun en een two© cheers ter eere van dezen zoo bereidwilligen kapi tein waren aangeheven, namen we de geredden aan boord van de „Gouwzee" over." Dezelfde correspondent van de Tel. had een on derhoud met de geredden en vertelt daarvan het vol gende „Zelden had ik makkelijker taak als interviewer. Binnen 110 time waren bijna alle mannelijke geredden in de benedenkajuit en begonnen gelijkertijd allen nog van de aanvaring, hun tocht etc., etc., te verhalen, tot dat de heer Francis Alvan Frost, te Parijs woonachtig, de overhand kreeg en mij het volgende vertelde. Zoodra de aanvaring plaats had, kwamen wij met ons drie-en-twintigen in de vermiste sloep. Het was don ker en de mist belette ons verder dan twee pas voor ons uit te kijken. Alles was goed en regelmatig ge gaan. De zee was volkomen kalm, zoodat direct niets te vreezen was. Er stond een hevige vloed., die onze boot naar het noorden trok. Wel hadden wij een kom pas, doch bijna geen lucifers, zoodat weldra het kom pas voor ons van geen nut meer was. We konden geen hand voor oogen zien. Het was bar koud. Verscheide ne onder ons hadden hun overjassen zelfs achtergela ten. Bagage had niemand bij zich. De drie man van de equipage waren dadelijk begonnen met te roeien, doch op mijn advies verklaarden zich de jongsten onder de mannelijke passagiers bereid om mee te trekken. We trokken, hopende op de noorderpier te zullen belanden, •luist had een der manschappen nog een kaars lucifer tje ontdekt, welke wij nog ontstaken om het kompas te raadplegen, toen, vlak bij ons, een bel ging, die voort durend luidde. Op het gehoor af naderden wij de boot, die, volgens voorschriften, voor anker liggend, voort durend moet bellen, vooral bij mist. Wij begonnen met ons allen te schreeuwen en te blèren, zagen niets in de mist, hoorden alleen het bellen. Daar aan boord hadden ze ons gehoord, dat bleek, want ook zij riepen terug'. Een gegeven oogenblik viel in onze boot een kanaal-lijntje, dat weer even spoe dig verdwenen was. Wij dreven af. De vloed trok ons mee. Door de hevige kou was alles in de boot ijs ge worden en onze handen waren verstijfd, totdat geluk kigen tweede touw uitgeworpen, dat ditmaal door een onzer gevat werd en daarmee kwamen we naast de „Songa" te liggen. De beklimming' uit een zoo laag liggende sloep viel niet mee. Ook omdat alleen van de loodsladdcrs gebruik kon worden gemaakt. Eerst ging een mannetje, daarop volgden dames, toen de heeren, de steward en stewardessen en eindelijk de 3 man der equipage. De dames hielden zich kranig en ondanks de kou en de natte mist, hielden zij hun zenuwen in bedwang', alhoewel de zee vrij ruw was. De kapitein en ook zijn personeel was allercharmantst. De eerste stond zijn eigen salon aan de gezamenlijke dames af, terwijl de andere de beste hutten inrichten. De geredden be- sloteu den kapitein een cadeau te maken in dank voor zijn groote hulp in deze voor hem zoo moeilijke dagen, hoewel de Noorweegsche boot zelfs 3 dagen te laat was «1 dus het proviand opmaakte, werd alles broederlijk verdeeld Twee der geredde mannelijke passagiers wa ren ziek, werden evenwel met de meest mogelijke zor gen geholpen. Ten slotte vroeg de heer Frost mij, mede namens allo andere geredden, den heer kapitein Erland in het bijzonder te vermelden en ook onze land- genooton I)e Jong uit Utrecht en W. Salomonsky uit Nijmegen bevestigden deze medede-eling, er nog op wij zende, dat allen gezamenlijk in de beste harmonie op hulp of assistentie hadden gewacht." Bij aankomst van de geredden aan den steigeT bij het station van Hoek van