DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 57. Honderd en tiende jaargang, ZATERDAG 7 MAART. De Wortel- en Waterpoort. FEUILLETON. 1908 HERFSTSTO Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. P. J. O. VOOR DE DAMES. Kijkjes in de Modewereld. ALRMAARSCHE COURANT. Kon de geschiedenis der Friesehe poorten eenigs- zins uitvoerig worden medegedeeld, en zij allicht de belangstelling van wie Alkmaarder is wekken, de ge- sehiedens der overige poorten kan niet zoo uitgebreid worden behandeld en zal wellicht ook niet zooveel be lang inboezemen. Immers om en bij haar is geen strijd gestreden als bij de Friesche poortom ha ar behoud noch met het zwaard noch met het woord gekampt. Zij ko men, zij zijn en zij verdwijnen haast ongemerkt. Toch hoop ik, dat zij, wien het verleden onzer stad lief is, ook in de behandeling der overige poorten wel het een en ander vinden dat hun belangstelling verdient. Vóór het graven van het Noordhollandsch Kanaal lag de Geestmerambachts-omloopdijk (over het tegen woordige Victoriapark) korter aan de stad dan thans. De stadsvest, hetzij muur of later aarden wal, strekte zich van de Friesche poort oostwaarts in rechte lijn; tuiten haar was de vestgracht en aan den overkant lag de omloopdijk. Het Victoriapark is eerst gekomen na dat bij het graven van het kanaal, ten behoeve van de doorvaart bij de aanvankelijk behouden Friesche bui tenpoort en van de vlotbrug voor het Heilige land, de grond is aangeplempt. Over dien Geestmerambaehtsdijk lag nu een over toom. Wie per schuit van Alkmaar naar Langedijk wilde gaan, maakte daarvan gebruik. Want de vaart van Alkmaar naar Langedijk, die sinds 1626 ging door de Pettemer (Hoomsche) vaart en over de Zes Wielen, ging vóór dien tijd uit de eerst in 1574 ingesloten Voormeer of uit de vestgracht over den Geestmeram baehtsdijk, door middel van het overtoom, en vervol gens door de Zwijnmeer en de Vroonermeer noord waarts en, na de bedijking dier meren in 1567 en 1562, door hare ringslooten. Langs dien waterweg bereikten ook de groentebouwers van St. Pancras en de Lange- dijker dorpen met hunne schuitjes de stad, en zij verko zen zeker als ligplaats de stille stadsgracht boven de zoo woelige Voormeer. Hadden zij hunne schuitjes verla ten, dan vonden zij hun weg door een waarschijnlijk zeer eenvoudige opening in den stadsmuur, welke eigenaardig werd genoemd de WORTELPOORT. Voor dit poortje lag een ook wel eenvoudige brug over de stadsgracht, die de van Oudorp komende personen leidde door het nauwe Wortelsteegje de naam be hoeft geen toelichting naar het Luttik-Oudorp. Toen de in 1573 door het beleg zoo geteisterde be wailing werd hersteld, schijnen poortje en brug te zijn verdwenen en hebben de groenteschuitjes hun ligplaats gevonden, hetz'j in de om-den nieuwen uitleg verleng de stadsgracht of in het water van de door de omslui ting rustiger geworden Voormeer. Deze laatste lig plaats bereikten zij door een overbrugde of overwelfde opening in den stadswal (waar nu de vlotbrug ligt). Van de verdwenen Wortelpoort werden bij de vergra ving der vest langs den Achterweg, in de lente van 1823, nog de fundamenten gevonden. Toen de Wortelpoort en het daarvoor gelegen brug getje waren verdwenen en als gevolg daarvan de groen teschuitjes niet meer in de buurt van het Luttik-Ou dorp aanlegden en de personen die van Oudorp kwa men nu door de Friesche poort de stad moesten berei ken, achtten de bewoners van het Luttik-Oudorp, en waarlijk niet ten onrechte, zich daardoor benadeeld en vroegen zij van den magistraat weder een