DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 69 Honderd en tiende jaargang. 1908 ZATERDAG 21 MAART. De Boompoort. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en reestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Zij, die zich met 1 April op ons blad abonneerenont vangen de toedien datum verschijnende nummers' gratis. De Uitgevers. ALKMAARSCHE CODRANT, kftlAVÜ Toen na de belegering de wallen werden versterkt, werd ook de Voornaeer binnen de omwalling der stad ge trokken. Het spreekt evenwel vanzelf dat men in dien muur een opening had gelaten, om zoo den schepen de gelegenheid te geven van uit het Zeglis in de Voor meer te komen en daar hun vrachten te lossen of in te nemen. Over deze opening werd een houten brug ge legd, waarover de gemeenschap onderhouden kon wor den tussehen de noordelijk en zuidelijk van haar strek kende gedeelten van den stads-vestingwal. Hoog ver hief zij zich boven het watervlak en werd daarom „de Hoogebrug" genoemd. Een weinig zuidelijk van die Hoogebrug werd ge bouwd de Boompoort (1581.) Men zal wellicht vragen waarom deze poort die naam werd gegeven, en zij niet als de meeste poorten den naam kreeg naar de streek waarheen zij toegang gaf, zooals de Eriesche poort en Schermerpoort, wijl door deze de weg ging naar West-Friesland en de Schermer. Waarom nu de ze poort niet Meerpoort of, omdat zij aan de oostelijke zijde der stad lag, niet Oostpoort genoemd? De reden ligt voor de hand. Men noemde deze poort zoo, ook niet wijl er vele hoornen in haar nabijheid stonden, doch omdat er in haar nabijheid lag een boom, d. w. z. een houten afsluitbalk. In het Zeglis had men een houten paalwerk gemaakt van den eenen oever naar den anderen. Dit paalwerk diende zeker als aanlegplaats voor schepen, maar ha.d tevens nog een ander doel n.\ om den toegang tot de stad langs het water des nachts te kunnen afsluiten en zoo de ontduiking der stêdelij ke aceijnsen onmogelijk te maken. Men sloot daartoe de opening in dat paalwerk gelaten, met „den boom" af. Haar dien boom noemde men de in zijn nabijheid gelegen poort „de Boompoort." De bouw van die poort was noodzakelijk geweest om de stad ook aan de oostzijde een opening te geven, en tevens een toegang te verleenen aan de landlieden, wo nende in het aan het Zeglis grenzende Land van Over die en in de 's jaars vóór den poortbouw drooggemaak te Boekelermeer. Waar deze poort werd gebouwd? De plaats is nauw keurig te bepalen. Aan het einde van de kade, tegen woordig Voormeer geheeten, juist voorbij het Ra aks je, dat beneden het Boombolwerk lag, en dus nevens den noord-westhoek der in 1879 gestichte IJzer- en Me taalgieterij. Over haar vorm is niets te zeggen dan dat zij zeker zeer eenvoudig is geweest. Drebbels plattegrond doet ons haar niet anders zien dan geheel in den stadswal begrepen. Wat nu de vernieuwingen der poort betreft, daar over kan het volgende worden medegedeeld. In 1699 was de buitenzijde in zulk een toestand van verval gekomen, dat herstel niet meer mogelijk was. Zij werd daarom geheel nieuw opgetrokken. In 1743 was dat oogenblik voor de binnenzijde aangebroken. Men plaatse toen die vernieuwing was geschied als een herinnering een hardsteen waarop Als God op die stad niet en acht, Te vergeefs is dan de wacht. Psalm 127, vers 1. Anno 1743. In 1778 was de geheele poort weer zoo vervallen zouden onze voorouders ook al aan revolutiebouw zich hebben schuldig gemaakt? dat in de vergaderin van 24 November door den president-burgemeester Kloek werd meegedeeld bracht de bestekken en teekening voor afbraak en op bouw der Boompoort, terwijl op de begrooting voor dit werk werd uitgetrokken een som van 3500 gld. De Raad drong aan zijn leden W. Schut, J. van Leeuwen, J. Bruinvis en B. Zutt op om de bestekken en begroo ting na te zien en