DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Verjaring van Schuldvorderingen.
DONDERDAG
16 A P R I L.
GROOTE PAARDENMARKT
te Alkmaar,
op Woensdag 22 April 1908.
Groote Yoorj aarsveemarkt
te ALKMAAR,
op Dinsdag 21 April 1908.
FEUILLETON.
BINNENLAND.
No. 91
Honderd en tiende jaargang.
1908
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Jacht en lfisscherij.
DE ALPENKONINGIN,
Telefoonnummer 3.
I'
Ned. Onderwijzers-genootschap.
RECHTZAKEN.
Arrondissements-Rechtbank te Alkmaar.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR
brengt ter algemeene kennis, dat van heden af ter
secretarie dier gemeente verkrijgbaar zijn gesteld dj
blanco-verzoekschriften ter bekoming van jacht- en
vischakten en van kostelooze vergunningen tot vis-
sehen.
Ilij noodigt belanghebbenden uit deze verzoekschrif
ten wel vóór 1 Mei a.s. te willen indienen, ten einde
verzekerd te zijn dat de verlangde akte vóór 1 Juli a.s.
in hun bezit is.
De Burgemeester voornoemd,
Alkmaar, 8 April 1908. G. RIPPING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR herinneren belanghebbenden er aan, dat de
schuldvorderingen over het jaar 1907, ten laste
der gemeente, ingevolge de wet van 8 November 1815
(Stbl. No. 51) vóór of op den laatsten Juni a.s.
moeten worden ingediend bij gebreke waarvan zij
verjaard en mitsdien nietig zijn.
Voorzoover nog vorderingen moeten inkomen, wordt
vroegtijdige inzending daarvan aanbevolen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING. Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
Alkmaar, 8 April 1908.
Onbestelbare Brieven en Briefkaarten.
POSTKANTOOR TE ALKMAAR.
LIJST van de aan dit kantoor en de daaronder be-
hoorende hulpkantoren ter post bezorgde brieven en
briefkaarten, welke wegens onbekendheid van de ge
adresseerden niet zijn kunnen worden uitgereikt.
Ie Helft der maand April1908.
Brieven.
Mej. Marie Dumont, Amsterdam.
A. Brouwer, Hoorn.
N. van Baak. Rotterdam.
Briefkaarten.
Mej. Lise Hosbach, Haarlem.
Buitenland.
Jacob Schipper, Smalbroek bij Kempen.
M. Cordcan, Paris.
Aan de afzenders wordt aanbevolen hun naam en adres
op de stukken te vermelden, opdat deze bij onbestelbaarheid
aan hen kunnen teruggegeven worden.
ALKMAAR 16 April.
Wij spraken eergisteren over sport en politiek, over
een politieke beweging in Pruisen om de jeugd van
overheidswege te dwingen aan sport te doen. Er werd
in dat artikeltje de nadruk op gelegd dat de Pruisische
Naar het Duitsch
van
FRANZ ROSEN.
22)
,,'t Zal me benieuwen, of je terugkomt," riep Utt-
dórfer den vertrekkenden uitdagend na.
Deze woorden klonken Ulricli nog in de ooren, toen
hij te midden van het gewoel zijn broeder wedervond.
Met flinken stap trad hij op hem toe en zeide:
„Ik heb Uttdörfer beloofd in de „Blauwe Forel" te
komen. Ik kon hem vandaag niet opnieuw een weige
rend antwoord geven. Gij zult dat, hoop ik, inzien. Of
gij medegaat dat zal ik zeker wel niet behoeven te
vragen.
Rainer keek zijn broeder nadenkend in het eenigs-
zins tartende gelaat, zette de hand in de zijd© en zeide,
gelaten
„Ik kom misschien na" „Maar, hoe is het met den
terugkeer?" vroeg hij daarop zachter.
„Wel ik denk, laten we morgen vroeg gaan. Voor
van avond is het toch te laat."