directe ver binding door middel van een poort en brug met den Geestmerambacht-omloopdijk. In de vroedschapsver gadering van 27 Juli 1581 werd dit verzoek behandeld en het besluit genomen „omme tot versoek van de hue- ROMAN door IDA BOT-ED. vertaling van S. S. 66) Hij of ik! Voor niets anders was er plaats noch in zijn hart noch in zijn hoofd. Bij deze gedachte joeg hem het bloed sneller door de aderen, bonsden zijn sla pen. Hij of ikIk of hij O, het was bijna niet om uit te houden. Middelerwijl arriveerde hij. Het was stil voor het huis. De zittende leeuw in het ontbladerde boschje, die met zijn klauw het schuin geplaatste wapen van zand steen, welks randen van ouderdom reeds aan het af brokkelen waren, omklemde, scheen zijn bek met de verweerde tanden nog verder open te sperren dan an ders. Op het erf van de boerderij blaften de honden onop houdelijk, woedend, omdat zij niet konden zien, wie of wat hunne waakzaamheid trachtte te verschalken. Aan den voorkant was nog geen enkel raam verlicht zoodat alles in de scheemring gehuld was. Toch was deze nog niet zoo groot, of Hagen kon duidelijk zien, welke man hem reeds in den huisgang tegemoet kwam. Brita's vader! Hij ontroerde, ja, hij werd bijna verlegen, want dat vreemde, beklemmende gevoel, dat door de onzekerheid wordt opgewekt, kwam over hem, nu hij stond tegen over den vader van haar, naar wier hand hij dong. Mijnheer vonBenrath drukte Hagen's hand stevig in de zijne. „Brita die aan het raam de wacht heeft ge houden, zei mij, dat u het was." Zij had naar hem uitgekekenO, hoe goed deed dit hem Hij ontdeed zich van hoed en jas merkwaardig ren van Luttik-Oudorp te besigtigen en te ordonneren een plaetse daer men een Waterpoortgen na Oudorp sal maken, en 't selve gedaen sijnde, die van Luttik- Oudorp voor te houden, dat sij 't selve tot heuren kos te doen, mits dat die stadt daer toe sal geven die steen tot het selve Poortgen behoevende, en soe die bueren van Luttik-Oudorp 't selve refuseren te doen, dat men dan met 't stellen ofte maken van 't voorz. Wa terpoortgen voor deze tijden niet zal voortgaen." Dit zelfde wordt dsn 29 Maart 1582 nog eens besloten, al leen met dit verschil, dat waar in het eerste besluit enkel sprake is van het maken der poort voor kosten der bewoners van Luttik-Oudorp c. a., nu hun ook nog wordt opgelegd, voor eigen kosten de brug te maken. Wij kunnen niet zeggen, dat de houding der vroed schap zeer welwillend was. Zag zij het belang van zidk een poort en brug niet in? Het is dan ook geen wonder, dat door de bewoners van Luttik-Oudorp lang en breed moest worden beraadslaagd of men zich zulk een uitgave, als het bouwen van poort en brug vorder de, wel mocht veroorloven. Maar het einde der be- r adslagingen was, dat men de door de vroedschap ge stelde voorwaarden aannam en deze den 25 Februari 1595 besloot, dat men bij de Rootoorn sal maken een waterpoortgen," Men sloeg toen zoo spoedig mogelijk de handen aan het werk en in 1595 stond aan het ein de van Luttik-Oudorp DE WATERPOORT. Zij was wel hoogst, hoogst eenvoudig. De kaart van Drebbel (1597) doet ons haar zien als een opening in den stadsmuur, aan de stadszijde en zeker ook aan de buitenkant met een steenen front. Geen torentje, geen pilaster, niets dat als versiering was aangebracht. De bouw van de Waterpoort is vermoedelijk verge zeld gegaan met de volgende verandering. Een in 1586 in den wal gelegd overbrugd houten sluisje, waar door het water der stadsbuitengracht gemeenschap had met dat der Voormeer, werd toen vervangen door een steenen brug met 