DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 69
Honderd en tiende jaargang.
1908
ZATERDAG
21 MAART.
De Boompoort.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
reestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Zij, die zich met 1 April op
ons blad abonneerenont
vangen de toedien datum verschijnende
nummers' gratis.
De Uitgevers.
ALKMAARSCHE CODRANT,
kftlAVÜ
Toen na de belegering de wallen werden versterkt,
werd ook de Voornaeer binnen de omwalling der stad ge
trokken. Het spreekt evenwel vanzelf dat men in dien
muur een opening had gelaten, om zoo den schepen de
gelegenheid te geven van uit het Zeglis in de Voor
meer te komen en daar hun vrachten te lossen of in te
nemen. Over deze opening werd een houten brug ge
legd, waarover de gemeenschap onderhouden kon wor
den tussehen de noordelijk en zuidelijk van haar strek
kende gedeelten van den stads-vestingwal. Hoog ver
hief zij zich boven het watervlak en werd daarom „de
Hoogebrug" genoemd.
Een weinig zuidelijk van die Hoogebrug werd ge
bouwd de Boompoort (1581.) Men zal wellicht
vragen waarom deze poort die naam werd gegeven, en
zij niet als de meeste poorten den naam kreeg naar de
streek waarheen zij toegang gaf, zooals de Eriesche
poort en Schermerpoort, wijl door deze de weg ging
naar West-Friesland en de Schermer. Waarom nu de
ze poort niet Meerpoort of, omdat zij aan de oostelijke
zijde der stad lag, niet Oostpoort genoemd? De reden
ligt voor de hand. Men noemde deze poort zoo, ook
niet wijl er vele hoornen in haar nabijheid stonden,
doch omdat er in haar nabijheid lag een boom, d. w. z.
een houten afsluitbalk. In het Zeglis had men een
houten paalwerk gemaakt van den eenen oever naar den
anderen. Dit paalwerk diende zeker als aanlegplaats
voor schepen, maar ha.d tevens nog een ander doel n.\
om den toegang tot de stad langs het water des nachts
te kunnen afsluiten en zoo de ontduiking der stêdelij
ke aceijnsen onmogelijk te maken. Men sloot daartoe
de opening in dat paalwerk gelaten, met „den boom"
af. Haar dien boom noemde men de in zijn nabijheid
gelegen poort „de Boompoort."
De bouw van die poort was noodzakelijk geweest om
de stad ook aan de oostzijde een opening te geven, en
tevens een toegang te verleenen aan de landlieden, wo
nende in het aan het Zeglis grenzende Land van Over
die en in de 's jaars vóór den poortbouw drooggemaak
te Boekelermeer.
Waar deze poort werd gebouwd? De plaats is nauw
keurig te bepalen. Aan het einde van de kade, tegen
woordig Voormeer geheeten, juist voorbij het Ra aks je,
dat beneden het Boombolwerk lag, en dus nevens den
noord-westhoek der in 1879 gestichte IJzer- en Me
taalgieterij.
Over haar vorm is niets te zeggen dan dat zij zeker
zeer eenvoudig is geweest. Drebbels plattegrond doet
ons haar niet anders zien dan geheel in den stadswal
begrepen.
Wat nu de vernieuwingen der poort betreft, daar
over kan het volgende worden medegedeeld.
In 1699 was de buitenzijde in zulk een toestand van
verval gekomen, dat herstel niet meer mogelijk was. Zij
werd daarom geheel nieuw opgetrokken. In 1743 was
dat oogenblik voor de binnenzijde aangebroken. Men
plaatse toen die vernieuwing was geschied als een
herinnering een hardsteen waarop
Als God op die stad niet en acht,
Te vergeefs is dan de wacht.
Psalm 127, vers 1. Anno 1743.
In 1778 was de geheele poort weer zoo vervallen
zouden onze voorouders ook al aan revolutiebouw zich
hebben schuldig gemaakt? dat in de vergaderin
van 24 November door den president-burgemeester
Kloek werd meegedeeld
bracht de bestekken en teekening voor afbraak en op
bouw der Boompoort, terwijl op de begrooting voor dit
werk werd uitgetrokken een som van 3500 gld. De
Raad drong aan zijn leden W. Schut, J. van Leeuwen,
J. Bruinvis en B. Zutt op om de bestekken en begroo
ting na te zien en aan burgemeesters rapport uit te
brengen.