„Wij hebben volle maan," zeide Rainer. „Ik had
toij de wandeling in den helderen nacht juist zoo pret
tig voorgesteld. Maar ik heb geen haast," voegde hij er
aan toe, toen hij Ulrichs gelaat zag betrekken. „Ik
zal me wel voldoende bezig weten te houden tot mor
gen vroeg!"
Het was 's avonds acht uur en TJlrich Amberger
was reeds gedurende verscheiden uren zijn eigen weg
gegaan, toen Rainer de gelagkamer van de „Blauwe
Porei" betrad. Hij had een gevoel van walging te
overwinnen, toen hij uit de kristalheldere lucht daar
buiten in de grauwe tabakswalm en de drukkende wijn-
lucht trad, die hem in de oogen beet en hem den adem
benam, en het geschreeuw der vele ruwe stemmen van
overheid zeer eigenaardige begrippen heeft, welke in
geenen deele strooken met de vrijheid, welke de sport
moet kenmerken, zal zij werkelijk sport zijn. Van zulk
een zonderling overheidsbegrip is dezer dagen een tee
kenend staaltje aan het licht gekomen. Er zijn in
Berlijn voetbalclubs, die 's Zondags evenals andere
sportvereenigingen spelen op het Tempelhofer Feld,
een uitgestrekte vlakte, welke in de week dient voor
exercitieveld en welke staat onder militair beheer. De
vergunning om daar te mogen spelen moet elk jaar
opnieuw worden aangevraagd aan den generalen staf,
die de aanvrage in den regel inwilligt. Maar thans
is er op dien regel een uitzondering gemaaktde ver
gunning is geweigerd aan een voetbal-vereeniging. In
plaats van het gewone toestemmend antwoord kreeg
het bestuur van de club „Arminia" een schrijven van
den volgenden inhoud„De in het schrijven van 11
Maart gevraagde vergunning tot het bespelen van het
Tempelhofer Feld kan niet worden verleend, omdat er
zich onder de leden, van deze vereeniging een sociaal
democraat bevindt."
De club deed evenwel haar grooten naamgenoot Ar-
minius, die de sedert beroemd geworden legioenen van
Varus te lijf ging, eer aan. Zij trok op den Pruisi-
schen generalen staf af. Zij verzocht om nadere in
lichting' en gaf de verzekering, dat zij slechts aan
voetbal en niet aan politiek deed. De generale staf
maakte zich met een onbeteekenend antwoord van de
zaak af. Hij schreef slechts: „Op het schrijven van
18 dezer deelt het genera al-commando mede, dat met
den in het schrijven van 14 dezer vermelden sociaal-
demoeraat bedoeld werd de in de ledenlijst (ingediend
2 Februari) genoemde letterzetter Felix W.
Het is in de eerste plaats teekenend, dat de politie
in Berlijn zoo uitstekend ingelicht is, dat aan haar
zcekend oog zelfs een sociaal-democratisch voetballer
niet ontsnapt. Dat de crimineele politie voortreffe
lijk op de hoogte is, heeft men uit het verhaal van het
zoeken van den moordenaar van den vermoorden knaap
in ons nummer van gisteren kunnen lezen. Wij hebben
dat verhaal juist gegeven, omdat het zulk een goed in
zicht gaf in de uitstekende politie-organisatie. Is het
bijv. niet kras, dat, terwijl men in een dicht bevolkte
armenwijk naar den moordenaar zoekt, de politie zich
herinnert, dat daar in een heel klein deeltje van die
huizenzee een man woont, die alleen staat, daar zijn
vrouw zich sinds vijf maanden in het ziekenhuis be
vindt? En getuigt het niet van een juist inzicht, dat
de politie de meest mogelijke samenwerking heeft ge
zocht met de pers en op haar beurt aan de bladen de
meest uitgebreide inlichtingen heeft gegeven?
Op den weg der politie ligt het ongetwijfeld, zich
steeds alle mogelijke inlichtingen omtrent verdachte of
erverdachtuitziende personen te verschaffen.