aan burgemeesters rapport uit te brengen. Zij hebben zich wel gehaast met het uitbrengen van hun rapport, want reeds 27 Mei werd in de Alkmaar sche Courant van wege de b urge moes teren der stad Alkmaar geplaatst de aanbesteding 29 Mei - de volgende werken als: le. Het afbreken en weder opbouwen van de Boom poort en Trap (uitgezonderd het Steenhouwers werk) staande in de Wal of Vest der gemelde Stad. 2e. Het Steenhouwerswerk, aan voornoemde Poort en het leveren van een nieuwe Poort van blaauwe Esausserise-Steen, alsook het verwerken van de oude Poort van Bremersteen. De aankondiging dezer aanbesteding was reeds ge teekend op den zelfden dag der raadsvergadering, 11 Mei 1816. Het afbreken en opbouwen werd aangeno men door Cornells Verhoeve voor 2450 gld. Het steen houwerswerk door Geertruida Maria Rivet, wed. van Caspar Eottemaime voor 1050 gld. Reeds den 27 Juni kon de eerste steen van de nieu we poort worden gelegd. Ook deze poort was hoogst- eenvoudig, evenals de afgebrokene. Aan de buitenzijde was het stadswapen boven de poortboog aangebracht en onder dit stadswapen ge steld: Mr. G. Fontein Verschuir; Dr. P. deSonnaville N. van Foreest van Petten; C. van Oostveen. Consa- libus. Op den sluitsteen van den boog stond: S. P. Q. A., en aan weerzijden van den ingang: W. Hamer Op den 27 Juni 1816 en heeft Daniël Carel de W. Bekker Dieu Verschuir Architecten. oud bijkans 2 jaren oudste zoon van den Heer President Burgemeester, de eerste steen van deze poort gelegd. Het getuigt misschien wel van veel praktischen zin doch niet van een overgroote mate van schoonheidsge voel, wanneer burgemeesters in 1754 besluiten om te gen de buitenzijde der poort een aschschuur te bou wen. Zij hadden den daartoe benoodigden grond den 12 Juli voor 50 gld. gekocht. Lang stond deze schuur er niet. De bewoners van den omtrek hadden van haar te veel last en daarom werd zij ook in 1765 afgebroken en vervangen door een die aan het einde van het Zeg lis werd gebouwd. Voor de poort lag de brug waarop de hamei. Zij wa ren zooals van zelf spreekt tegelijk met de poort ge maakt. Brug en hamei werden beide van hout ver vaardigd. De houten hamei heeft in 1725 plaats gemaakt voor 2 paar tosiaansche kolommen,waarvanelkpaarmet,kun stig smeedwerk aan elkander verbonden was. Op de door deze zuilen gedragen hoofdgestellen bevond zich een omvangrijk beeldhouwwerk, dat gelukkig nog be waard is gebleven en door dein belangstellende in het Stedelijk Museum kan worden bezichtigd. Men zal dan zien, dat, elke groep bestaat uit een piëdestal, van vo ren prijkende met de Alkmaarsche bnrg, van achteren met 3 aan een touw hangende visschen, en dragende een uitnemend bewerkte vaas. Aan elke zijde van het voetstuk is een kindergestalte gezeten, houdende een cai touche, waarop vóór den revolutiestorm van het einde der 19de eeuw de wapens van de in het jaar der stichting regeerende burgemeesters waren gehouwen [Mr. Hendrik Daey, Johan Schagen, Jr. Jan Adriaan van F.gmond van den Nijenburg en Abraham de Vos], en achter elke cartouche 2 gekruist staande, mett een koord samengebonden bladerstaven. Tussehen de zuilen ppren bevonden zich de almede dat indien geene cordate voorziening ter versterking der Boompoort wierd ge- I kunstig vervaardigde ijzeren draaih(kkën."llct "geheel „„j i i -i- ï-'-i-— wag ontWorpen door den bekwamen stadssteen- en daan, op den een of anderen tijd mogelijk ongelukken zouden te wachten zijn." Evenwel waren de noodwen dige herstellingen zoo groot, dat ze aan een totale ver nieuwing gelijk zouden staan. Daarom was het burge meesters, „convenabelst voorgekomen, dat dezelve poort geheel en al wierde afgebrooken, en overeenkomstig zekere teekening, volgens welke de onkosten van ar- beidsloonen en materialen ter geheele vernieuwing daarvan op ruim vier- of