2 pijpen, welke een betere verbinding vormde tusschon het Luttik-Oudorp en het Heilige- land. Ter zijde van de Waterpoort werd, volgens raads besluit van 24 Jan. 1643, op genoemde brug waar vóór tot behoud der passage een tweede van één boog werd gemaakt het Zakkendragershuis ge bouwd. Dit huis voor de koommeters en dragers had eerst gestaan aan den Achterdam. Het bevond zich in 1568 reeds in zulk een bouwvalligen toestand dat de vroed schap den 4 Mei van dat jaar besloot het te verkoopen. Vermoedelijk heeft zich niet een kooper voorgedaan of is het gedane bod te laag geweest zoodat 17 September 1568 werd besloten het „te doen repareren, onder con ditie dat die sackedragers daer inne nyet en sullen mogen drincken op privatie van haer offitie." Hoe lang na dit herstel het zakkendragershuis in den Achterdam nog heeft dienst gedaan weten wij niet. Het is ons echter wel bekend dat het is ver plaatst naar 2 kleine huisjes of kamers aan de Turf markt. Deze huisjes stonden achter het door Maerten Pietersz. v. d. Ameyde gestichte „Huis ter Ameyde." Zij werden den 24 Januari 1643 verkocht aan Jan Jansz. Markman, gewezen brouwer in ,,'t Haarlemsche Wapen" die van het „Huis ter Ameyde" een bierbrou werij wilde maken. Daarna werd het zakkendragers huis bij de Waterpoort gebouw. De mooie teekeuingen van de Waterpoort en hare omgeving, die zich in de prentenverzameling van ons Stedelijk Museum bevin den, doen 't ons kefinen als 'n flink gebouw, bestaande uit 2 verdiepingen. Het was opgetrokken van roode baksteen. Kruisvensters en een windvaan versierden het. De 3 steenen die in den gevel ter hoogte der langzaam. Mijnheer von Benrath stond er bij, en Lub bers nam met een drukte, die men anders niet van hem gewoon was, Hagen den jas uit de hand. Toen dit gedaan was, keken de heeren elkander glim lachend maar stilzwijgend aan. Op het gelaat des eenen lag een droefgeestige, sombere uitdrukking, dat des anderen sprak van toegenegenheid. Men kon goed zien, dat mijnheer von Benrath de zoon zijner moeder was. Indien men hem naast haar gezien had, bij haar leven, zou men den familietrek misschien niet zoo spoedig teruggevonden hebben. Maar daar men nu slechts naar het portret kon oor- deelen, schenen er wel veel punten van gelijkenis tus- schen de twee te zijn. Hij was evenals zij, ook groot en mager, en had een eenigszins gebogen houding. Ook was zijn hoofd in verhouding tot de lange gedaan te in 't oogloopend klein. Maar hij had een goedig ge zicht met een paar lichtbruine oogen, waarin zoowel een uitdrukking van openhartigheid als van droefheid lag. Ondertusschen had Brita in de kamer de lamp op gestoken, welke haar licht liet vallen op de theetafe1, die met het oog op de komst van Hagen reeds gereed gezet was. „Is er hier iets veranderd?" vroeg Hagen. Er was een geheel arrdere stemming in de kamer gekomen, sinds eergisteren, toen hij er voor het laatst geweest was. „Ik heb alleen maar uit het geheele huis het beetje wat er nog goed was, bijeengezocht, en zoodoende is de kamer voller geworden alles staat ook anders," zei Brita. De eerste indruk moest niet terstond zoo pijnlijk \oor mij zijn, zei haar vader, haar lokken streelende- Zij keek hem vriendelijk aan, terwijl zij even knikte,, op de manier van iemand, die door blik en gebaar te kennen wil geven: Wacht maar, het zal nog' wel te recht komen. Hagen was betooverd. Een nieuwe trek in haar Echt vrouwelijk goedig, flink Ja, het was geen gemakkelijk naar huis-korneu ge weest voor den man, die toch reeds een beetje (Ouder tweede verdieping waren