Maar is het niet bespottelijk, dat de politie er aan-
teekening van houdt, dat een sociaal-democraat lid is
van een voetbalvereeniging'En is het niet evenzeer
bespottelijk, dat een overheid een vereeniging, welke
■een esdeeapeeër onder haar leden heeft, en welke dus
nog niet eens op sociaal-democratischen grondslag
meer of minder beschonken menschen klonk hem on
aangenaam in de ooren, die sedert weken aan de hei
lige stilte van de bergeenzaamheid gewoon waren. Als
het niet om Ulrich geweest was dan zou hij het aller
liefst dadelijk weer rechtsomkeer hebben gemaakt.
Het duurde een poos, eer hij op den achtergrond van
de zeer ruime gelagkamer, aan een tafel, de gestalten
van zijn broeder, Uttdörfer en van twee vrienden in het
oog- kreeg. De wijnbekers stonden half ledig voor
hen. Zij hadden roode hoofden en spraken kort en
heftig met elkaar. Zij dobbelden.
Uttdörfer zwaaide juist zijn ledige beker boven het
hoofd en brulde om een nieuwen daar stond als uit
den grond verrezen Rainer in zijn volle lengte en
breedte, vlak voor hem, zoodat de brullende stem plot
seling zweeg. Zijn onverwachte verschijning riep bij
Uttdörfer een onaangename gewaarwording te voor
schijn; een schrik, zooals een kwaad geweten in het le
ven roepen kan. Maar den doordringenden blik van
Rainer opvangend, riep hij met breeden grijns:
„Wel, wel, welk een eer bewijst ons de boer van den
Holderhof
Eerst door deze woorden werd Ulrich, achter wiens
stoel zijn broeder post had gevat, op diens aanwezig
heid opmerkzaam. Met een ruk keerde hij zich om,
klaarblijkelijk allesbehalve verheugd. Hij wist niet
recht hoe hij zich zou gedragen en mompelde met bit
terzoet gelaat iets, dat op een groet gelijken moest.
„Mag ik erbij komen zitten?" vroeg Rainer en pakte
een leegen stoel. „Laat ik je niet storen ik kijk een
beetje toe."
„Waarom alleen maar toekijken? Waarom niet mee
doen 'f' plaagde Uttdörfer.
„Omdat ik liever toekijk," zeide Rainer. Zij moes
ten zich niet laten storen, had hij gezegd, en toch ver
oorzaakte zijne aanwezigheid een bepaalde stoornis.
Weliswaar bekommerden de beide vreemden zich niet
erg- om hem, maar Ulrich was verstrooid en haastig,
vergreep en vertelde zich, maar Uttdörfer schreeuwde
en lachte des te harder, hoe onvrijer hij zich gevoelde.
Daar tusschen door hoorde men het rammelen van het
geld op de tafel.
voetbalt boycot?
Niet ten onrechte maakt een Berlijnsch blad de op-
ïacrking, dat zulk een kleingeestig snuffelen naar ver
dachte leden van een vereeniging zelfs overtuigde te
genstanders der sociaal-democratie onaangenaam moet
aandoen. En merkt die courant verder op een
Pruisisch generaal-commando moest toch weten, dat
kanonnen niet dienen om op menschen te schieten.
Natuurlijk kan men zulk een menschenjacht alleen
maar van de Pruisische overheid verwachten. Maar
oor haar is zij bijzonder kenmerkend. En van haar
kan men verwachten, dat zij om een voetbalterm te
gebruiken veel te hoog schiet, daardoor het doel
mist en in het voordeel van de tegenpartij speelt. Want
men kan er op aan, dat de sociaal-democraten deze
weigering' van de militaire overheid zullen „uitbuiten!"
De 63e algemeene vergadering van het Ned. Onder
wijzersgenootschap wordt, gehouden te Haarlem op 30
en 31 Juli en 1 Augustus.
