DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 81 Honderd en tiende jaargang 1908 ZATERDAG 4 APRIL. De Nieuwlander-poort. FEUILLETON. DE ALPENKONINGIN, Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. VOOR DE DAMES. Kijkjes in de Modewereld. RSCH De Oudegracht was eerst de vestinggracht onzer stad. Aan hare binnenzijde stond de stadsmuur, die bij het Groot-Nieuwland in een toren, de Nieuwlan- der-toren genaamd, eindigde. De eerste steen aan dien toren werd den 16 Juli 1536 gelegd. Hem aan gaande nam de vroedschap den 6 Mei 1564 het besluit „haer te doen opmaken en met rijns-dack decken om- me bij den poortier bewoont te worden." Derhalve zal de poort wel in de onmiddelijke nabijheid gestaan hebben. Van langen duur is zij niet geweest. Toen Alkmaar in het laatst van Juni 1572 toegetre den was tot het verzet tegen de spaansehe regeering, kwam de Prins van Oranje den 27 October herwaarts; gedurende zijn vertoef van 3 dagen bezichtigde hij nauwkeurig de zwakke versterkingen der stad, en droeg hij aan Karei van Boisot op voor de verbetering te zorgen. Het ging er aanvankelijk niet snel mede, want eerst den 16 Februari van het volgende jaar werd door de vroedschap goedgevonden, dat men de stad vergrooten en fortifieeeren zou, in zulke r voege als het bij burgemeesteren1) of bij Cornelia Willemsz. Kroon beraamd was. De strenge belegering door de Spanjaarden van de zusterstad Haarlem zal wel een duchtige drang tot het nemen van dit besluit geweest zijn. Maar nu werd de zaak ook met kracht aangevat: de stad bekwam een uitleg aan de west- en zuidzijden, daaromheen werd een gracht gegraven en van deuitk j- mende specie een wal met bolwerken opgeworpen, 't Was hoog tijd, want den 13 Juli ging Haarlem verlo ren en reeds 3 dagen later naderde eene aanzienlijke spaansehe krijgsmacht Alkmaar. Men liet de droog gemalen gracht, „de zuider nieuwe vesten tot het klei ne blokhuis" (bolwerk), dadelijk volloopenen het buiten de Friesche poort gewacht hebbende Prinsenvolk bin nen, aan welke het gelukte den vijand terug te slaan, zoodat deze aftrok naar Egmond; om echter den 21 Augustus met grooter macht terug te keeren en een geregeld beleg te beginnen. Men had zich den tijd wel ten nutte en de nieuwe fortificatie zoo goed gemaakt, dat de vijand er slechts schijnaanvallen op deed, en al zijn kracht tegen den zwakker beschermden noordkant der stad aanwendde. Zelfs had men de hulp der kin deren gebruikt om den metselsteen aan te dragen, en hun ijver aangemoedigd door ze van tijd tot tijd op koeken te onthalen, waarvoor 3:7:— betaald werd. Het metselwerk zal wel voornamelijk de nieuwe Ken- nemer- en Nieuwlander-poorten betroffen hebben; ten aanzien van de laatste teekenden fabriekmeesters den 12 Juli aan: „Noch metten seinen Cornelis Rens ge- rekent van 't geen hij verschoeten heeft van het nae ofte ouer wereken vande kijnderen die int hoofman- scap gewrocht hebben om die metselaars te gerijven, zoe voor zoe nae den tijt van zes daegen int maecken vande nijeuwelander poort ende hinderdam in de ves ten in als ft XXXVIII st." Den 3 Augustus konden de formeelen van het poort gewelf weggenomen worden; toen schonk men denmet selaars 2 vanen biers, welke tractatie de stad op 3 stuivers te staan kwam. t Is wel te denken, dat de nieuwe poorten eenvoudig gebouwd wareneen gewelfde doorgang, welke met mest of aarde gevuld werd om daarin geschoten ko gels te doen smoren, een buiten- en een binnenfront met aansluitende vleugelmuren tegen den aarden wal, Hunne ontwerpen zullen wel geweest zijn van den landmeter Adriaan Anthonisz., die later burgemeester en een door Prins Maurits zeer gewaardeerd vesting bouwkundige werd, en in 1610 is overleden; want naar zijne ontwerpen is de fortificatie geschied. Naar het Duitsch van FRANZ ROSEN. 