DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 57 Honderd en tiende jaargang 1908 ZATERDAG Een stille in den lande. Onze inkomstenbelasting. 7 MAART. ADVERTENTIE N. BOEKHANDEL. N. V. v.h. HERM. COSTER Zoon. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. aanbied. Aanslagen in bet primitief Kohier. 1 365 362 456 490 506 39 1 2 2 2 3 2 263 269 282 295 319 40 4 3 2 i 4 4 3 126 168 184 198 186 41 2 1 2 4 229 204 202 193 204 42 3 2 1 1 2 5 94 125 137 156 160 43 1 2 1 3 6 177 164 167 153 146 44 1 2 2 1 7 68 86 84 96 96 45 1 1 2 1 1 8 126 133 135 131 127 46 1 2 2 3 9 36 52 59 83 69 47 1 1 1 10 139 129 131 132 151 48 2 3 1 1 1 11 87 93 94 88 90 49 2 3 1 1 12 93 94 84 91 89 50 1 1 13 64 63 63 62 62 51 1 1 1 14 60 61 73 68 64 52 15 76 62 62 64 61 53 16 52 52 51 60 58 54 1 17 40 46 38 38 32 55 1 18 40 47 50 53 52 56 1 19 31 34 40 38 38 57 20 38 38 43 61 49 58 1 2 1 21 29 19 26 31 24 59 22 27 32 25 38 33 60 1 i 2 1 23 30 32 32 36 38 61 24 15 21 24 24 24 62 25 32 32 31 26 31 63 1 1 26 24 21 20 18 20 64 27 23 27 23 20 17 65 28 10 13 24 19 19 66 1 1 1 29 7 10 13 19 13 67 i 1 30 12 13 15 19 23 68 1 31 7 5 9 5 3 69 - 32 10 9 7 11 13 70 33 4 7 8 8 4 71 34 7 5 5 6 9 72 1 35 6 5 3 6 3 73 36 1 3 1 3 74 1 37 4 5 7 6 2 75 i 1 1 38 3 2 5 5 4 329 91 20179.22 21946.32 349 97 23208.00 25545.90 1 1—16 2264 f 20560.61 6966.00 2.950/0 1905 17-27 352 22139 875 6090.00 3.64 28—75 120 28166.075 7031.00 4.— 1906 1—16 17-27 28—75 2360 383 130 f 20859.50 24067.40 32061.10 f 20087.00 f 7479.00 6491.00 8300.00 1 1—16 2389 f 21117.325 f 7349.00 2.900/0 1907 17—27 358 22305.975 6171.50 3.61 28—75 123 30486.36 7619.50 4.— Overbemesting. Voordam C 9 Telef. No. 3. No. 2 f 2,50 per Kwartaal, (Nalezers f 1.25), No. 3 f 2,50 per kwartaal, (Nalezers f 1.25), ALKMAARSCHE COURANT Als voor moeder de vrouw de dagtaak is verricht, als de kinderen naar bed zijn en er stilte in huis hangt, slechts nu en dan afgebroken door den klank van rus tige stemmen, dan komt niet zelden met het leitje van de keuken het huishoudboek ter tafel en dan wor den de posten vergeleken en geverifieerd en de reke ning ten slotte opgemaakt. Het is op zichzelf niet een verheven schouwspel al is ook daarin de poëzie van de zorgende liefde, van or delijkheid en huiselijkheid. Het is een stukje intimi teit, dat onttrokken is aan de belangstelling van het publiek doch daarom niet minder belangrijk, daarom niet minder onmisbaar is. Welnu zulk een huismoeder, zorgend als de kin deren naar bed zijn, heeft ook de Nederlandsche staat in de Algemeene Rekenkamer. Ook van haar werk kan gezegd worden, dat het niet gemist kan worden in den staat. En ook op dat werk valt slechts zelden de aan dacht van het publiek. Hoogstens hoort men van tijd tot tijd eens over halve centen, waarover vele foliovel len zijn volgeschreven, over kleine bezwaren, die tot langdurige correspondenties aanleiding hebben gege ven. Men maakt zich dan vroolijk over die bizondere nauwkeurigheid, mompelt iets over „zuinigheid in het kleine en spilzucht in het groote" en houdt zich niet verder bezig met dezen weinig sympathieken dubbel- tjes-Oerberus. De Eekenkamer heeft dan ook niet een goede pers en doet geen moeite om zich die te verschaffen. En toch blijkt wel weer uit elk jaarverslag der Kamer dat deze instelling niet te missen is, dat zij wel degelijk een booge mate van zelfstandigheid noodig heeft om zich in haar positie te handhaven en dat het passen op de kleintjes, wel verre van belachelijk, integendeel hoogst gewgnscht is. Immers, indien de rekenkamer gaat transigneeren, indien zij gaat zeggen: deze fout is mij nu toch te onbelangrijk om daarover nadere in lichtingen te vragen, waar is dan de grens? Moet zij dan tot op een cent, een dubbeltje, een gulden, hon derd gulden controleeren? Bovendien, juist het feit, dat alle Eijksambtenaren