DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Dit nummer bestaat uit 2 bladen.
De scheepsramp aan den Hoek van Holland.
No. 21
Honderd en tiende jaargang.
ZATERDAG
25 JANUARI.
Nederlandsche Opera's.
BIN N E N L A N D.
1908
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Tweede Kamer.
De'Staatsbegrooting.
Grondbelasting en Gemeentebesturen.
ALKMAARSCHE COURANT.
KENNISGEVING.
Het HOOFD van het Plaatselijk Bestuur te ALK
MAAR brengt, op grond van artikel 1 der Wet van
22 Mei 1845 (Staatsblad No. 22) ter kennis der inge
zetenen, dat bij hem ingekomen en aan den ontvanger
der Rijks directe belastingen binnen deze gemeente
ter invordering is overgegeven
het kohier der grondbelasting No. 1, voor het
dienstjaar 1908,
executoir verklaard door den Directeur der directe
belastingen in Noordholland te Amsterdam, den 22
Januari 1908dat ieder verplicht is zijn aanslag,
op den bij de Wet bepaalden voet, te voldoen en dat
beden ingaat de termijn van drie maanden binnen welken
daartegen bezwaarschriften kunnen worden ingediend.
Het Hoofd van het plaatselijk bestuur voorn.,
JAN DE WIT Dz., lo. Burg.
Alkmaar, den 24 Januari 1908.
Wat is toch de reden, dat het met de muziekdrama
tische kunst ten onzent zoo slecht staat? Wat is de
reden, dat wij op dit gebied in ons land maar niet een
goeden troep kunnen krijgen, die speelt in een van de
twee talen, welke in dit geval het meest voor de hand
zouden liggende Duitsche of de Hollandsche Het is
waar, wij hebben een Fransche en een Italiaansche ope
ra. Van geen van beiden willen wij iets kwaads zeg
gen. Doch het ligt toch voor de hand dat een Duit
sche of een Nederlandsche opera veel beter aan onze
behoeften op dit gebied zouden voldoen. Van een Ne
derlandsche opera spreekt dit vanzelf. Doch ook van
een Duitsche opera is dat waar, allereerst omdat er
over het geheel op muziekgebied, tussehen Duitschland
en Nederland veel aanraking is, dan omdat het Duit
sche repertoire het dichtst bij ons ligt en het meest
voor ons toegankelijk is, vervolgens omdat er in ons
land, vooral in de beide grootste steden, veel Duit-
schers zijn en eindelijk, omdat op dit gebied de Duit
sche stijl het meest door ons gewaardeerd wordt.
En toch -do Duitsche opera's in Rotterdam en Gro
ningen liggen in oen grijs verleden en hoe vaak men
ook pogingen ziet doen 9m een Nederlandsche opera
in het leven te roepen of met kunst en vliegwerk in het
lejen te houden, van iets dergelijks voor een Duitsche
opera hoort men maar heel, heel zenden.
Men zegt, dat deze opera's alleen kunnen in stand
gehouden worden met ruime subsidies en citeert dan
dT* fabelachtige hooge sommen, die buitenlandsche vor
sten en staten aan zulke opera's ten koste leggen.
Doch daartegenover staat dan toch, dat er vele ope
ra-troepen-bezittende plaatsen, met name in Duitsch
land zijn, die niet zoo gunstig gelegen zijn of zooveel
kans o]i een druk bezoek hebben als de vlak bij elkaar
liggende Hollandsche steden. Steden van de grootte
van Rotterdam en Amsterdam hebben ginds in den re
gel haar opera. En spreekt het bij steden al» Utrecht,
Groningen, Haarlem, Arnhem en Leiden lang niet zoo
vanzelf datzij een operatroep hebben, men vergete
toch weer niet, dat daar combinatie mogelijk zou zijn of
dat zij, lagen zij over de grens, althans „Monatijoper"
binnen hare muren zouden zien.
Nu verlieze men niet uit het oog, dat de groote ope
ra's groote sommen verslinden, omdat men daar arties
ten van den allerhoogsten rang fabelachtige salaris
sen moet betalen, wil men ze uit de klauwen van broe
der Jonathan houden. Het zou toch werkelijk niet di
rect noodig zijn om zulke „dure" zangers aan onze ope
ra's te verbinden, welke ook zonder hen nog veel be
schaving en genot zouden kunnen geven.