Op den lijvigen beschrijvingsbrief komen o.a. voor
stellen voor om het schoolblad, althans het off. gedeel
te, in vereenvoudigde spelling te doen verschijnen, en
deze ook in adressen enz. te bezigen, een streven,
waarmede het hoofdbestuur slechts voorwaardelijk in
stemt; om een commissie van deskundigen tot voor
lichting op het gebied van vakliteratuur te benoemen;
om tegenover den onderwijzersbond eens den weg ter
toenadering te betreden; om aan te dringen op reor
ganisatie der rijksnormaallessen door aanstelling van
vaste leerkrachten en uitbreiding van het leerplan; om
een onderzoek in te stellen in welke mate kinderen
vooral in groote gemeenten naar andere scholen over
gaan om een commissie te benoemen tot het verzame
len en bewerken van statistische gegevens, die voor
et onderwijs van belang zijn; om gegevens te verza
melen aangaande het openluchtspel; om wijziging van
de leerplichtwet te vragen, dat alleen ongeoorloofde
verzuimen moeten worden opgeteekend of ,een andere
eenvoudiger regeling ten deze; om in de afdeelingen
aan de orde te stellen de vraagpunten van de alge
meene kosteloosheid van het lager onderwijs en „on-
derwijs-rijkszaak"om te onderzoeken of het mogelijk
is die opleiding tot onderwijzer(es) in overeenstemming
te brengen met de behoefte aan onderwijzend perso
neel; om de propaganda voor de z.g. oeuvres post-sco-
laires (onschoolsche bijeenkomsten met oud-leerlingen)
ter hand te nemen; om pogingen te doen om vak j te
doen vervallen als verplicht leervak, althans dit
stelt het hoofdbestuur voor dit onderwerp opnieuw
aan de orde te stellen; om te verkrijgen dat art. 24
der lager onderwijswet worde gewijzigd, dat bij 25
kinderen twee en bij 60 kinderen drie leerkrachten
moeten aanwezig zijn; om een eenvormigen leeftijd
van toelating te verkrijgen, en om een eigen orgaan op
te richten.
Zitting van 14 April 1908.
(Vervolg.)
Onvoldoende b ij houden van een register.
rtezelfde personen als in de zaak van diefstal van ijzer
vervulden de rollen in de volgende, aangevuld al
leen met den Helderschen politieagent Bakker. Be
klaagde was thans de opkooper O. B., die zich moest
Rainer had zich ook een kan wijn besteld en zijn
pijp aangestoken; hij vervolgde het spel, sprak nu en
dan een paar woorden met de aanzittenden en gaf zich
den schijn als ware hij welgemoed en als bemerkte hij
Ulrichs geprikkelde stemming niet. Hoe langer hoe
meer werd deze stemming door het spel beheerscht.
Den broeder scheen hij te vergeten. Niet alzoo Utt
dörfer, dien het prikkelde, dat de jongere man deed als
of hij heel niet aanwezig was.
„Wel, Holderboer," begon hij, toen hij zich niet meer
kon inhouden, „vindt ge het toekijken altijd nog pret
tig? Of wil je alleen maar eens toekijken wat wij uit
voeren, om ons later bij de vrouwen zwart te maken?"
Rainer wierp hem een verachtelijken blik toe en
keurde hem geen antwoord waardig.
„Ge hebt zeker een belofte gedaan om geen dobbel
steen aan te raken?" ging Uttdörfer op zijn uittarten-
de manier voort.
„Neen," zeide Rainer kortaf.
„Het is waarlijk wel voor het eerst, dat iemand uit
de groote steden tot ons terugkeert als zulk een deugd
held!" riep Uttdörfer, die steeds opgewondener werd.
„Of draag je misschien een ongelukkige liefde in het
hart, die je plezier aan zulke dingen vergalt? „Daar
bij keek hij den man van ter zijde aan en ver
schrok.
Rainer Ambergers gelaat werd vuurrood en bitter
ernstig; zijne oogen schoten vonken men kon zien
cat hij woedend werd. Maar hij bedwong zich en zeide
slechts zeer met klem en zoo luid, dat de aanzittenden
het verstaan moesten:
„Geef acht op je woorden, Uttdörfer. Ik ben niet
de man voor je onbetamelijke scherts; onthoud dat!"