Zij hebben zich wel gehaast met het uitbrengen van
hun rapport, want reeds 27 Mei werd in de Alkmaar
sche Courant van wege de b urge moes teren der stad
Alkmaar geplaatst de aanbesteding 29 Mei -
de volgende werken als:
le. Het afbreken en weder opbouwen van de Boom
poort en Trap (uitgezonderd het Steenhouwers werk)
staande in de Wal of Vest der gemelde Stad.
2e. Het Steenhouwerswerk, aan voornoemde Poort
en het leveren van een nieuwe Poort van blaauwe
Esausserise-Steen, alsook het verwerken van de oude
Poort van Bremersteen.
De aankondiging dezer aanbesteding was reeds ge
teekend op den zelfden dag der raadsvergadering, 11
Mei 1816. Het afbreken en opbouwen werd aangeno
men door Cornells Verhoeve voor 2450 gld. Het steen
houwerswerk door Geertruida Maria Rivet, wed. van
Caspar Eottemaime voor 1050 gld.
Reeds den 27 Juni kon de eerste steen van de nieu
we poort worden gelegd. Ook deze poort was hoogst-
eenvoudig, evenals de afgebrokene.
Aan de buitenzijde was het stadswapen boven de
poortboog aangebracht en onder dit stadswapen ge
steld: Mr. G. Fontein Verschuir; Dr. P. deSonnaville
N. van Foreest van Petten; C. van Oostveen. Consa-
libus. Op den sluitsteen van den boog stond: S. P.
Q. A., en aan weerzijden van den ingang:
W. Hamer Op den 27 Juni 1816
en heeft Daniël Carel de
W. Bekker Dieu Verschuir
Architecten. oud bijkans 2 jaren
oudste zoon
van den Heer President Burgemeester,
de eerste steen
van deze poort gelegd.
Het getuigt misschien wel van veel praktischen zin
doch niet van een overgroote mate van schoonheidsge
voel, wanneer burgemeesters in 1754 besluiten om te
gen de buitenzijde der poort een aschschuur te bou
wen. Zij hadden den daartoe benoodigden grond den
12 Juli voor 50 gld. gekocht. Lang stond deze schuur
er niet. De bewoners van den omtrek hadden van haar
te veel last en daarom werd zij ook in 1765 afgebroken
en vervangen door een die aan het einde van het Zeg
lis werd gebouwd.
Voor de poort lag de brug waarop de hamei. Zij wa
ren zooals van zelf spreekt tegelijk met de poort ge
maakt. Brug en hamei werden beide van hout ver
vaardigd.
De houten hamei heeft in 1725 plaats gemaakt voor
2 paar tosiaansche kolommen,waarvanelkpaarmet,kun
stig smeedwerk aan elkander verbonden was. Op de
door deze zuilen gedragen hoofdgestellen bevond zich
een omvangrijk beeldhouwwerk, dat gelukkig nog be
waard is gebleven en door dein belangstellende in het
Stedelijk Museum kan worden bezichtigd. Men zal dan
zien, dat, elke groep bestaat uit een piëdestal, van vo
ren prijkende met de Alkmaarsche bnrg, van achteren
met 3 aan een touw hangende visschen, en dragende
een uitnemend bewerkte vaas. Aan elke zijde van het
voetstuk is een kindergestalte gezeten, houdende een
cai touche, waarop vóór den revolutiestorm van het
einde der 19de eeuw de wapens van de in het jaar der
stichting regeerende burgemeesters waren gehouwen
[Mr. Hendrik Daey, Johan Schagen, Jr. Jan Adriaan
van F.gmond van den Nijenburg en Abraham de Vos],
en achter elke cartouche 2 gekruist staande, mett een
koord samengebonden bladerstaven.