12) Rainer antwoordde daarop niet en zeide ook verder niets, hoewel hij, zooals hij dat alle dagen placht te doen, met de kinderen schertste. Toen hij genoeg ge geten had nam hij hoed en bergstok en zeide zijn schoonzuster goeden dag. „Waar gaat ge heen, Rainer," vroeg zij hem angstig aanziende. „Uli achterop," was het antwoord. Barbara trok een pijnlijk verschrikt gezicht. „Rainer," stotterde zij, „ik geloof, dat het beter is dat ge het niet doetGij zult hem toch niets zeggen, Rainer Hij glimlachte, nam hare har.d en drukte ze krach- tig. „Ge hebt vertrouwen in mij gesteld." zeide hij in allen eenvoud, „nu mag je ook niet bang zijn. Ik zal geen domheid begaan hij is immers mijn broeder Zoo zeide hij, zwaaide groetend met den hoed en ging. De Bussalp lag bij den Faulhom, aan den kant van het Liitschinedal, hoog boven de huizen van het Grin- delwoud. Boven zijn boomlooze, groene helling ver hief zich een veelpuntige, steile rotswand, die zich uit strekte van den loodrechten afgrond naar het dal links tot boven naar den stompen kegel van den Faulhom rechts. De eigenaars van de Amberger hofstede deel den van ouds her met vele anderen het bezit er van en dreven er midden in den zomer, gemeenschappelijk het vee heen, wanneer men op de lager gelegen almen het gras liet groeien voor de zeis, elk in zijn eigen Senn- hut alles in stevig metselwerk. Op het binnenfront der Nieuwlanderpeort werd het jaarcijfer 1573 geplaatst. Een brug was gedurende de vijandelijke insluiting niet noodig, en vervolgens zullen de hier wonende land lieden, wier vee in Overdie graasde, zich wel met een melkschuitje beholpen hebben. Maar kwam de stad opnieuw in nood, dan zouden de koehouders daarmede niet gemakkelijk hunne beesten daarbinnen kunnen brengen, waarom de vroedschap den 27 April 1575 be sloot onverwijld over te gaan tot het maken der brug'. Op de door Drebbel in 1597 naar Adriaan Anthonisz. gegraveerden plattegrond der stad zien wij hoe die brug vervaardigd was, n.l. geheel van hout, met een wip op het midden en een van boven schuins afgedek te, eveneens houten hamei op het zuidelijk gedeelte; omvat door den westelijken vleugelmuur stond nevens den ingang dér poort de kleine portierswoning, een huisje van ééne verdieping met een trapjesgeveltje aan de waterzijde. In 1704 werd de brug vervangen door een bemetsel- deu dam, waarvoor de aarde gehaald werd van de werf van den in 1700 afgebroken Kweemmalen2). In het midden van den dam was een doorvaart gelaten met vast houten dek. De eerste steen aan dit werk werd gelegd door Emanuël, zoon van den fabriekmeester Daniël Ras. De binnenkant der poort werd vernieu in 1734; vier jaren later was de buitenkant aan cU beurt; toen werd ook het houten vierkant, dat op de poort stond en waarvan de bestemming ons onbekend bleef, verwijderd en bij den meelmolen „de Zwaan" ge plaatst3) alsook de portierswoning afgebroken en ver vangen door een asch- en vuilniskuil, door een muur van den weg gescheiden. Reeds den 29 Juli 1734 had dc stad van Maerten Klaver en Bastiaen Bosman een huis gekocht op den- zuidoosthoek van het Klein- Nieuwland, om tot woning voor den portier te dienen. Nog op eene teekening van 1766 zien wij de brug vast, op eene door J. A. Crescent van 1789 -is zij een ophaalbrug; de houten hamei was toen ook nog in haar ouden vorm aanwezig. Eene afteekening van het binnenfront door denzelfden van 