niet wel vijf duizend guldens beeldhouwer Hark Ilarksen Blom. Deze Blom zal ook wel de uitvoerder zijn geweest voor zoover het beeld houwwerk betreft. Hem werd, doch ik durf niet te zeggen dat het enkel voor het steen- en beeldhouwwerk der Boompoort is, in het jaar 1725 uitbetaald 2932 2 In 1726 werd aan Joseph Ulje voor ge- Ifeverd yzerwérk 203:15 en 1371:5 betaald aangaan de welke cijfers hetzelfde voorbehoud geldt als ten aan haren gecalculeerd, en naar welke dezelvè poort ook zien van de hiervoor genoemde. Zegt een aanteekenine- van boot PT* 111 tvn,PT*Vn O* fvn Tra n Kirman vnimnw I A 4 f -t n van beeter uitvoering en van binnen ruimer zijn zoude, opnieuw wierde opgetimmerd". Burgemeesters stelden de vroedschap voor, hen te machtigen tot die vernieu wing over te gaan, en indien er geen voldoende geld in kas was „de noodige arrangementen te maken." Be sloten werd deze zaak commissoriaal te maken, „de- selve nader te examineeren en deze vergadering te die nen van derselver oonsideratien en advis." Commissies werken niet altijd met groote haast, en hoewel men van deze zou kunnen verwachten, dat zij met het oog op dreigende ongelukken zich wel tot spoed zou hebben aangezet, is dit met haar niet het geval geweest; althans de raadsresolutiën doen ons niets van een door haar uitgebracht verslag vernemen. Wij kunnen echter wel gissen, dat men de poort niet. tlink onder handen genomen, maar zich tot lapwerk bepaald heeft, want de schilderij van omstreeks 1800 coor O. Rondhout in het Stedelijk Museum doet haar mtenzij zien overpleisterd in grijs-blauwe kleur. In emidden toont de deklijst eenige verhooging, waar- on er het boven de boog geplaatste stadswapen; van e mnenzij is niets dan een gebogen fronton te be speuren. Het verval kon dan ook door die opknapping niet ge- i .U' w°rden, en de jaren van beroering en druk in het e a In F en 'let begin der 19e eeuw waren weinig esc nkt om tot een beteren toestand te kunnen gera- i aai' ^en 11 Mei 1816, toen men dien zeker niet ger kon doen voortduren, werden in den Raad ge- dat het rinket 1582:1:8 gekost heeft, dan zou dit be drag het iizerwerk -kunnen betreffen, n. 1. de 1575 voor Llje, verhoogd met vracht of andere onkosten. De houten brug .is, zooals de verschillende teeke- ningen aanwijzen, vervangen door een steenen. rusten de op 4 boogen, in het midden met een. ophaalbrug. Over de poortbrug' buiten gekomen, bevond zich aan de rechterzijde een klein houten gebouwtje, bekend als het lawaaihuisje of de leugenbank. De naam is teeke nend. Een huisje druk bezocht door baliekluivers die, niets beters te doen hebbende, dit huisje verkozen om van daar uit te zien naar de komende en gaande schepen en hun gesprekken te houden, meestal luid ruchtig en niet altijd van waarheid getuigend. Even wel ten hunnen dienste was dit gebouwtje daar niet geplaatst. Het was er gezet voor de reizigers die daar in de afvaart of komst der schepen konden afwachten. Het verval van dit gebouwtje zal er wel toe geleid hebben dat, vermoedelijk tegelijk met den herbouw der poort in 1816, eene andere wachtplaats werd ge maakt en wel van het huisje dat, aan het oosteinde van den langs het Boombolwerk staanden muur, 'ge- di end had als militair wachthuis. Het werd daartoe van zijn dak, 2 topgevels, den voormuur en één zijmuur beroofd, zoodat enkel de 2 naar het bolwerk gekeerde muren werden behouden en waar burgem. Verschuir zeer veel van pleisterwerk hield bepleisterd. Op den open hoek werd een ko lom geplaatst, die met de overgebleven ruuren de lijst en dakbedekking droeg. Tochtig en ongezellig als het er in was en betrekkelijk ver van den steiger gelegen, werd dit gebouwtje niet gebruikt voor het doel waar voor het was gemaakt, veeleer misbruikt. Als wacht huisje zonder volk behoorde het tot „de zeven