Tussehen de zuilen ppren bevonden zich de almede
dat indien geene cordate
voorziening ter versterking der Boompoort wierd ge- I kunstig vervaardigde ijzeren draaih(kkën."llct "geheel
„„j i i -i- ï-'-i-— wag ontWorpen door den bekwamen stadssteen- en
daan, op den een of anderen tijd mogelijk ongelukken
zouden te wachten zijn." Evenwel waren de noodwen
dige herstellingen zoo groot, dat ze aan een totale ver
nieuwing gelijk zouden staan. Daarom was het burge
meesters, „convenabelst voorgekomen, dat dezelve poort
geheel en al wierde afgebrooken, en overeenkomstig
zekere teekening, volgens welke de onkosten van ar-
beidsloonen en materialen ter geheele vernieuwing
daarvan op ruim vier- of niet wel vijf duizend guldens
beeldhouwer Hark Ilarksen Blom. Deze Blom zal ook
wel de uitvoerder zijn geweest voor zoover het beeld
houwwerk betreft. Hem werd, doch ik durf niet te
zeggen dat het enkel voor het steen- en beeldhouwwerk
der Boompoort is, in het jaar 1725 uitbetaald
2932 2 In 1726 werd aan Joseph Ulje voor ge-
Ifeverd yzerwérk 203:15 en 1371:5 betaald aangaan
de welke cijfers hetzelfde voorbehoud geldt als ten aan
haren gecalculeerd, en naar welke dezelvè poort ook zien van de hiervoor genoemde. Zegt een aanteekenine-
van boot PT* 111 tvn,PT*Vn O* fvn Tra n Kirman vnimnw I A 4 f -t n
van beeter uitvoering en van binnen ruimer zijn zoude,
opnieuw wierde opgetimmerd". Burgemeesters stelden
de vroedschap voor, hen te machtigen tot die vernieu
wing over te gaan, en indien er geen voldoende geld in
kas was „de noodige arrangementen te maken." Be
sloten werd deze zaak commissoriaal te maken, „de-
selve nader te examineeren en deze vergadering te die
nen van derselver oonsideratien en advis."
Commissies werken niet altijd met groote haast, en
hoewel men van deze zou kunnen verwachten, dat zij
met het oog op dreigende ongelukken zich wel tot
spoed zou hebben aangezet, is dit met haar niet het
geval geweest; althans de raadsresolutiën doen ons
niets van een door haar uitgebracht verslag vernemen.
Wij kunnen echter wel gissen, dat men de poort niet.
tlink onder handen genomen, maar zich tot lapwerk
bepaald heeft, want de schilderij van omstreeks 1800
coor O. Rondhout in het Stedelijk Museum doet haar
mtenzij zien overpleisterd in grijs-blauwe kleur. In
emidden toont de deklijst eenige verhooging, waar-
on er het boven de boog geplaatste stadswapen; van
e mnenzij is niets dan een gebogen fronton te be
speuren.
Het verval kon dan ook door die opknapping niet ge-
i .U' w°rden, en de jaren van beroering en druk in het
e a In F en 'let begin der 19e eeuw waren weinig
esc nkt om tot een beteren toestand te kunnen gera-
i aai' ^en 11 Mei 1816, toen men dien zeker niet
ger kon doen voortduren, werden in den Raad ge-
dat het rinket 1582:1:8 gekost heeft, dan zou dit be
drag het iizerwerk -kunnen betreffen, n. 1. de 1575
voor Llje, verhoogd met vracht of andere onkosten.
De houten brug .is, zooals de verschillende teeke-
ningen aanwijzen, vervangen door een steenen. rusten
de op 4 boogen, in het midden met een. ophaalbrug.
Over de poortbrug' buiten gekomen, bevond zich aan
de rechterzijde een klein houten gebouwtje, bekend als
het lawaaihuisje of de leugenbank. De naam is teeke
nend. Een huisje druk bezocht door baliekluivers
die, niets beters te doen hebbende, dit huisje verkozen
om van daar uit te zien naar de komende en gaande
schepen en hun gesprekken te houden, meestal luid
ruchtig en niet altijd van waarheid getuigend. Even
wel ten hunnen dienste was dit gebouwtje daar niet
geplaatst. Het was er gezet voor de reizigers die daar
in de afvaart of komst der schepen konden afwachten.
Het verval van dit gebouwtje zal er wel toe geleid
hebben dat, vermoedelijk tegelijk met den herbouw
der poort in 1816, eene andere wachtplaats werd ge
maakt en wel van het huisje dat, aan het oosteinde
van den langs het Boombolwerk staanden muur, 'ge-
di end had als militair wachthuis.
Het werd daartoe van zijn dak, 2 topgevels, den
voormuur en één zijmuur beroofd, zoodat enkel de 2
naar het bolwerk gekeerde muren werden behouden en
waar burgem. Verschuir zeer veel van pleisterwerk
hield bepleisterd. Op den open hoek werd een ko
lom geplaatst, die met de overgebleven ruuren de lijst
en dakbedekking droeg. Tochtig en ongezellig als het
er in was en betrekkelijk ver van den steiger gelegen,
werd dit gebouwtje niet gebruikt voor het doel waar
voor het was gemaakt, veeleer misbruikt. Als wacht
huisje zonder volk behoorde het tot „de zeven wonde
ren van Alkmaar."