aangebracht en waarop wa ren afgebeeld de Alkmaarsche burg, een koornmaat en een koorndrager worden in het Stedelijk Museum be waard. Dit zakkendragershuis was niet het eenige aardige gebouw dat bij de Waterpoort stond. Van dit huis gescheiden door een brandspuithuisje stond de herberg „het Hof van Holland," gebouwd 1650, de plaats waar zij, die van den kant van Oudorp en later van de bedijkte Schermeer de stad bereikten, stalling voor hun paarden en zelf een verfrisschenden dronk en mst vonden. Flinke groote linden beschaduwden hei in den zomer. Terzijde der stalling van het Hof van Holland, een stalling niet met den herberg gebouwd, doch waartoe een daar reeds staand huis was veran derd, stond een in 1591 gebouwde grutterswinkel. Het was een gebouwtje met een aardigen trapgevelj de vensters gesloten door luiken, er voor een luifel. Alles daar sameu geeft een dier typisch oud-Hol- landsche stadsgezichten, die ons menigmaal doen ver langen dat men in onzen tijd wat minder regelmatig en gelijkmatig bouwde en met grootere verscheiden heid en meerdere smaak. In 1702 leverde de Waterpoort een vreemd schouw spel op. Bij een sterke koude viel er midden in den winter ontzaggelijk veel sneeuw. Door den storm opge jaagd pakte zij zich samen op vele plaatsen en bij de Waterpoort zoo hoog dat deze geheel werd inge sneeuwd. Het pad leidde toen niet door maar over haar. In 1716 was de toestand der poort zoo geworden, dat herstel meer dan noodig was. Men besloot daarom haar van den grond af te vernieuwen. Jan Warmen huysen, het zoontje van den fabriekmeester, kreeg de eer den eersten steen te leggen. Dit heuchelijk feit der stichting en steenlegging werd in de herinnering bewaard door 3 steenen in het buitenfront der poort geplaatst, waarvan 2 kleine met ANNO en 1716, ter wijl de grootere tusschen de twee kleinere het op schrift droeg „Jan Warmenbuysen vijf jaer oudt, de Tijdt, hier onder aengeschreven, heeft d'eerste steen aan mijn geboudt, des zal sijn naem nae 't graf nog leven." 1716 den 27 April. Was herstel der poort noodig geweest, dit was ook met de brug reeds vroeger het geval. Zij was in 1705 door een geheel nieuwe, doch nu zonder wip, vervan gen. En toen nu in 1758 weer groote réparatiën nood zakelijk waren, besloot men inplaats van een houten een steenen brug te maken. Maar nu maakte men haar weer als wipbrug. Het schijnt dat men ten opzichte van bruggen niet een bepaalde vaststaande meening heeft gehad. Want men leest nu eens van een wipbrug die een vaste is geworden en dan weer van het omge keerde. Bij de vervanging van de houten door een steenen brug kwam ook een nieuwe ramei. In de plaats van het houten rasterwerk werden ijzeren hekken aange bracht tusschen twee steenen zuilen. Deze zuilen droe gen niet zooals dat bij de meeste het geval is geweest de wapens en namen der regeerende burgemeesters. Voor de Waterpoort en brug kwam het oogenblik der vernietiging toen het Oroot Noordhollandsch Ka naai, dat mede de oorzaak van den val der Friesche buitenpoort was geweest, in 1821 werd gegraven. Toen viel de poort waaraan men in 1788 en 1809 nog groote herstellingen had gedaan; toen werd ook de brug afge broken; het zakkendragershuis gesloopt; het Hof van HolL, behoorende aan Jan Tuin, bleef niet gespaard en ook het oude winkeltje waarin in dien tijd door Jan van Leyden een grutterswinkel werd gehouden, den 17 Juli voor afbraak verkocht. Nu herinneren nog alleen het Wortelsteegje op het Luttik-Oudorp en het uithangbord voor de herberg ,IIet Hof van Holland" op het Heilige land, dat