wonde ren van Alkmaar." Onmiddellijk in de buurt van het oude lawaaihuisjo bevond zich de bekende herberg „het Schelvischje." Op de groote gravure van L. Schenk (pl. m. 1720), die ons een uitnemend gezicht afbeeldt op de Boompoort en hare omgeving en op de hiervoor genoemde schil derij door O. Rondhout komt „het Schelvischje" voor als een gebouw, bestaande uit 2 huizen van ongelijke verdieping. Op de schilderij is het oostelijke voorzien van een houten, koepelvormig uitbouwsel, terwijl het andere versierd is door in bergsteen gehouwen guirlan des. In dezen toestand is het gebleven tot op het oogenblik toen de nering was verlegd en het werd ge sloopt. Twee kleinere huisjes hebben het vervangen. In deze herberg voert Mevr. Bosboom-Toussaint, van eene bestaande overlevering gebruik makende, ons binnen wanneer zij in hare novelle „de Alkmaar sche Wees" Wolbrand Geleynsz. de Jong na zijn terug komst uit Oost-Indië (1648) daar zijn intrek doet ne men en aldaar de regenten van het burgerweeshuis ontbieden. ITit dat weeshuis was hij in zijn jonge jaren ontvlucht en hij kocht zich nu los, ten einde zich de vrije beschikking over zijne bezittingen te verzekeren. Tooneel van vroolijkheid en uitgelaten pret was het Schelvischje en zijn omgeving tot in de eerste jaren der 19e eeuw op de Pinksterdagen. Dan toch kwamen den eersten tal van gevlagde en versierde boeiers en jachten van de Zaanstreek en Amsterdam, om den eigenaars en gasten de gelegenheid te geven den 2den Pinksterdag vroegtijdig den Hout te bezoeken. Geen wonder, dat Alkmaars ingezetenen naar de Voormeer, doch vooral naar het Zeglis gingen, om de aankomst en het vertrek der schepen te aanschouwen; dat velen daar opsloegen hun kramen en tenten om een goeden dag te maken en er zoo een ware kermisdnikte heerschte. Doch ook op gewone dagen had het Schelvischje een druk bezoek. Liever daar dan in het lawaaihuisje vertoefden er de reizigers, die met de Purmerender trekschuiten kwamen en gingen. En vooral scheen een gouden tijd te zullen aanbreken toen van denzelf den steiger waar de trekschuiten afvoeren, ook den 10 October 1842 de afvaart aanving van de stoomboot „de Zaanstroom" bijgenaamd „het zieke varken". Deze boot, behoorende aan eene vennootschap, waarvan de eigenaar en bewoner van het Schelvischje J. Kehl een der 3 commissarissen was, deed dienst op Zaandam en sloot adar aan op den dienst door de boot „Mercu- rius" van Zaandam op Amsterdam ondernomen. Even wel werd de hooge verwachting geen werkelijkheid. Reeds den 12 April 1847 werd in de Alkmaarsche Courant bekend gemaakt, dat het kapitaal een verlies van 50 t. h. had ondergaan. Den 10 November werd de stoomboot met de 5 steigers aan de Zaan in de Nieu- westadsherberg te Amsterdam verkocht. Koopers wer den de heeren Avis te Westzaan, die den dienst reeds 7 dagen later hervatten, doch al spoedig hun boot niet meer deden aanleggen bij den Purmerender steiger, maar het hoofd bij het Accijnshuis tot ligplaats ver kozen. De beste tijd was er voor het Schelvischje geweest. Was aan de zuidzijde van het Zeglis een steiger ge legen, aan de overzijde strekte zieh vanaf den overwal een paalhoofd uit, en het was nu op den top van dit remmingwerk dat gebouwd was het kantoortje voor den „chercher op den boom." Hierin zat dus de man, die zorg moest dragen dat geen schip noch schuit iets de stad binnenbracht zonder daarvan de verschuldigde belasting te hebben betaald. Dit talkantoortje heeft er gestaan tot aan het oogenblik van de graving van liet Noord-Hollandsch Kanaal. Toen mocht er geen belemmering in de vaart meer zijn. Het geheele paal werk, de boom, en ook het kantoortje van den commies verdween. Toch was daarom het toezicht op de bin nenkomende schepen niet vervallen. Want de com mies, die zijn woning had boven die van