Onmiddellijk in de buurt van het oude lawaaihuisjo
bevond zich de bekende herberg „het Schelvischje." Op
de groote gravure van L. Schenk (pl. m. 1720), die
ons een uitnemend gezicht afbeeldt op de Boompoort
en hare omgeving en op de hiervoor genoemde schil
derij door O. Rondhout komt „het Schelvischje" voor
als een gebouw, bestaande uit 2 huizen van ongelijke
verdieping. Op de schilderij is het oostelijke voorzien
van een houten, koepelvormig uitbouwsel, terwijl het
andere versierd is door in bergsteen gehouwen guirlan
des. In dezen toestand is het gebleven tot op het
oogenblik toen de nering was verlegd en het werd ge
sloopt. Twee kleinere huisjes hebben het vervangen.
In deze herberg voert Mevr. Bosboom-Toussaint,
van eene bestaande overlevering gebruik makende,
ons binnen wanneer zij in hare novelle „de Alkmaar
sche Wees" Wolbrand Geleynsz. de Jong na zijn terug
komst uit Oost-Indië (1648) daar zijn intrek doet ne
men en aldaar de regenten van het burgerweeshuis
ontbieden. ITit dat weeshuis was hij in zijn jonge jaren
ontvlucht en hij kocht zich nu los, ten einde zich de
vrije beschikking over zijne bezittingen te verzekeren.
Tooneel van vroolijkheid en uitgelaten pret was het
Schelvischje en zijn omgeving tot in de eerste jaren
der 19e eeuw op de Pinksterdagen. Dan toch kwamen
den eersten tal van gevlagde en versierde boeiers en
jachten van de Zaanstreek en Amsterdam, om den
eigenaars en gasten de gelegenheid te geven den 2den
Pinksterdag vroegtijdig den Hout te bezoeken. Geen
wonder, dat Alkmaars ingezetenen naar de Voormeer,
doch vooral naar het Zeglis gingen, om de aankomst
en het vertrek der schepen te aanschouwen; dat velen
daar opsloegen hun kramen en tenten om een goeden
dag te maken en er zoo een ware kermisdnikte
heerschte.
Doch ook op gewone dagen had het Schelvischje een
druk bezoek. Liever daar dan in het lawaaihuisje
vertoefden er de reizigers, die met de Purmerender
trekschuiten kwamen en gingen. En vooral scheen
een gouden tijd te zullen aanbreken toen van denzelf
den steiger waar de trekschuiten afvoeren, ook den 10
October 1842 de afvaart aanving van de stoomboot
„de Zaanstroom" bijgenaamd „het zieke varken". Deze
boot, behoorende aan eene vennootschap, waarvan de
eigenaar en bewoner van het Schelvischje J. Kehl een
der 3 commissarissen was, deed dienst op Zaandam en
sloot adar aan op den dienst door de boot „Mercu-
rius" van Zaandam op Amsterdam ondernomen. Even
wel werd de hooge verwachting geen werkelijkheid.
Reeds den 12 April 1847 werd in de Alkmaarsche
Courant bekend gemaakt, dat het kapitaal een verlies
van 50 t. h. had ondergaan. Den 10 November werd de
stoomboot met de 5 steigers aan de Zaan in de Nieu-
westadsherberg te Amsterdam verkocht. Koopers wer
den de heeren Avis te Westzaan, die den dienst reeds
7 dagen later hervatten, doch al spoedig hun boot niet
meer deden aanleggen bij den Purmerender steiger,
maar het hoofd bij het Accijnshuis tot ligplaats ver
kozen.
De beste tijd was er voor het Schelvischje geweest.
Was aan de zuidzijde van het Zeglis een steiger ge
legen, aan de overzijde strekte zieh vanaf den overwal
een paalhoofd uit, en het was nu op den top van
dit remmingwerk dat gebouwd was het kantoortje voor
den „chercher op den boom." Hierin zat dus de man,
die zorg moest dragen dat geen schip noch schuit iets
de stad binnenbracht zonder daarvan de verschuldigde
belasting te hebben betaald. Dit talkantoortje heeft
er gestaan tot aan het oogenblik van de graving van
liet Noord-Hollandsch Kanaal. Toen mocht er geen
belemmering in de vaart meer zijn. Het geheele paal
werk, de boom, en ook het kantoortje van den commies
verdween. Toch was daarom het toezicht op de bin
nenkomende schepen niet vervallen. Want de com
mies, die zijn woning had boven die van den portier
bij en op het niveau van de „hooge brug," oefende nu
van uit zijn huis de controle uit op de schepen. Het
kon voor den man niet gemakkelijker.