Holland was er veel ontroe ring. De correspondent van de N. R. Ct. zegt daar van „Alles stroomde en fietste er naar toe, nu eens jui chend, dan weer angstig' voor wat de Gouwzee zou bren gen. En het publiek was stom van verbazing toen het dit kalme, goedgekleede, welvarende gezelschap onder scheidde. De Gouwzee meerde langs zij van de Vienna, enkele verwanten, de wanhopende vader van den student, snelden toe. En bij de omarmingen bleven geen ruigen zeeman de tranen uit de oogen. Er was juichende vreugde alom, na de spanning, en nu dc zon ook weer zoo hoopvol door dien eindeloozen mist heen scheen. De meeste vermisten vervolgden hun reis per eerstvolgenden trein. Zij werden door de internationale journalisten bestormd. De meesten wa ren te blij om zich ook maar over iets te beklagen. Later sprak ik met twee Duitsche heeren van de schipbreukelingen, mr. F. Grumbrecht, en den eersten luitenant Stellung, die terugkeerde van den veldtocht in West-Afrika. Hij is den zoon van den president van den „Deutscher Verein" in Amsterdam. Deze heeren hadden bezwaren. Dat het personeel van de Amster dam na de aanvaring zoo weinig behulpzaam is ge weest, bijvoorbeeld met de reddinggordels aan te doen, en bij het aflaten in de booten, wat langs een touw moest geschieden. Verder' hierover, dat er in de red dingboot geen proviand was. Wèl een compas. Ook was die boot te klein voor drie-en-twintig menschen, om er met twee man naast elkaar in te roeien. Dat roeien gebeurde door de stokers, soms door een passa gier afgewisseld. De matroos stuurde. En als men hem iets vroeg, zei hij terecht: „ik spreek nu niet." Maar met dat al duurde de roeitocht slechts ander half uur." Dezelfde correspondent van de N. R. Ct. zegt over het bezoek van Prins Hendrik aan den Hoek „Eén ding vond men jammer aan den Hoek. Dat Prins Hendrik, 11a om half twaalf terugkomende van Zijn moeilijk bezoek aan de Amsterdam, juist, weer per automobiel naar Den Haag was vertrokken, toen de Gouwzee met het blijde nieuws binnenkwam. Dc Prins immers .stelde zoo echt warm hartelijk be lang in wat men vermoedde een nieuwe ramp te zijn-. En na de Berlin is Zijne Hoogheid aan den Hoek met menschen en toestanden zoo volkomen vertrouwd. Men bail Prins Hendrik met de beide heeren en den burge meester, zonder eenig opzien te wekken, moeten zien wandelen langs het Kanaal naar den steiger van de Galand. Hoe hij zonder formaliteiten rond en vriende lijk een ieder aanspreekt, den kapitein, zoowel als een dekkneeht, wanneer die aan boord toevallig in zijn buurt kwam, én er viel wat van de schepen te vragen. De Prins was van plan eerst naar de Amsterdam over te steken, en dan, meezoekende, buitenuit in Sche- veningen te landen. Dat dit voor den aanwezigen jour nalist een bezwaar zou wezen, om nu weg te varen uit den Hoek, was mee een reden, waarom de Prins dan maar weer terug zou keeren naar den steiger. „Eén ding is het echter niet" zei Z. H. het is geen Berlin-weer. Zooals het toen geweest is, dat be leven we nooit meer" Om op de Amsterdam te komen was een zeer beden kelijke klauterpartij noodig over een losliggende plank, waarbij over de beijzelde slang van de pompende sche pen moest worden heengeklommen. Monter ging de Prins voor, klauterde binnen door het nauwe poortje, bleef in stikke donker van- de tunnel voorop. Niemand wist van bet hooge bezoek. Een steward kwam prins Hendrik toevallig tegen, die dadelijk als gids werd aan geklampt, naar de kritieke plaatsen. Overal was het glad van ijs, en met lucifers moest telkens bijgelicht worden. In den salon zat de