1809 doet de poort kennen zonder eenig sieraad, alleen de kantstukken van den doorgang en het dekstuk der gevels van berg steen. De hooge bij haar aansluitende vestmuren ver meerderden nog de eentoonigheid. Crescent heeft d i aanleiding voor zijne teekening vermoedelijk gevonden in het den 15 October van genoemd jaar door de vroedschap genomen besluit om de poort, wegens haar bouwvalligen toestand, af te breken en haar door een hek te vervangen, 't geen niet pleit voor de dege lijkheid der vernieuwingen in 1734 en '38. Sedert sprak men niet meer van de Ni-uwlander- poort maar van het Nieuwlanderhek. lettende op den plaatselijken toestand zou men allicht meenen, dat het 's avonds of 's nachts weinig geopend werdmaar me nig voetganger die na „poortsluiten" de Kennemer- of Boompoort naderde, getroostte zich een omwegje naar het Nieuwlanderhek, waardoor hij voor een halve stuiver in plaats van een heeJe werd binnengelaten. In den winter van 1851/2 is de ophaalbrug vervangen door een steenen boog, en aan de stadszijdc van de hoog een houten hek gesteld, op welks zware houten stijlen lantarens waren geplaatst. 2) Het Kweeren was een erf tusschen de stadsvest en de huizen van de Oudegracht. Op een gedeelte ervan is het badhuis van „het Witte Kruis" gebouwd. 3) Het prentje van Bendorp in de van 1786 tot 1790 verschenen „Yaderlandsche Gezichten" toont de poort nog met dit houtwerk en is blijkbaar gevolgd naar eene teekening van C. Pronk van 1729. Rainer kende den weg van vroeger nog zeer goed. Zonder het dorp te betreden besteeg h'. door het daar boven gelegen woud schuinweg, den bruisenden beek en het groenlachende dal altijd dieper achter zich la tend, den bergweg. Hoe hooger h'j steeg, hoe stiller hein het plechtige donker van het woud omringde, hoe- meer de aarde onder hem als het ware wegzonk en hoe- meer hij het schitterend blauwe heme-gewelf naderde, des te lichter werd hem het bedrukte hart. Als fris- sche voorjaarssneeuw smolten zijn zorgen weg, nu Gods stralende zon er overweg lachte. Toen bleef ook het woud achter hen., terug. Groene weiden door gemetselde of houten heinigen omgeven, hier en daar met breedgetakte hoornen begroeid en door heerlijk murmelende en klaterende beken bevloeid, strekten zich groen en zonnig voor hem uit. Overal waren vlijtige handen bezig met den hooioogst, die nu op een eind begon te loopen, en de geiten trokken aan het korte gras. Krachtige Sennknechts met de melk emmers en het juk over de schouders, gingen dal- waarts; een halfopgeschoten jongen dreef een flink doorvoed kalf voor zich uit, den berg ".f. Rainer wis selde menigen vroolijken groet, hield zich echter ner gens lang op, maar steeg met lange, rustige schreden steeds hooger. Langs een smalle brug passeerde hij de Angerer beek, die onmiddellijk boven de brug over een hooge, steile, leiblauwe rotswand naar beneden schiet, zoodat het schuim den wandelaar koel als de dauw in het verhitte gelaat spuit. En thans stond Rainer stil. Vóór hem opnieuw het woud, waarover heen de bovenkant van den zwijgenden rotswand bij de Bussalp blikte. Rechts, steil stijgend, weiden en ongerept woud, tot dicht on der den top van den Rothorn, met zijn dqodsche steen blokken en zijn rotsachtigen schedel. Vervolgens wend de Rainer den blik links. De. Eigc-r was bij een buiging van den zoo geheei bij het berglandschap passenden weg, ver op den ach tergrond getreden en opende aan den blik, wat tot nu toe door zijn rotsgepantserd lichaam met massaal ge wicht bedekt was gebleven. Hemelhoog en glinsterend als zilver stond zij daar aan het donkerblauwe