W ij zijn zoo vanzelf van buiten, binnen de Boom
poort gekomen. In deze buurt deed zich door de toe
nemende bevolking en de aan het Zeglis ontstane be
drijven de behoefte gevoelen om ook hier, evenals in de
andere deelen der stad, een klok en uurwerk te hebben.
In de vroedschapsvergad. van 18 Mei 1594 werd hierover
gesproken en door den secretaris dienaangaande dit
opgeteekend: „is mede geresolveert dat Burgerm. onder
die bu.ytenste brugge een woning sullen mogen ma
ken, en daer op stellen een toorentje met een slagklok
je en een wijser, tot gerieff van de buiren in de nieu
we stadt, en op t oude hontsbosch, mitsgaders van de
gaende en reysende luyden."
De woning zou dus komen bij de hooge brug. Of de
kosten te hoog zijn geweest en men daarom den 9
Aug. besloot „dat men t maken van het toorentje en
verldok sal nalaten en aldaer een wulfsel sal maken
met een woning voor den Poortier."
Zoo kwam er dus wel de portierswoning maar geen
torentje noch klok. Eerst in 1628 kwamen deze in die
buurt en wel op den hoek van de Oude Bierkade en
het Verdronkenoord. We lezen toch in de vroedschaps-
resolutiën van 1622, dat den 11 Juli door fabriekmees
ters werd besloten „een bekwame plaats of „huisken"
te doen maken tot gerijf van den pachter van de 36
stuivers en den collecteur van de stadsaccijnsen, waar
voor de fundamenten uit -het water op te halen." Den
22 October werden op het aandringen der buren van
de oude Bierkade en het Eiland de fabriekmeesters
gemachtigd om „op het accijnshuisje zoo het nu toege-
leid is een torentje te zetten volgens 't y er toonde mo- j
del" mits niet meer kostende dan pl. m. 300 gld, ter
wijl de buren indien zij uurwerk en klok begeerden de
kosten daarvan moesten dragen. Daarover moesten de
belanghebbenden zich nog eens bedenken en zij bedach
ten zich tot 1628 maar niet zooals de vroedschap dat
had gewild. Want den 28 April kwam het verzoek in of
de stad zelf maar „heffens de clock in het accijnshuis
mede wilde bekostigen het uyrwerk daer toe dienen
de" en de vroedschap drong den fabrieksmeesters op
eens te onderzoeken wat het uurwerk zou kosten, daar
over rapport uit te brengen, doch in alle geval zou het
maken van de (voor) Meerbrug den voorrang hebben.
Het uurwerk werd gemaakt en geleverd door de beken
den Jan Adriaansz. Leegtwater, wien daarvoor den
16 Maart 1630 295 werd betaald. De klok was
blijkens haar opschrift in 1628 gegoten door Kilianus
Wegewart te Kampen. Bij het bestek van het ge
bouwtje werd reeds de onderste verdieping voor de
bierdragers, de tweede voor de collecteurs bestemd.
Gelukkig dat dit accijnshuisje gespaard is gebleven.
Wie eenmaal vanaf de Voormeer het heeft gezien,
slank oprijzend uit het water, die kan niet anders dan
hopen, dat het lang, zeer lang het stadsgezicht daar
vervroolijke.
Nu rest nog de Hooge-brug. In de gedrukte beschrij
ving der stad achter op een door Johannes Blaeu uit
gegeven en aan hare regeering opgedragen platte
grond, welke van 1651 moet dagteekenen, lezen wij
„De haven is seer gerieflijck voor de schepen, die met
staende masten daer inkomen door de heerlijcke nieu
we brugge, meest van de ruinen en overblijfselen der
Abdye van Egmont gemaeckt."