Er wordt dan ook een andere verklaring gegeven
van het merkwaardige verschijnsel, dat Duitsche of
Nederlandsche opera's op deze Lage Landen niet willen
gedijen. Men zegtde opera's zijn uit den tijd. Men
zegt: als ernstig' kunstwerk voldoet niet eene opera
meer aan de hooge kunsteischen van onzen tijd. De
opera is te weinig realistisch, te weinig één kunstwerk.
Zij is veelal een produet van niet geheel geslaagde ro
mantiek, dat als drama op zichzelf weinig waarde heeft.
De muziek intensiveert den indruk niet, zij is te vaak
etui, opzichzelf niet zelden schitterende vlag, die een
ouderwetsche en onbelangrijke lading niet meer dekt.
Wie zoo spreken maken veelal een uitzondering voor
de werken van Wagner. Doch niet weinigen strekken
dit oordeel ook uit over de werken van den Bayreuther
meester, die welk een genie hij ook voor hen is
toch er niet in geslaagd is een nieuwen kunstvorm te
scheppen en zoo school te maken.
Het is hier de plaats niet dieper op deze kwestie in
te gaan. Doch met allen eerbied, die wij hebben voor
den werkelijk niet geringen kunstzin van ons volk, zou
den wij toch willen vragen, of voor de groote meerder
heid de kunstontwikkeling zóó groot is, dat bezwaren
als deze haar weerhouden te genieten van wat toch al
gemeen geldt als een voor velen toegankelijk genot.
De enkele maal, dat het publiek in de gelegenheid is
goede operavoorstellingen te hooren, pleegt het\och in
grooten getale op te komen, ja, bijna zouden wij zeg
gen, dat over het geheel de groote, lakende opera's nog
meer trekken dan goed bekende tooneelstukken.
Nu kan men zich denken, dat er aan de oprichting
en instandhouding van een Nederlandsche opera haast
onoverkomelijke bezwaren kleven. In de eerste plaats
de bezwaren van vertaling, in de tweede plaats die van
het vinden van een voldoend getal bekwame Nederland
sche zangers-acteurs en in de derde plaats de aanvul
ling' van dit getal, wanneer de' besten naar het buiten
land gaan, waar zij betere salarissen kunnen krijgen.
Doch voor een Duitsche opera gelden toch die bezwaren
niet. Een Duitsche tekst is er altijd wel, genoeg ver
schot aan zangers-acteurs is er en waar betere ons zou
den verlaten, zou er altijd gelegenheid zijn om het getal
weer aan te vullen uit de kleinere Duitsche operatroe
pen.
Nu verlieze men niet uit het oog, dat deze bezwaren
niet zijn te ondervangen door bij een Nederlandsche
opera het nationale moment op den voorgrond te plaat
sen. Zeer zeker, de groote bezwaren tegen het Neder-
landscli zingen, die men bij de behandeling dezer zaak
eenige jaren geleden hoorde, zullen nu wel verstomd
zijn. Indien men maar goed en muzikaal vertaalt, kan
men de opera's natuurlijk ook in het Nederlandsch zin
gen. Doch dat men door zulk een Nederlandschen ope
ratroep op te richten en in stand te houden, iets werke
lijk nationaals zou kunnen bereiken, lijkt ons, minstge
nomen, twijfelachtig. liet is natuurlijk denkbaar, dat
er een Nederlandsche muziek-dramatische kunst zou
ontstaan, doeh er zullen niet veel optimisten zijn, die
dat inderdaad verwachten. Het zal, in een afzienbaren
tijd toch zeer zeker, iets uitheêmsch blijven met een
Nederlandsch manteltje aan.
Het nationale moment zal dan ook vermoedelijk niet
in staat zijn om ons over de bezwaren heen te helpen,
verbonden aan een opera, waarbij men werkelijk goed
Nederlandsch zingt. E11 dus zouden wij durven volhou
den dat, als het onmogelijk is om in Nederland een
goede Duitsche opera te stichten en in stand te hou
den, bet dubbel onmogelijk zal zijn een Nederlandsche
opera te doen leven en zóó te doen leven, dat de kunst
en de volksontwikkeling er bij profiteeren.