den portier bij en op het niveau van de „hooge brug," oefende nu van uit zijn huis de controle uit op de schepen. Het kon voor den man niet gemakkelijker. W ij zijn zoo vanzelf van buiten, binnen de Boom poort gekomen. In deze buurt deed zich door de toe nemende bevolking en de aan het Zeglis ontstane be drijven de behoefte gevoelen om ook hier, evenals in de andere deelen der stad, een klok en uurwerk te hebben. In de vroedschapsvergad. van 18 Mei 1594 werd hierover gesproken en door den secretaris dienaangaande dit opgeteekend: „is mede geresolveert dat Burgerm. onder die bu.ytenste brugge een woning sullen mogen ma ken, en daer op stellen een toorentje met een slagklok je en een wijser, tot gerieff van de buiren in de nieu we stadt, en op t oude hontsbosch, mitsgaders van de gaende en reysende luyden." De woning zou dus komen bij de hooge brug. Of de kosten te hoog zijn geweest en men daarom den 9 Aug. besloot „dat men t maken van het toorentje en verldok sal nalaten en aldaer een wulfsel sal maken met een woning voor den Poortier." Zoo kwam er dus wel de portierswoning maar geen torentje noch klok. Eerst in 1628 kwamen deze in die buurt en wel op den hoek van de Oude Bierkade en het Verdronkenoord. We lezen toch in de vroedschaps- resolutiën van 1622, dat den 11 Juli door fabriekmees ters werd besloten „een bekwame plaats of „huisken" te doen maken tot gerijf van den pachter van de 36 stuivers en den collecteur van de stadsaccijnsen, waar voor de fundamenten uit -het water op te halen." Den 22 October werden op het aandringen der buren van de oude Bierkade en het Eiland de fabriekmeesters gemachtigd om „op het accijnshuisje zoo het nu toege- leid is een torentje te zetten volgens 't y er toonde mo- j del" mits niet meer kostende dan pl. m. 300 gld, ter wijl de buren indien zij uurwerk en klok begeerden de kosten daarvan moesten dragen. Daarover moesten de belanghebbenden zich nog eens bedenken en zij bedach ten zich tot 1628 maar niet zooals de vroedschap dat had gewild. Want den 28 April kwam het verzoek in of de stad zelf maar „heffens de clock in het accijnshuis mede wilde bekostigen het uyrwerk daer toe dienen de" en de vroedschap drong den fabrieksmeesters op eens te onderzoeken wat het uurwerk zou kosten, daar over rapport uit te brengen, doch in alle geval zou het maken van de (voor) Meerbrug den voorrang hebben. Het uurwerk werd gemaakt en geleverd door de beken den Jan Adriaansz. Leegtwater, wien daarvoor den 16 Maart 1630 295 werd betaald. De klok was blijkens haar opschrift in 1628 gegoten door Kilianus Wegewart te Kampen. Bij het bestek van het ge bouwtje werd reeds de onderste verdieping voor de bierdragers, de tweede voor de collecteurs bestemd. Gelukkig dat dit accijnshuisje gespaard is gebleven. Wie eenmaal vanaf de Voormeer het heeft gezien, slank oprijzend uit het water, die kan niet anders dan hopen, dat het lang, zeer lang het stadsgezicht daar vervroolijke. Nu rest nog de Hooge-brug. In de gedrukte beschrij ving der stad achter op een door Johannes Blaeu uit gegeven en aan hare regeering opgedragen platte grond, welke van 1651 moet dagteekenen, lezen wij „De haven is seer gerieflijck voor de schepen, die met staende masten daer inkomen door de heerlijcke nieu we brugge, meest van de ruinen en overblijfselen der Abdye van Egmont gemaeckt." De laatste bijzonderheid is wel te gelooven wanneer men weet, dat in 1573 van af 25 Mei gedurende 7 we ken schuiten vol afbraak, o. a. 222800 steenen, uit de abdij van Egmond naar Alkmaar zijn gevoerd en er in die weken altijd timmerlieden aan het sloopen waren; en dat de afbraak na het beleg is voortgezet, aangezien de vroedschap den 20 Juni 1577 besloot met het halen van materialen op te houden. Maar zij zal de eerstge- bouwde brug betroffen hebben, niet