en contractanten met het Kijk weten, dat de stille moeder 's avonds haar leitjes nagaat, en weten dat daarbij de strikste nauwkeurig heid wordt toegepast, zal zeer zeker een tegenwicht geven aan de onuitroeibare neiging, om waar het den staat betreft te halen wat er van te halen is. Een uitstekend voorbeeld van het gewicht van dit passen op de kleintjes geeft b.v. de kamer, waar zij noetnt de post „vaste toelagen voor kleine onkosten" bij de Baden van Beroep, die eerst als vaste toelagen op 35.600 waren geraamd, doch waarvoor later bij specificeering slechts 17 a 18 duizend gulden bleek noodig te zijn. De regeering wilde bij de „kleine on kosten voor de commissiën van toezicht over de tucht scholen" ook weer vaste bedragen uitkeeren, doch de kamer, zich aan dit voorbeeld refereerend, drong op specificeeren aan en zal haar zin krijgen. Hier heeft men nu een voorbeeld van directe bezui niging en zulke voorbeelden zijn er meer. Doch hoe veel talrijker nog zijn de gevallen, waarin men gevoe len en proeven kan, dat de opmerkingen van de kamer, die klein schijnen, groote gevolgen zullen hebben, om dat alle ambtenaren door het besef van zoo op bun vingers te worden gekeken telkens weer tot zuinigheid en overleg zullen worden aangespoord. Én het is curieus en verheffend hoe niemand daar bij wordt gespaard. Een minister scheldt een aanne mer boete kwijt. De kamer vraagt: „Is er overmacht?" De minister antwoordt: neen. De kamer dan: Wij kun nen die kwijtschelding niet goedkeuren. Gij moet haar dan maar opzettelijk als gunstbewijs verantwoorden En zoo geschiedt. Zeven April 1906 is het internationale postcongres in Eome. De Indische vertegenwoordiger gaat 2 April te 4 uur n.m. op reis en krijgt zijn spoorwegkosten tus- schen Ohiasso en Eome (34.59) van de Italiaansche spoorwegen terug. De Nederlandsche vertegenwoordi gers gaan al den 30 Maart en krijgen dat geld niet te rug. Waarom? vraagt de stille kamer. Men kan zich het antwoord denken. Doch latere rei zigers op staatskosten zullen oppassen. Er brand een academie af in Groningen. Behoort nu de verver, door wiens toedoen de brand is ontstaan, niet schade te vergoeden en derft hij niet het recht op vergoeding van dc kosten van het verfwerk en van de overige werkzaamheden? Het schijnt, dat het de re kenkamer moet zijn, die daarop de aandacht vestigt, want niet zonder nadruk vervolgt het verslag van de ze kamer. „De mededeeling dezer beschouwingen van den Mi nister van Binnenlandsche Zaken leidde er toe, dat Zijne Excellentie de stukken in zake den Groningschen brand deed toekomen aan den landsadvocaat, met uit- noodiging nopens de rechten, welke de Staat zou kun nen doen gelden van advies te dienen. Den uitslag hiervan heeft de kamer nog niet verno men." Dat gebeurt meer, dat de kamer den uitslag niet verneemt. En een rumoerige vergadering, een motie tegen de regésring ingediend ten aanzien van een heel land van kiezers, staan deze stille kamer niet ten dien ste om de regeering tot antwoorden te dwingen. Maai toch schijnen de antwoorden tenslotte te komen en toch krijgt de kamer niet zelden gelijk, al aarzelt de regeering dikwijls niet zich op scherpe wijze uit te la ten over de al te enge opvattingen van deze zuinige huismoeder. Maar nog eenshet is niet altijd noodig, dat er ant woorden komen als b.v. in het curieuse geval, waarin de kamer de militaire autoriteiten er op wijst, dat een mark niet meer dan 60 cents, een franc niet meer dan 50 cents doet. Deze les in muntwaarde was noodig, emdat de boekhandelaren voor de militaire tijdschrif ten de mark op 65 cents en de franc op 55 cent sche nen te rekenen. De minister haalde natuurlijk dadelijk bakzeil en de buitenlandsehe munten hebben nu juister prijzen gekregen. Soms komt er weinig antwoord en heeft de vraag op zichzelf al voldoende uitgewerkt. Zoo