Er gaan nu geruchten, dat men wederom bezig is een
Nederlandsche opera in te richten. Ts dit zoo, wij zul
len de nieuwe onderneming met groote belangstelling
zien ontstaan en in haar groei volgen. Slaagt men
werkelijk er in zulk een troep op een goede basis te or-
ganiseeren, wij zullen allen eerbied hebben voor hen,
die zoo iets bizonders tot stand zullen brengen.
Doch wij vreezen met groote vreeze èn met het oog
op de geschiedenis der verschillende „Nederlandsche
Opera's" èn op bovenstaande overwegingen. En wij
gelooven, dat er altijd nog meer kans op succes zou zijn
bij de oprichting van een Duitsche Opera (die men
dan wellicht later in een Nederlandsche zou kunnen
omzetten) dan van een „nationale" onderneming.
Met het oog op de dezer dagen ingediende krediet-
begrooting voor het departement van Oorlog bestaat
het plan de Tweede Kamer ter behandeling daarvan
bijeen te roepen tegen Dinsdag 4 Februari.
Land en Volk verneemt, dat men in de Eerste Ka
mer voornemens is, de begrootingsontwerpen voor 1908
niet meer met het demissionair Kabinet in behande
ling te nemen.
Men schrijft aan het N. v. d. D.
De herziening van de belastbare opbrengst der ge
bouwds eigendommen vindt in 1908 voor het geheele
Rijk voor het eerst haar toepassing. Hier in Noord-
Holland heeft in het algemeen, tenminste ten platte-
lande, een verlaging dezer belastbare opbrengst
plaats gehad. De overgroote meerderheid der
landbouwersbedrijf wordt uitgeoefend, zullen dus op
hiui belastingbiljet verra'st worden met een lageren
aanslag. Dit is natuurlijk altijd welkom.
Maar minder aangenaam zijn er de gemeentebestu
ren aan toe, die de begrooting voor 1908 hebben vast
gesteld, onbewust van hetgeen hun boven het hoofd
hing. Op geenerlei wijze toch weTden zij ingelicht,
dat de mogelijkheid vrij groot was, dat het bedrag' der
opcenten op de grondbelasting voor 1908 een gevoelige
daling- zou ondergaan. Er zijn plattelandsgemeenten,
waai' deze vermindering tot 400 beloopt, of ongeveer
18 pCt. van het bedrag, waarop zij hebben gerekend.
GEMENGD NIEUWS.
Gistermiddag ontvingen we van het Amsterdamgche
eorrespondentiebureau Vas Dias het bericht: de per
sonen van de Amsterdam, welke men reeds omgekomen
waande, zijn gered! Blijde tijding, een tijding die ,iiler
vreugde heeft verwekt.
De T e 1 e g r aa f correspondent meldt o. a. liet vol
gende over hot vinden van de vermistenmet de'
„Gouwzee" was hij er op uitgeg-aan gistermorgen; een
geestelijke en een dokter waren o. a. aan boord. Men
passeerde vele stilliggende schapen in den mist, doch
bij navraag wist de bemanning steeds geen inlichtingen
te geven. Bij het uitgaan van den Nieuwen Waterweg
hoorde men wel met nieuwe mistsignajal, dat in wer
king was, doch met groote ergernis werd door allen ge
constateerd, dat het licht op de Noordenpier niet brand
de en dat met zoo'n mistig weer.
Voor den Waterweg lagen weer tal van schepen, doch
nergens wist' men iets van schipbreukelingen. Lang
was zonder gevolg- gezocht. Op 't allerlaatst kreeg'
men een vrachtboot in 't gezicht ten noorden van den
Waterweg. Er waren veel mensehen aanboord en toer
men voldoende genaderd was en geroepen had, kwam
het antwoord in 't Engelsch: 23 man aan boord van
de aangevaren „Amsterdam.'' Dat was een vreugde
zegt de verslaggever.
„Met ons vijven hieven we een hoera aan en de ge
redden antwoordden met levendige toejuichingen. Na
derbij gekomen, bleek het de Noorweegsche vrachtboot
de „Songa" te zijn, kapitein Erland, uit Behring. In
minder dan geen tijd waren aïle mannen van ons vaar
tuig' aan dek en weldra lage» de „Gouwzee" en „Son
ga vertrouwelijk naa^t elkander, beschenen door een
zonnetje, dat heusoh het lijden der vorige dagen deed
vergeten. Door heen en weer roepen werdpn we ge
waar, dat alle menschen der vermiste sloepen aan
boord waren. In het geheel equipage en passagiers, te
zamen 23 personen. Toen vernam ik, bij monde van
den heer Salomonsky uit Nijmegen, dat onder deze 23
slechts twee Nederlanders waren, hij en de heer De
Jong uit Utrecht, wiens vader zulke bange dagen met
ons heeft doorstaan.