uitspan- De portierswoning, welke tevens gediend had tot verblijf voor de commiezen ter recherge en na heit af schaffen van het poortgeld door een hunner was be woond gebleven, werd na de afschaffing der plaatselij ke aceijnsen volgens raadsbesluit, van 16 Mei 1866 den 26 publiek verkocht, en wel aan O. IJfs voor 1000. Het brughek had toen roede uitgediend. Op de gemeentebegrooting voor 1897 werd door B. en W. 753 uitgetrokken voor het maken van een nieuwe opening in de brug. Het doel daarvan was eene betere waterverversching in de Nieuwlander-singel- gracht, waarvan de uitbaggering tegelijk werd voorge steld. Bij de bespreking hiervan op 2 December 1896 in den Raad, gingen er stemmen op om het dek over de nieuwe opening zoodanig te maken, dat het ook weggenomen kon worden voor de scheepvaart, ten be hoeve van wellicht aan de singels te verrijzen inrich tingen op industrieel gebied. Tot de uitbaggering en brugverande-ring werd besloten, wat laatstgenoemde betreft alleen in beginsel, met toezegging van den voorzitter om daarvan een uitgewerkt plan aan '9 Raads beoordeeling te onderwerpen. De registers op de notulen van den Raad wijzen niet aan of en wan neer zulks is geschied, maar het houten dek is weg- neembaar gelegd over de doorvaart, die echter niet in de aslijn van de gracht maar haaks op die van de brug is gemaakt. O. W. B. Niettegenstaande den kouden wind en de vele re gens, waarvan we in 't voorjaar nog maar al te vaak last hebben, is 't in de mode, alsof dan reeds de zomer zijn intrede heeft gedaan. De bonthoed of muts wordt vervangen door den strooien hoed en de zware fluweelen mantel wordt dan, hoewel we hem nog best kunnen velen, „onmogelijk" genoemd. Laten we eens nagaan, wat de mode, die onverbiddelijke tyran haar onderdanige dienaressen alzoo brengt. De verandering in de mode bepaalt zich gewoonlijk meer tot kleinig heden. De vormen en modellen zijn eenmaal vastge steld, maar ook de stoffen, die de vormen omkleeden. veranderen dezen keer weinig. Nog altijd sluit de rok nauw om het middel en de henpen en valt van de knie af eerst ruimer uit. De mouwen kan men naar eigen verkiezing kort of lang dragen. Het eerste, waaraan iedere dame denkt, die haar lente- en zomergarderobo in orde brengt, is wel het tailer-made costuum. De „tailer" wordt tegenwoordig van dichte, maar toch lichte serge gemaakt. Donkerblauw is hiervoor de meest geliefkoosde kleur. Bij deze ccstuums zijn de plooirokken verdwenen. De costuums zier. er eenvou dig en practisch uit. De jaquets zitten gemakkelijk, zijn niet te veel aansluitend. De mo ;wen lijken veel op die der heerenjassen. De jabot en het kraagje is de eenige opschik, die er aan een dergelijk costuum te bekennen is. Bij zulk een streng costuum past slechts een groote toque van stof of zijde, opzij een weimg opgeslagen en vost op 't haar gedrukt, links met een groote veer gegarneerd. Nieuw is een visite-toilet van zijde, satijn of zijden voile in helle kleuren. Als type van nieuwheid kan men het volgende model aannemen: stif: lichte, grijs groene zijde met smalle, geelachtige-diagon aalstrepen. De rondgesneden, nauw-sluitende rok heeft van vo ren een breede, met soutache gegarneerde baan. Deze versiering, hier en daar nog met pailletten gegarneerd, vertoont zich ook onderaan den rok rondom. Ook het jacquet is over en over met soutache gegarneerd en sel, over de groene voor haar gelegen bergen hoog tro nend, als eene Koningin over hare vazallen, die in la chende vereering den sleep van haren witten mantel dragenstond' zij daar, zich badend in den zonneglans, verblindend omwonden