kapitein te ontbijten. Har telijk van deelneming sprak de Prins hem aan, en ver zocht hem voort te eten. Aan dek, bij de indeuking, herkende Z. H. Sperling. Met de armen van blijdschap uitgeslagen ging. hij op hem toe, schudde hem de hand, en sprak een tijdlang over de Februari-ramp, en over de geredden, die de Prins nog telkens opzoekt. Alles zonder ceremonieel, en als volkomen kameraadsehappelijk. Na een poosje de klauterpartij weer terug. Met de hand boven de oogen uitzien naar de file van schepen die binnenkwam door den mist. „Zou het de Gouwzee soms wezen? Zouden ze iets weten van die arme men schen?" Aan allen die toevallig bij hem stonden, vroeg de Prins het. Maar de burgemeester zeide Gouwzee kon nog zoo lang uitblijven, en de kans op goed nieuws was zoo gering. Toen de Prins op het paleis terug was vond hij het telegramalle vermisten zijn gezond en wel aan den wal." Te Rotterdam circuleert ter teekening een adres aan de Iva-mer van Koophandel en fabrieken aldaar waarin de reeders, cargadoors en agenten van vaste lijnen wo nende te Rotterdam allen ten zeerste betrokken bij de belangen der scheepvaart van de haven, het college be leefdelijk kennis geven, dat de door hen opgedane er varing in deze maand, hun de overtuiging heeft gege ven, dat van Rijkswege niet die maatregelen werden getroffen, welke de veilige vaart van schepen uit zee tot binnen de hoofden van den Nieuwen Waterweg ten allen tijde voldoende verzekeren. Zij verzoeken de Kamer dringend, bij de regeering die stappen te doen, welke haar gewenscht zullen voor komen ter verkrijging dat wraklichtschepen en boeien, voor dadelijk ge bruik geschikt, aanwezig zijn te Hoek van Holland, terwijl zij 11a of ontbreken, of opgelegd zijn te Helle- voetsluis, eene plaats voor het scheepvaartverkeer van zoo goed als geen belang en welker verwijderde haven afgesloten kan zijn door ijsgang; dat eene regeling wordt getroffen, waardoor het mo gelijk is, wrakken, waar ook gezonken, zoo spoedig mo gelijk op te ruimen; dat zoolang de nieuwe misthoorn op het Noorder- hoofd in den Nieuwen Waterweg nog niet bewezen heeft te voldoen, de oude misthoorn voor dadelijk ge bruik in gereedheid te hebben. 4» De Harwichboot „Amsterdam" is door pompen drij vende gebracht, ligt thans in vlot water te Hoek van Holland geankerd en zal naar Rotterdam worden ge sleept, zoodr'a de mist opklaart. In de buitenlandsche bladen wordt ook veel geschre ven over de scheepsramp. De Westminster Gazette schrijft„De Great Eastern Company verdient deelneming met haar jongste tegenspoeden. Er waren alle elementen voor een zeer groote ramp in de aanvaring' van gisteren, maar door bedaardheid werd, na de botsing met de Axminster elke paniek vermeden." De Amsterdamsche correspondent der K 1 n i- sohp Z t g'. deelt niet het medelijden der W est m. G a z. „Men mag vragen, schrijft hij, waarom dc scheepvaartmaatschappijen haar kapiteins toestaan, bij zulk weer binnen te varen, in plaats van rustig voor de kust te blijven liggen; men had kunnen denken, dat het dure leergeld, dat bij de Berlin, ontzettender na gedachtenis, betaald werd, ten slotte een verandering zou teweegbrengen, doeh naar dit geval weder bewijst schijnt alles bij het oude te blijven. De kapiteins zijn volkomen vrij, op de open zee te blijven of binnen te varen maar de zoogenaamde ongeschreven wet, of, zoo men -wil, het uit ijdelheid of wedijver voortvloeiende streven, de aankomst onder geen omstandigheden te vertragen zal menschenlevens kosten gelijk voorheen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 1