werd b.v. gevraagd het voorbeeld verdient klassiek te worden waarom in de woning van den secretaris generaal van justitie een tweede telefoontoestel noodig was. Het antwoord wasDe secretaris had tot nu toe een diensttoestel in zijn woning beneden? Doch als de secretaris nu eens ziek wordt? Dan kan hij toch niet naar beneden gaan? Dan moet hij toch ook boven"kun nen telefoneeren En als er nu eens brand komt in het ministerie van justitie? En als er eens telegrammen te bestellen of te verzenden waren? Uitermate bevredigd zal de rekenkamer door dit antwoord wel niet zijn. De kamer zal wel gedacht heb ben als men aldus doorgaat, betoogt men in een paar minuten, dat alle ambtenaren in elke kamer van hun huis een rijkstelefoontoestel en een rijksschrijfmachi ne en een rijkslamp en een rijkskachel en wat niet al moeten hebben. Doch het kwam de kamer waarschijn lijk voor, dat deze eene wenk voldoende was om te voorkomen, dat binnen korten tijd elke departement ambtenaar van rijkswege een telefoon cadeau wordt gedaan. En aangezien het haar als een goede moeder niet te doen is als zij eventueele voor het huishouden schadelijke gevolgen door een zachten wenk heeft af gewend, heeft zij voor ditmaal het leitje maar eens uitgevlakt en het boek opgeborgen. Doch de stille kamer blijft waken. En wee den mi nister, die nu alle referendarissen een tweede telefoon toestel op hun tweede verdieping en een derde op* een derde verdieping zal willen geven. Dan komt de kamer in verzet en zal zij haar stille kracht weten te uiten. (Ingezonden). Toen in Maart 1905 een artikel van mijn hand on der bovenstaanden titel in dit blad werd opgenomen, waarin ik meen met cijfers te hebben aangetoond, dat de progressie zooals die in de verordening op het hef fen van een II. O. naar het inkomen, door den gemeen teraad vastgesteld den 13 November 1901, is uitge werkt niet voldoet aan de eischen welke de belasting schuldigen in het algemeen daaraan mogen stellen, en daarnaast cijfers heb geplaatst waarin de progressie, naar mijn bescheiden meening wel aan die eischen kon voldoen, was hot resultaat, dat de lezers het artikei voor kennisgeving hebben aangenomen. De belangstellende lezers van toen zullen zich nu al licht nog herinneren, dat mijn grootste bezwaar te gen de bestaande progressie was, het bewuste snel- tieintje van de 13de tot en met de 17de klasse waar d progressie verhoogd wordt met 0.20 en gebracht op 5 van de toenemingen, en daarna op 5 blijft staan tot aan de hoogste klasse, terwijl de progressie had mogen doorgaan tot 7.18 van de toenemingen, zoo als dit dan ook door mij is uitgewerkt. Teneinde thans niet-gewenschte gevolgtrekkingen te voorkomen, wil ik even in herinnering brengen, dat de toen door mij gegeven cijfers niet zijn gegeven als de beste belas tingheffing die er met progressie is te verkrijgen, maar eenvoudig als een verbetering van het bestaande stelsel. Kon ik over het resultaat van mijn artikel te vreden wezen het werd niet aangevallen en is dus niet weerlegd toch heeft het mij een teleurstelling bereid. Ut had namelijk gemeend het recht te hebben ('twas misschien wel wat veeleischend van mij) te ver wachten, dat er bij de vaststelling van de begrooting vr or 1906 of 1907 allicht een enkel lid van den ge meenteraad er op zou wijzen, dat het met de heffing van den II. O. niet geheel en al in orde was. Indien mijn geheugen mij geen parten speelt, meen ik te kunnen constateeren, dat er bij die beide zeer ge schikte gelegenheden geen enkel woord over is ge sproken, en ik zou dan ook hier met een kleine veran dering in toepassing kunnen brengen het bekende rijmpje „Ze zaten te zamen, en dronken geen glas, Maar lieten de zaak zooals zij was." Doch ik wil niet ondeugend wezen, en het rijmpje allc-en gebruiken als een aanloopje. Er is trouwens voor ondeugendheid