met gouden vonkengarven, stil, heilig- en eeuwig', de Koninklijke Jungfrau en met een g-roet vol majesteit blikte zij iver de wereld aan hare voeten. Toen Rainer nog een kleine jongen was, had zijn kinderlijk haastig verlangen altijd dezelfde onstuimige vlucht genomen. Daar naar boven, op dien witten berg, waarop de hemel rustte, wilde hij m op zijn witte helling wilde hij sleedje rijden. Verwonderd en onge- loovig had hij vernomen, dat men daarboven niet schertsen en spelen kon, daarboven dreigden dood en verderf en wie met de Jungfrau speelde, gaf zijn le ven als inzet. En men vertelde hem van gidsen, die met moedige mannen uitgetrokken waren om de Jung frau te beklimmen. Aan menigeen was dat gelukt, maar velen ook had men dood en verminkt na hun moeitevollen tocht in het dal gebracht hen had de Jungfrau doodgedrukt in ijzerharde omhelzing. En ve len waren nooit teruggekomen. Wat is er met hen ge beurd? vroeg het kind. Die heeft ze lief gekregen, de booze Koningin en bij zich behouden. En de kleine Rainer verbeeldde zich, dat die daarboven nu spelen en schertsen mochten en doen konden, wat aan nie mand anders vergund wasop de witte hellingen sleed je rijden. En de kleine Rainer beneidde de gelukkige menschen, die niet teruggekeerd waren en nam zich vast voor: als ik groot ben, ga ik toch ook naar boveni De.groote Rainer, die, op zijn bergstok geleund, aan den Angerer waterval stond en met bewonderende oogen den witten wonderberg aanstaarde, dacht er niet meit aan, dat hij daarboven sleedje zou willen rijden. Wel echter werd het oude kinderlijk verlangen weer le vendig in hem, om eens die raadselachtige, zoo ver van de aarde verwijderde hoogten te bestijgen, eens midden in dit stralende licht, in dit blinkende blauw, in dit heerlijke wit, in deze heilige helderheid te staan! Hij ademde verrukt op, zoo drongen zich vermetele verlangens en frissche moed tot wagen aan zijn hart met pailletten versierd. Deze versiering maakt de zeer souple zijde een weinig steviger. De onderblouse be staat uit oranje-kleurige kant gevoerd met zijde van dezelfde kleur. Aan den hals is een klein vierkant stuk witte kant ingezet. De mouwen ?.jn half-lang en van onderen zeer wijd. Alle souple stoffen, voornamelijk snt'jn em zijden voile, laten zich zeer goed gebruiken voor deze nieuwe toiletten. Op het gebied van gezelschapstoiletten doet zich niets bijzonders origineels voor. De wit-zwart ge ruite stoffen zijn nog zeer geliefd Zijden voile in di: genre is zeer gekleed. Het wordt gegarmi rd met re pen van dezelfde stof en met paarlemoeren knoopen. De mouwen en het inzetstnk kunnen gemaakt worden van kant of wit zijden mousseline. De Parijsche dames, die in een eenvoudig wandel- costuum er reeds zeer slank en smal uitzien zijn in avondtoilet van zulk een etherische fijnheid, dat men nauwelijks gelooven kan, dat zij gewone menschenkiii- deren zijn. Waarschijnlijk komt dit, omdat zij bijna geen onderkleederen dragen en de kloedingstukken, die zij dragen, sluiten zeer nauw om het lichaam. Het zijden trioot, dat de Amerikaanschen meestal dragen en door de Parisienne thans onder haar baltoilet aan getrokken wordt, doet de gestalte verbazend slank schijnen. De onderrokken worden van zeer fijn batist, of van kant vervaardigd. Als baltoih t geldt het di- rectoire-costume met variaties naar den indivudieelen smaak van de draagster voor zeer gekleed en origineel. Aan den directoire-stijl hebben wij d( n terugkeer te. danken van groote sjerpen van crêpe d Chine of gaa* in allerlei kleuren, geborduurd of beschilderd en afge werkt met franje of