Nadat alle geredden den kapitein van de „Songa"
hartelijk dank hadden gezegd, waarbij het aan emotie
niet ontbrak, voor de verleende hulp en steun en een
two© cheers ter eere van dezen zoo bereidwilligen kapi
tein waren aangeheven, namen we de geredden aan
boord van de „Gouwzee" over."
Dezelfde correspondent van de Tel. had een on
derhoud met de geredden en vertelt daarvan het vol
gende
„Zelden had ik makkelijker taak als interviewer.
Binnen 110 time waren bijna alle mannelijke geredden
in de benedenkajuit en begonnen gelijkertijd allen nog
van de aanvaring, hun tocht etc., etc., te verhalen, tot
dat de heer Francis Alvan Frost, te Parijs woonachtig,
de overhand kreeg en mij het volgende vertelde.
Zoodra de aanvaring plaats had, kwamen wij met ons
drie-en-twintigen in de vermiste sloep. Het was don
ker en de mist belette ons verder dan twee pas voor
ons uit te kijken. Alles was goed en regelmatig ge
gaan. De zee was volkomen kalm, zoodat direct niets
te vreezen was. Er stond een hevige vloed., die onze
boot naar het noorden trok. Wel hadden wij een kom
pas, doch bijna geen lucifers, zoodat weldra het kom
pas voor ons van geen nut meer was. We konden geen
hand voor oogen zien. Het was bar koud. Verscheide
ne onder ons hadden hun overjassen zelfs achtergela
ten. Bagage had niemand bij zich. De drie man van de
equipage waren dadelijk begonnen met te roeien, doch
op mijn advies verklaarden zich de jongsten onder de
mannelijke passagiers bereid om mee te trekken. We
trokken, hopende op de noorderpier te zullen belanden,
•luist had een der manschappen nog een kaars lucifer
tje ontdekt, welke wij nog ontstaken om het kompas te
raadplegen, toen, vlak bij ons, een bel ging, die voort
durend luidde. Op het gehoor af naderden wij de boot,
die, volgens voorschriften, voor anker liggend, voort
durend moet bellen, vooral bij mist. Wij begonnen met
ons allen te schreeuwen en te blèren, zagen niets in de
mist, hoorden alleen het bellen.
Daar aan boord hadden ze ons gehoord, dat bleek,
want ook zij riepen terug'. Een gegeven oogenblik
viel in onze boot een kanaal-lijntje, dat weer even spoe
dig verdwenen was. Wij dreven af. De vloed trok ons
mee. Door de hevige kou was alles in de boot ijs ge
worden en onze handen waren verstijfd, totdat geluk
kigen tweede touw uitgeworpen, dat ditmaal door een
onzer gevat werd en daarmee kwamen we naast de
„Songa" te liggen. De beklimming' uit een zoo laag
liggende sloep viel niet mee. Ook omdat alleen van de
loodsladdcrs gebruik kon worden gemaakt. Eerst ging
een mannetje, daarop volgden dames, toen de heeren,
de steward en stewardessen en eindelijk de 3 man der
equipage. De dames hielden zich kranig en ondanks
de kou en de natte mist, hielden zij hun zenuwen in
bedwang', alhoewel de zee vrij ruw was. De kapitein en
ook zijn personeel was allercharmantst. De eerste stond
zijn eigen salon aan de gezamenlijke dames af, terwijl
de andere de beste hutten inrichten. De geredden be-
sloteu den kapitein een cadeau te maken in dank voor
zijn groote hulp in deze voor hem zoo moeilijke dagen,
hoewel de Noorweegsche boot zelfs 3 dagen te laat was
«1 dus het proviand opmaakte, werd alles broederlijk
verdeeld Twee der geredde mannelijke passagiers wa
ren ziek, werden evenwel met de meest mogelijke zor
gen geholpen. Ten slotte vroeg de heer Frost mij,
mede namens allo andere geredden, den heer kapitein
Erland in het bijzonder te vermelden en ook onze land-
genooton I)e Jong uit Utrecht en W. Salomonsky uit
Nijmegen bevestigden deze medede-eling, er nog op wij
zende, dat allen gezamenlijk in de beste harmonie op
hulp of assistentie hadden gewacht."