ook reeds uithing voor de gesloopte herberg, aan alles wat eens daar stond op die plek waar nu ter linkerzijde van de vlotbrug het water stroomt. werd, maar naar het oordeel van Hagen moest het be zit van zulk eene dochter toch wel opwegen tegen alle teleurstellingen. Geen wonder, hij had ook slechts oogen voor haar en was geheel en al onder den indruk van hare lieftallige verschijning, ziende hoe zij thee inschonk en presenteerde, haar volgende met zijn oogen, terwijl zij daar op en neer ging in haar zwart eostuum met langen sleep, dat eigenlijk noch voor in huis noch voor den rouw passend kon genoemd worden. Hij dacht er niet aan, dat de andere man aan de pijnlijkste verlegenheid kon overgegeven zijn. Hij genoot van deze oogenbUkken zij waren hem gelijk een idylle, te midden van de stormen, die hij doormaakte In de toekomst zag hij haar, de uitverkorene zijns harten en zichzelf bij het schijnsel der lamp theedrin ken uit de ouderwetsche kopjes, stilzwijgende. O, dan had hij reeds een voorsmaak van de heerlijkheid, wan neer hij haar eenmaal de zijne zou noemen. Mijnheer von Benrath had voortdurend het oog ge vestigd op zijn kopje, waarin de suiker langzaam weg smolt, daarbij bestendig het kopje aan het oor vasthou dende, alsof hij het oogenblik wilde afwachten, waarop de suiker gesmolten zou zijn om alsdan de thee te kunnen opdrinken. Maar de suiker was reeds een ge- ruimen tijd gesmolten, en nog steeds zat de man er naar te kijken. Eindelijk en ten laatste keek hij na lang aarzelen op, en hij zag', dat Hagen geen oog van Brita afliet. Toen begon hij een beetje te kleuren.... En het viel hem nog moeilijker om hetgeen, waaraan hij dacht •onder woorden te brengen. Hij had wel reeds een en andermaal met zijne dochter gesproken, doch steeds was de zoon van dezen man de hoofdpersoon g'eweest ïoodat hij meende, dat Hagen ten behoeve van zijn zoon optrad. Hij, die niets wist van de gespannen hou ding tusschen Hendrik Hagen en André von Marsch ner kon zich deze ook niet zoo voorstellen, als zij in werkelijkheid was. Hij moest bepaald zijn best doen, om zich onpartijdig te toonen vooral niet laten blijken, dat hij eenige hoop koesterde waartegen zich ook zijn .trots verzet Vóór de graving van het kanaal stonden buiten de Waterpoort aan den Omloopdijk eenige koepeltjes, met het uitzicht op het Oudorper land, koepeltjes waar van onze stad zeer vele bezat en die door verschillende families waren gebouwd om daarin den Zondag door te brengen; des middags thee te drinken en die in het algemeen dienden voor hun uitspanningsplaats. Hier had ook gestaan de beruchte herberg met overdekte kolfbaan, achtereenvolgens de Finberg, Vrieshof en het Fortuin genoemd, en die, wijl in haar veel geschiedde dat het daglicht niet kon verdragen, zoodra zij den 15 Dec. 1780 in publieke veiling kwam, door burgemees ters voor 315 gld. werd gekocht en 3 jaar later afge broken. Door het leiden van het Kanaal door een gedeelte der stad had deze ter plaatse der Waterpoort en ook bij de Boompoort hare geslotenheid verloren, welke toch noodig was ter verzekering van de opbrengst der stads-accijnsen. Daarom werden, met buitensluiting van het sedert het begin der eeuw zeer in verval ge raakte en ontvolkte Eiland en van het daarachter gele gen Hondsbosch, hooge en breede hekken geplaats op de Eilandsbrug en het bruggetje over de voormalige buitengracht bij den Tienenwal. Deze hekken weiden les avonds gesloten. De ambtenaar der accijnsen kwam te wonen in het huis, dat achter het brugwachtershuis der Vlotbrug stond, en