die waarvan in 1651 gewaagd werd, want zij was volgens vroedschaps- besluit van 23 April 1621 vernieuwd, en wat de eerste bijzonderheid, het binnenvaren met staande masten aangaat, is het te denken, dat dit vermogen aan de vernieuwing van 1621 moet toegeschreven worden, wijl eene in het Museum aanwezige schilderij uit de 17e eeuw haar met een oorgat vertoont. De heerlijkheid der bruguitdedagenvanBlaeuzouverre overtroffen worden door den herbouw, waartoe den 21 Mei 1718 besloten werd. De groote gravure van L. Schenk doet ons zien welke gedaante zij toen heeft verkregen, t. w. die van een dubbele ophaalbrug tus sehen 2 hooge steenen bogen, in welker fronton sierlij ke beeldhouwwerken vermoedelijk met de wapens der burgemeesteren waren aangebracht. De bouw veroorzaakte een strijd met het college der ITitwaterende Sluizen: bij het besluit van 21 Mei was tevens bepaald dat men „dewijl de vloeden en stormen jaarlijx hoger en swaerder werden, ende het quartier veelmal met inbraak van de zee werd gedreygd, dat omtrent de openingen deser stadt alle nodige precau tie tegen het water wierde gemakt; ende dewijl de hoogebrug aan de boompoort ten eenemaal vervallen is, ende sonder uytstel moet vernieuwt werden, off niet dienstig soude sijn, dat in plaatse van een houte aldaar een steene brug wierde gelegt, om te konnen gesloten werden." Nu was deze voorziening die de vroedschap wilde treffen niet overbodig, want bij den N. W. storm van 2427 December 1717 had het wa ter in verscheidene huizen gestaan. Het college van Uitwaterende Sluizen had evenwel geen vrede met dit plan. Wanneer toch de Hoogebrug van schutdeuren werden voorzien, zou de gemeenschap der benoorden en bezuiden Alkmaar bestaande kana len belemmerd worden. Het vroeg om deze zaak te bespreken een onderhoud, doch deze den 6 Juni gehou den conferentie liep vruchteloos af „niettegenstaende alle amicable officiën bij haar heeren commissarissen geëmployeert." Bovendien, zoo zeide de president burgemeester, was het „niet duysterlijk uyt het gedrag en expressiën bij de heeren van de uytwaterende sluy- sen dat. sij van meninge sijn, de stad verder in het leg gen van de gemelte stenebrug te turberen." Wat zal men doen, zoo vroeg hij verder, en het antwoord der vroedschap was, „met het begonnen werk voort te gaan." Het college ging daarop met de stad een pro ces aan, dat tot Juli 1727 duurde en waarvan de af loop was, dat de nieuwe Hoogebrug geen sluis is ge worden. De graving van het Noordhollandsch Kanaal en zij ne richting door het oostdeel der stad, waarvoor in 1821 zooveel bij de Waterpoort moest ten offer vallen, eischte ook hij de Boompoort groote verandering, t. w. het wegnemen van den paalregd met het Sassers- huis en van de fiere Hoogebrug; maar de noodige breedte van den nieuwen zeeweg veroorloofde het zui delijk landhoofd nog een goede 40 jaren in stand te houden, tot het met de afbraak der poort verdween; echter niet vóór 1907 ten volle, want tot dien tijd wa ren de onderste deelen behouden tot draging van een steigertje. De boog had zich schilderachtig voorge daan met den daarop staanden vlaggestok en de 2 van de vroegere schutterij herkomstige, fraaie stukjes geschut, die den 16 en 18 December 1824 de eerste zee schepen begroet hadden, welke van het nieuwgegraven Kanaal gebruik maakten, het uitgaande oorlogsfregat Bcllona en het uit Oost-Indië teruggekeerde koopvaar dijschip Christina Barendina. Zij werden in 1857 voor 756.24 verkocht aan W. Hoedakker te Delft. De Boompoort werd gesloopt in 1865. Haar af braak, het afgraven van de vest en het dempen van eenige slooten met de afkomende specie, benevens het vernieuwen van straten, wallen en beschoeiingen werd den 31 Januari gezamenlijk aangenomen door J. de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 5