De laatste bijzonderheid is wel te gelooven wanneer
men weet, dat in 1573 van af 25 Mei gedurende 7 we
ken schuiten vol afbraak, o. a. 222800 steenen, uit de
abdij van Egmond naar Alkmaar zijn gevoerd en er in
die weken altijd timmerlieden aan het sloopen waren;
en dat de afbraak na het beleg is voortgezet, aangezien
de vroedschap den 20 Juni 1577 besloot met het halen
van materialen op te houden. Maar zij zal de eerstge-
bouwde brug betroffen hebben, niet die waarvan in
1651 gewaagd werd, want zij was volgens vroedschaps-
besluit van 23 April 1621 vernieuwd, en wat de eerste
bijzonderheid, het binnenvaren met staande masten
aangaat, is het te denken, dat dit vermogen aan de
vernieuwing van 1621 moet toegeschreven worden,
wijl eene in het Museum aanwezige schilderij uit de
17e eeuw haar met een oorgat vertoont.
De heerlijkheid der bruguitdedagenvanBlaeuzouverre
overtroffen worden door den herbouw, waartoe den 21
Mei 1718 besloten werd. De groote gravure van L.
Schenk doet ons zien welke gedaante zij toen heeft
verkregen, t. w. die van een dubbele ophaalbrug tus
sehen 2 hooge steenen bogen, in welker fronton sierlij
ke beeldhouwwerken vermoedelijk met de wapens
der burgemeesteren waren aangebracht.
De bouw veroorzaakte een strijd met het college der
ITitwaterende Sluizen: bij het besluit van 21 Mei was
tevens bepaald dat men „dewijl de vloeden en stormen
jaarlijx hoger en swaerder werden, ende het quartier
veelmal met inbraak van de zee werd gedreygd, dat
omtrent de openingen deser stadt alle nodige precau
tie tegen het water wierde gemakt; ende dewijl de
hoogebrug aan de boompoort ten eenemaal vervallen
is, ende sonder uytstel moet vernieuwt werden, off
niet dienstig soude sijn, dat in plaatse van een houte
aldaar een steene brug wierde gelegt, om te konnen
gesloten werden." Nu was deze voorziening die de
vroedschap wilde treffen niet overbodig, want bij den
N. W. storm van 2427 December 1717 had het wa
ter in verscheidene huizen gestaan.
Het college van Uitwaterende Sluizen had evenwel
geen vrede met dit plan. Wanneer toch de Hoogebrug
van schutdeuren werden voorzien, zou de gemeenschap
der benoorden en bezuiden Alkmaar bestaande kana
len belemmerd worden. Het vroeg om deze zaak te
bespreken een onderhoud, doch deze den 6 Juni gehou
den conferentie liep vruchteloos af „niettegenstaende
alle amicable officiën bij haar heeren commissarissen
geëmployeert." Bovendien, zoo zeide de president
burgemeester, was het „niet duysterlijk uyt het gedrag
en expressiën bij de heeren van de uytwaterende sluy-
sen dat. sij van meninge sijn, de stad verder in het leg
gen van de gemelte stenebrug te turberen." Wat zal
men doen, zoo vroeg hij verder, en het antwoord der
vroedschap was, „met het begonnen werk voort te
gaan." Het college ging daarop met de stad een pro
ces aan, dat tot Juli 1727 duurde en waarvan de af
loop was, dat de nieuwe Hoogebrug geen sluis is ge
worden.
De graving van het Noordhollandsch Kanaal en zij
ne richting door het oostdeel der stad, waarvoor in
1821 zooveel bij de Waterpoort moest ten offer vallen,
eischte ook hij de Boompoort groote verandering, t.
w. het wegnemen van den paalregd met het Sassers-
huis en van de fiere Hoogebrug; maar de noodige
breedte van den nieuwen zeeweg veroorloofde het zui
delijk landhoofd nog een goede 40 jaren in stand te
houden, tot het met de afbraak der poort verdween;
echter niet vóór 1907 ten volle, want tot dien tijd wa
ren de onderste deelen behouden tot draging van een
steigertje. De boog had zich schilderachtig voorge
daan met den daarop staanden vlaggestok en de 2
van de vroegere schutterij herkomstige, fraaie stukjes
geschut, die den 16 en 18 December 1824 de eerste zee
schepen begroet hadden, welke van het nieuwgegraven
Kanaal gebruik maakten, het uitgaande oorlogsfregat
Bcllona en het uit Oost-Indië teruggekeerde koopvaar
dijschip Christina Barendina. Zij werden in 1857
voor 756.24 verkocht aan W. Hoedakker te Delft.
De Boompoort werd gesloopt in 1865. Haar af
braak, het afgraven van de vest en het dempen van
eenige slooten met de afkomende specie, benevens het
vernieuwen van straten, wallen en beschoeiingen werd
den 31 Januari gezamenlijk aangenomen door J. de