dat den 20 Mei 1824 door de stad was gekocht van Engeltje de Ruyter en haar man Willem Frederik Blom. Na de afschaffing der plaat selijke accijnsen verdwenen de leelijke hekken, en werd de ambtenaarswoning den 25 Sept. 1866 in publieke veiling verkocht voor 930 gld. De stad verkocht de brugwachterswoning den 22 Sept. 1867 aan het Rijk voor 1950 gld. Geen seizoen brengt zooveel verschillende en elegan te diner- en gezelschapstoiletten met zich mede als het tegenwoordige. Directoire- en empiretoiletten nemen een groote plaats onder de nieuwe modellen in. Niet alle zijn natuurlijk zuiver in den stijl maar bij alle overheerscht het korte lijftje en bijna alle toonen de van het begin der vorige eeuw afstammende fichugar- neering. Een mooi, eenvoudig avondtoilet wordt gemaakt van wit zijde-mousseline over een onderkleed van witte zij de. De in rijke plooien hangende rok valt gracieus uit een breede sjerp-ceintuur. Het korte lijfje wordt ls een breede fichu over de armen gedrapeerd, zoo ongeveer tot de ellebogen en is van voren puntig uit- ■esneden. Lange, fijn geplisseerde mouwen hangen tot op de handen af. Een avond-toilet in prinses-vorm kan vervaardigd worden van tulle overvloedig bestikt met gekleurde zijde. De halsuitsnijding wordt omrand met een fichu van witte Libertyzijde, waarvan de ein den van voren een weinig naar links vastgeknoopt wor den en bijna tot op den grond afhangen. De mouwen worden in dit toilet evenals die van een kimono inge zet, zijn glad en reiken tot over den elleboog, van on deren worden zij met witte zijde gegarneerd. De rok te. zijn dochter was zoo arm, dat hij wenschen mocht noch kon, zonder tegelijk te gevoelen, boe in discreet hier iedere wensch was. „Ik weet niet, mijnheer Hagen" begon hij Hagen v/as terstond een en al oor „ik weet volstrekt niet, of ik ons gesprek beginnen moet met u te danken of te vragen. Ik heb zeer veel reden om u te danken, maar daar is ook veel te vragen." „Laat er tusschen ons geen sprake zijn van dank, vraagt u slechts hetgeen u noodig hebt te weten," her nam Hagen, „maar laat ik eerst informeeren, hoe het u gaat." „Och, zooals het een zieklijken man gaan kan, die herstellende van een hevige longontsteking, slechte be richten ontvangt. Dan vooral gevoelt men zich zwak en merkt men, hoe weinig men kan hebben." „Och, mijnheer, ik wil u alles van de schouders ne men, of beter, mijn vriend, de advocaat Berthold zal het doen. Want hier is behoefte aan een man, die met alle wetsartikelen op de hoogte is." „Wat die oude Ludwig mij gedurende het korte ge sprek, dat ik met hem had, heeft medegedeeld, vas zoo muedbenemend, dat ik vreesdeHij interrompeer- de zieJh, terwijl hij ternauwernood verstaanbaar bin nensmonds .verder aan 't spreken bleef. „F hebK gropte geldelijke offers gebracht, mijnheel Hagen. IT 'jiebt een smadelijk bankroet van mijn buis, van mijn naam afgewend. En ik ben er van over tuigd, dat u het niet gedaan hebt met de bedoeling, cm nu als de schuldeischer, die Iserndorf in zijne hand heeft, mij te dringen. Maar daar het geval nog ellen diger is dan ik meende uit de telegrammmen te moe ten opmaken, vreesde ik, dat u nog berouw zou hebben van uw overhaaste daad." „O neen, papa, dan kent u mijnheer Hagen niet, wanneer u denkt, dat hij berouw zou kunnen hebben \-an een edele daad," riep Brita in een opwelling van geestdrift uit. Zij keek hem met stralende oogen aan, en hij kou niets doen, dan in de overmaat van zijn geluk hare hand nemen en daarop een kus te drukken. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 5