niet de minste reden, nu ei een kentering ten goede is gekomen, en het bij het be- grootingsdebat voor 1908 niet heeft ontbroken aan dis cussie in de door mij gewenschte richting. Dat mijn artikel dit niet heeft kunnen bewerken is geheel van ondergeschikt belang. Dat de Sociaal-Democratische leden het balletje hebben opgegooid, daarvoor zullen velen met mij hun dankbaar zijn. Het was wel een weinig verrassend, dat na de verwerping van de motie- Melchers met 14 tegen 3 stemmen het voorstel Glin derman om B. en W. uit te noodigen om de herziening van de H. O. ter hand te nemen, met algemeene stem men werd aangenomen wel een bewijs dat thans al le leden de overtuiging hebben, dat wijziging ge- wenscht is. Het trok mijn bijzonderen aandacht, dat het inko men van alle belastingschuldigen thans bedraagt de som van 3.000.000. Hieruit toch is af te leiden dat het inkomen sedert 1903 belangrijk is toegenomen, hetgeen mede hieruit kan blijken, dat het van hef fing ondanks verhoogden H. O. vrijwel gelijk is geble ven. In 1903 was dit procent 2.40 in 1904 2.60 en daarna is het gebleven op 2.50. In 1903 was het be lastbaar inkomen 1.827.650. Opgemerkt dient te worden dat er een belangrijk verschil bestaat tusschen inkomen en belastbaar inko men, en aangezien dc heer Uitenbosch voor zijn bere kening noodig had het inkomen, zal er een belangrijk verschil bestaan tusschen de cijfers door Uitenbosch gegeven en de cijfers die ik wensch te geven, omdat ik mij uitsluitend zal bepalen tot het belastbaar inko- men, van het primatief kohier over de jaren 1903 tot en met 1907. Die geleidelijke verhooging zichtbaar voor te stel len is het hoofddoel van dit artikel en ik meen dat niet beter te kunnen doen, dan door ze in cijfers om te zetten, welke ik hier den lezers in een paar staatjes KI. 1903 1904 1905 1906 1907 KI. 1903 1904 1905 1906 1907 Totaal aan9 agen 2475 2563 2736 2873 2870 Klasse. Aansl. Bedr. bel. Belastb. kap. Tot en met 1—16 2055 f 18999 815 f 6797.00 2.620/0 1903 17—27 28—75 5780.00 3.50 5699.50 3.85 Totaal 2475 f 61125.355 f 18276.50 3.340/0 1904 17—27 28-75 1—16 2117 f 20430.15 f 6782.00 3.010/0 6273.50 3.70 6005.50 4.09 Totaal 2563 f 69184.05 f 19061.00 3.630/0 Totaal 2736 f 70866.56 3.540/0 2.920/o 3.70 3.86 Totaal 2873 f 76988.00 f 22260.00 3.460/0 Totaal 2870 73909.66 21140.00 3.460/0 Toelichting. Het schijnt mij toe dat de gegeven cijfers geen of al (hans weinig toelichting behoeven. Keeds een vluch tig overzicht doet zien dat belangrijke vermeerdering van aanslagen, van 2475 in 1903 tot 2870 in 1907, in hoofdzaak zijn ontstaan door vermeerdering in de laagste klassen, en daardoor betrekkelijk weinig heb ben bijgedragen aan de verhooging van het belastbaar kapitaal. Deze verhooging van 1.827.650 in 1903 cot 2.114.000 in 1907 is dan ook voor een goed deel te vinden in de midden en voor het grootste deel in de hoogste 'dassen. Bij een meer -aandachtige beschouwing der cijfers zal men den ook gemakkelijk er toe komen, dat het door mij gememoreerde rijmpje niet vantoepassingisop de behandeling van den H. O. De verslagen over de toe stand van de Gem. over 19031906 gaven mij gelegen heid deze cijfers te geven, terwijl over 1907 een raads lid mij daartoe welwillende gelegenheid verschafte. G. NOBEL. Alkmaar, Eebr. 1908. Onze deskundige correspondent schrijft Als de koude dagen ons vaarwel zeggen en het lieve voorjaar alles tot een nieuw leven opwekt, dan komt de tijd voor overbemesting. Zij, die bijv. winterrogge verbouwd hebben op kunstmest, die dus kali en phos- phorzuur in 't najaar gegeven hebben, moeten nu om aan de vraag naar stikstof te voldoen chili geven. Voor we echter strooien is het zaak de verschillen de akkers goed op te nemen, daar we bij het aanwen den van de chili rekening moeten houden met den stand van 't gewas. Wie zich daar