Bij aankomst van de geredden aan den steigeT bij
het station van Hoek van Holland was er veel ontroe
ring. De correspondent van de N. R. Ct. zegt daar
van
„Alles stroomde en fietste er naar toe, nu eens jui
chend, dan weer angstig' voor wat de Gouwzee zou bren
gen. En het publiek was stom van verbazing toen het
dit kalme, goedgekleede, welvarende gezelschap onder
scheidde.
De Gouwzee meerde langs zij van de Vienna, enkele
verwanten, de wanhopende vader van den student,
snelden toe. En bij de omarmingen bleven geen ruigen
zeeman de tranen uit de oogen.
Er was juichende vreugde alom, na de spanning, en
nu dc zon ook weer zoo hoopvol door dien eindeloozen
mist heen scheen. De meeste vermisten vervolgden
hun reis per eerstvolgenden trein. Zij werden door de
internationale journalisten bestormd. De meesten wa
ren te blij om zich ook maar over iets te beklagen.
Later sprak ik met twee Duitsche heeren van de
schipbreukelingen, mr. F. Grumbrecht, en den eersten
luitenant Stellung, die terugkeerde van den veldtocht
in West-Afrika. Hij is den zoon van den president van
den „Deutscher Verein" in Amsterdam. Deze heeren
hadden bezwaren. Dat het personeel van de Amster
dam na de aanvaring zoo weinig behulpzaam is ge
weest, bijvoorbeeld met de reddinggordels aan te doen,
en bij het aflaten in de booten, wat langs een touw
moest geschieden. Verder' hierover, dat er in de red
dingboot geen proviand was. Wèl een compas. Ook
was die boot te klein voor drie-en-twintig menschen,
om er met twee man naast elkaar in te roeien. Dat
roeien gebeurde door de stokers, soms door een passa
gier afgewisseld. De matroos stuurde. En als men hem
iets vroeg, zei hij terecht: „ik spreek nu niet." Maar
met dat al duurde de roeitocht slechts ander half uur."
Dezelfde correspondent van de N. R. Ct. zegt over
het bezoek van Prins Hendrik aan den Hoek
„Eén ding vond men jammer aan den Hoek. Dat
Prins Hendrik, 11a om half twaalf terugkomende van
Zijn moeilijk bezoek aan de Amsterdam, juist, weer
per automobiel naar Den Haag was vertrokken, toen
de Gouwzee met het blijde nieuws binnenkwam.
Dc Prins immers .stelde zoo echt warm hartelijk be
lang in wat men vermoedde een nieuwe ramp te zijn-.
En na de Berlin is Zijne Hoogheid aan den Hoek met
menschen en toestanden zoo volkomen vertrouwd. Men
bail Prins Hendrik met de beide heeren en den burge
meester, zonder eenig opzien te wekken, moeten zien
wandelen langs het Kanaal naar den steiger van de
Galand. Hoe hij zonder formaliteiten rond en vriende
lijk een ieder aanspreekt, den kapitein, zoowel als een
dekkneeht, wanneer die aan boord toevallig in zijn
buurt kwam, én er viel wat van de schepen te vragen.
De Prins was van plan eerst naar de Amsterdam
over te steken, en dan, meezoekende, buitenuit in Sche-
veningen te landen. Dat dit voor den aanwezigen jour
nalist een bezwaar zou wezen, om nu weg te varen uit
den Hoek, was mee een reden, waarom de Prins dan
maar weer terug zou keeren naar den steiger.
„Eén ding is het echter niet" zei Z. H. het is
geen Berlin-weer. Zooals het toen geweest is, dat be
leven we nooit meer"
Om op de Amsterdam te komen was een zeer beden
kelijke klauterpartij noodig over een losliggende plank,
waarbij over de beijzelde slang van de pompende sche
pen moest worden heengeklommen. Monter ging de
Prins voor, klauterde binnen door het nauwe poortje,
bleef in stikke donker van- de tunnel voorop. Niemand
wist van bet hooge bezoek. Een steward kwam prins
Hendrik toevallig tegen, die dadelijk als gids werd aan
geklampt, naar de kritieke plaatsen. Overal was het
glad van ijs, en met lucifers moest telkens bijgelicht
worden. In den salon zat de kapitein te ontbijten. Har
telijk van deelneming sprak de Prins hem aan, en ver
zocht hem voort te eten.