kwasten. Wanneer het directoire-toilet buiten gedragen wordt kan de kanten mantel of het kanten jakje zeer goede diensten bewijzen. Ook een jakje van dun groen tua- sor gegarneerd met wit soutache en vcsierd met zwart, en goud geborduurd galon kan denzei fien dienst be wijzen. Een dergelijk jakje past ook uitstekend bij ee 1 rok van wit laken en vormt hiermee een chic, niet te kostbaar toilet. Heel mooi is een toilet van zwart-zijden voile met witte kleine balletjes, met een zoom van biuine met- bloemen-geborduurde zijde. Bij dit toilet behoort eeu groote bruine strooien hoed met hooge 11 bol, die ach ter op het hoofd wordt gedragen en die met een moo- ien hoedenpen, waarvan de knop uit paarlen en bruine steenen bestaat, vastgestoken wordt. Een ander chic costuum bestaat uit oud-rose tussor in tunica-model met een breede ceintuur van zwarte zijde. Daarbij behoort een groote zwarte strooien hoed, ge voerd met kleine volants van witte tulen kant. De hoed is van boven slechts gegarneerd met een aigrette. Daar de dames in de groote steden het hebben moe ten opgeven in de theaters hoeden te dragen, hebben zij zich hiervoor schadeloos gesteld door bijzonder veel werk van hare coiffures te maken. Te betreuren is het evenwel dat hierbij zooveel valsch haar gebruikt moet worden. Met bloemen, veeren en lint worden de verschillende kapsels versierd. Vlechten en lokken worden in Griekschen stijl aangebra :h en met lint doorvlochten. Het vóórhaar wordt, zooals men het bi,j beelden uit den, ouden tijd ziet, van vei en in het mid den gescheiden, over het voorhoofd wcrdt een lint of gouden band aangebracht. Het kapsel is niet meer zoo gedoft van voren en het achterhaar, voor het groot ste gedeelte bestaande uit aangehechte lokken, wordt zeer laag in den hals opgestoken. D. moderne, groo te hoeden hebben dit lage kapsel nood". als steun; do modellen van dezen zomer zullen bijzonder groot zijn. op, dat dit geboorteland te inniger Lefhad naarmata hij het langer had moeten ontberen. „Ik moet het toch nog eens bereiken anders heb ik geen rust!" zeide hij in zichzelf en ging toen verder, want het was een lange weg. Maar dikwijls bleef hij staan en keek in het rond en de witte berg scheen te glimlachen en te zeggen: Kom maar beven ge zult het goed bij mij hebben! Ik doe het nog eensdacht Rainer vroolijk en daar bij betrad hij nog eenmaal den schaduw en bet zwijge'. van het woud, hier echter herhaaldelijk afgewisseld door groene weiden met verlaten houten hutten en een kabbelende kleine beek. Hooger aliiid hooger steeg hij. Toen hij het woud ongeduldig verliet, lagen de hui zen van de alp dicht voor hem. Hij moest nog over een moerassig stuk heen, langs een smal, glibberig pad. langs een houten brug over kalm vlietend water, dat hier overal buiten de boorden trad ei: kleine plassen en nevenbeekjes vormde; eindelijk over een smalle hel ling, langs door het vee ingetrapte treden en hij was er. Hij was er en toch was hij er niet; Want ook deze veehutten stonden verlaten en het heekje vloeide te vergeefs in den overloopenden trog. Eerst verderop waren sporen van leven en Rainer, in zijn opgeruimde stemming, zond den menschelijkeii gestalten, die hij daarboven bij de hutton heen en weer zag loopen, een luiden jubelroep toe. Helder klonk dat door de heerlijke eenzaamheid \an deze zonnige hoog te. Een bergrat liet verschrikt zijn gillend waarschu- wingsteeken hooren Rainer zag het dier nog in een rotsspleet sluipen. Toen klonk hem van boven een veelstemmig antwoord te gemoet. Wordt vervolgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 5