niet aan stoort, kan bedrogen uitkomen. Wel is chilisalpeter een voor- jaarsmeststof, maar van den tijd van aanwending hangt veel af. Nemen we een akker, waar het koren goed staat. We zouden verkeerd handelen, zoo de chili zoo vroeg moge lijk uitgestrooid werd. Door te vroege aanwending- dwingt men de plant tot meerdere uitstoeling wat niet noodig is, daar we immers de stand van 't gewas voldoende achtten. Een buitensporige blad- en sten gelontwikkeling zouden we krijgen, en het gevolg zou zijn, dat het gewas vroegtijdig ging legeren. De op brengst zou zeer zeker beneden het middelmatige blij ven. Bij een goeden stand moeten we met het uitstrooien wachten tot de uitstoeling heeft plaats gehad. Dan wordt de chili niet gebruikt voor een weelderige blad en stengelontwikkeling maar voor een krachtigen groei van de reeds aanwezige stengels en halmen. Een tijdige uitstrooiing van dit zout komt nu de voeding- ten goede. Ieder landbouwer weet uit ondervinding dat zijn winterkoren in 't voorjaar er niet altijd even goed voorstaat. Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat akkers hoe goed het gewas voor den winter ook stond, in 't voorjaar er niet veel belovend uitzien. Verscheiden planten moeten het soms tegen de barre winterkou af leggen. Daarbij komt nog, dat door vreterij van insec ten 't gewas beslist te dun, te hol is. De weinige planten moeten nu tot een krachtige ontwikkeling en sterke uitstoeling aangezet worden om zoodoende meer een gesloten stand terug te krijgen. Dit moeten we juist verkrijgen door een vroegere overbemesting. We zien dus, dat bij overbemesting het uitstrooien van chili op verschillende tijdstippen moet plaats heb ben en dat de stand van 't gewas uit moet maken, wan neer dit gebeuren moet. Ook zal het goed zijn de chili niet in eenmaal uit te strooien. Geef deze stikstof meststof liever in tweemaal met een tusschenruimte van ongeveer 1014 dagen. SPROKKELINGEN. Een Hollandsch Scherpschutter in 1 78 7. In 1787, toen men in Utrecht zich gereed maakte om de stad tegen de Pruisen te verdedigen, stond er in het zoogenaamde tuchthuisstraatje, nabij de Sint Ni- colaaskerk, een herberg „De Doelen" genoemd. De kas telein een fiksche, knappe vent, ten Hagen genaamd, was sergeant bij het korps Utrechtsche buksjagers, die dan ook uit kameraadschap de herberg druk bezochten. Daar kwamen ook veel jagers van Salm, Duitschers, welke gewoon waren op hun nimmer missend schot te snoeven. Op zekeren dag wilde een hunner, die als de bekwaamste schutter bekend stond, eene weddingschap aangaan dat hij den haan van den Sint Nicolaastorcn, die vrij hoog is, met een kogel uit zijn buks treffen zou. Niemand durfde de weddingschap aannemen, doch ten Hagen, die vrij driftig was, kon niet dulden dat men de Hollanders nog langer verachtte: hij stemde er in toe, doch onder voorwaarde dat ook hij met zijn buks zou schieten en dat diegene overwinnaar was, die den haan het beste trof. Dit wordt goedge keurd. De Duitscher schiet en treft den haan in den staart. „Die vogel is niet dood. Ik zal het beter doen," zegt ten Hagen en vuur gevende gaat zijn ko gel door den hals. De Hollander had de weddingschap gewonnen en den Duitschen snoever getroefd: het behoeft niet ge zegd te worden, dat de omstanders den schutter, die de eer der Hollanders zoo schitterend had opgehouden, luide toejuichten. Omstreeks het midden der vorige eeuw waren do beide kogelgaten nog in den haan te zien. bevat: Gids. Elsevier's Maandschrift. Holl. Revue. Nederland. Humoristisch Album. Eigen Haard. Pliegende Blatter. Gartenlaube. Ueber Land und Meer. Londen News. bevat: Gids. Elsevier's Maandschrift. Onze Eeuw. Tijdspiegel. Humoristisch Album. Eigen Haard. Fliegende Blatter. Gartenlaube. Ueber Land und Meer. Hlustration.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 9