Aan dek, bij de indeuking, herkende Z. H. Sperling.
Met de armen van blijdschap uitgeslagen ging. hij op
hem toe, schudde hem de hand, en sprak een tijdlang
over de Februari-ramp, en over de geredden, die de
Prins nog telkens opzoekt. Alles zonder ceremonieel,
en als volkomen kameraadsehappelijk.
Na een poosje de klauterpartij weer terug. Met de
hand boven de oogen uitzien naar de file van schepen
die binnenkwam door den mist. „Zou het de Gouwzee
soms wezen? Zouden ze iets weten van die arme men
schen?" Aan allen die toevallig bij hem stonden,
vroeg de Prins het. Maar de burgemeester zeide
Gouwzee kon nog zoo lang uitblijven, en de kans op
goed nieuws was zoo gering.
Toen de Prins op het paleis terug was vond hij het
telegramalle vermisten zijn gezond en wel aan den
wal."
Te Rotterdam circuleert ter teekening een adres aan
de Iva-mer van Koophandel en fabrieken aldaar waarin
de reeders, cargadoors en agenten van vaste lijnen wo
nende te Rotterdam allen ten zeerste betrokken bij de
belangen der scheepvaart van de haven, het college be
leefdelijk kennis geven, dat de door hen opgedane er
varing in deze maand, hun de overtuiging heeft gege
ven, dat van Rijkswege niet die maatregelen werden
getroffen, welke de veilige vaart van schepen uit zee
tot binnen de hoofden van den Nieuwen Waterweg ten
allen tijde voldoende verzekeren.
Zij verzoeken de Kamer dringend, bij de regeering
die stappen te doen, welke haar gewenscht zullen voor
komen ter verkrijging
dat wraklichtschepen en boeien, voor dadelijk ge
bruik geschikt, aanwezig zijn te Hoek van Holland,
terwijl zij 11a of ontbreken, of opgelegd zijn te Helle-
voetsluis, eene plaats voor het scheepvaartverkeer van
zoo goed als geen belang en welker verwijderde haven
afgesloten kan zijn door ijsgang;
dat eene regeling wordt getroffen, waardoor het mo
gelijk is, wrakken, waar ook gezonken, zoo spoedig mo
gelijk op te ruimen;
dat zoolang de nieuwe misthoorn op het Noorder-
hoofd in den Nieuwen Waterweg nog niet bewezen
heeft te voldoen, de oude misthoorn voor dadelijk ge
bruik in gereedheid te hebben.
4»
De Harwichboot „Amsterdam" is door pompen drij
vende gebracht, ligt thans in vlot water te Hoek van
Holland geankerd en zal naar Rotterdam worden ge
sleept, zoodr'a de mist opklaart.
In de buitenlandsche bladen wordt ook veel geschre
ven over de scheepsramp.
De Westminster Gazette schrijft„De
Great Eastern Company verdient deelneming met haar
jongste tegenspoeden. Er waren alle elementen voor
een zeer groote ramp in de aanvaring' van gisteren,
maar door bedaardheid werd, na de botsing met de
Axminster elke paniek vermeden."
De Amsterdamsche correspondent der K 1 n i-
sohp Z t g'. deelt niet het medelijden der W est m.
G a z. „Men mag vragen, schrijft hij, waarom dc
scheepvaartmaatschappijen haar kapiteins toestaan,
bij zulk weer binnen te varen, in plaats van rustig voor
de kust te blijven liggen; men had kunnen denken, dat
het dure leergeld, dat bij de Berlin, ontzettender na
gedachtenis, betaald werd, ten slotte een verandering
zou teweegbrengen, doeh naar dit geval weder bewijst
schijnt alles bij het oude te blijven. De kapiteins zijn
volkomen vrij, op de open zee te blijven of binnen te
varen maar de zoogenaamde ongeschreven wet, of, zoo
men -wil, het uit ijdelheid of wedijver voortvloeiende
streven, de aankomst onder geen omstandigheden te
vertragen zal menschenlevens kosten gelijk voorheen.