Ulrich keek verschrikt op. Maar Uttdörfer, die an
ders altijd het laatste woord moest hebben, en eiken
tegenstander overschreeuwde, hield zich doodstil. Hj
sloeg de oogen neder, mompelde iets onverstaanbaars
tusschen zijn groote tanden en ging met dobbelen
voort.
Ulrich was zeer verbaasd en keek bijna bewonderend
naar zijn broeder op, die rustig weer op zijn stoel was
gaan zitten, alsof er niets gebeurd was. Was er
verantwoorden eerstens wegens het koopen van goed
dat van diefstal afkomstig was en verder wegens het
onvoldoende bijhouden van zijne boeken. Deze „boe
ken" zijn een register, waarin alles moet worden op
geteekend wat: gekocht wordt. Het is in Den Helder
de gewoonte dat dergelijke registers éénmaal in het
begin van iedere maand moeten worden ingeleverd bij
den commissaris van politie, die de registers nagaat.
Zoodra nu de in de vorige zaak bedoelde diefstal van
ijzer en lood bekend werd, stelde de politie een onder
zoek daarnaar in en legde beslag op het ontvreemde
goed bij den opkooper Jacobs die een en ander van
Bak had gekocht. De politie deed daarna bij Bak na
vraag naar de verkoopers van dit ijzer en lood waarop
Bak de namen van de vorige beklaagden, thans de ge
tuigen A. Tesselaar en I. Hokkê noemde. Gevraagd
werd ook naar het register van Bak, doch deze had dat
toen reeds in moeten leveren aan het politiecommissa
riaat. Daar werd het nagezien en daarbij bleek dat
van den koop van dit ijzer en lood nog geen aanteeke-
ning was gedaan, hoewel het reeds begin Februari
was en dus te voorzien was dat het register zou wor
den opgevraagd.
B. \verd ondervraagd heden, hoe het mogelijk was
dat hij geen achterdocht had gekregen, dat deze zaken
van diefstal afkomstig waren. B. antwoordde dat er
bij hem geheel geen achterdocht was gerezen. 'tWas
afval, had hij gemeend, dat de werklieden mochten ver-
koopen en daarom had hij niet gevraagd hoe Tesselaar
en Hokké er aankwamen. Zij kwamen 's morgens en
's avonds op den tijd dat de werklieden naar hun werk
gaan en er van daan komen. Bovendien zag een en
ander er wel al9 pijpen uit, maar B. had niet gedacht
dat het stukken van de waterleiding-buizen waren. De
president vroeg daarop, waarom indien B. meende dat
het geheel in orde was met deze koopwaar, hij die koo-
pen niet heeft aangeteekend in zijn register.
Bekl.Ik heb alles in mijn zakboekje genoteerd.
President: Ja, maar eerst nadat u gehoord had dat
deze zaak niet. in orde was.
Bekl.Neen direct.
PresidentMaar het is toch eenvoudiger alles da
delijk in uw register te boeken.
Bekl.Met zoo'n notitieboekje doet iedere koopman
het. 's Morgens, van den dag toen 't register gehaald
werd voor den commissaris, zei 'k nog tegen m'n vrouw,
'k mag wel weer eens aan 't inschrijven. Maar dezen
keer werd 't register zoo vroeg gehaald, al den lsten
en anders meestal den 3den, 4den.
President: 't Is toch korter om alles dadelijk goed
te boeken.
Bekl.: Maar 'k heb weinig tijd, een groot gezin.
President: Nu juist daarom is het voor u een nutti
ge tijdsbesparing alles dadelijk te boeken.
De getuigen werden achtereenvolgens gehoord. De
agent Bakker had den indruk gekregen dat bekl. wel
wist dat dat zaakje niet in orde was. Maar, zei de
agent, die opkoopers melden 't elkaar dadelijk als er iets
bij lien in beslag wordt genomen om elkaar te waar
schuwen. „Als er bij Jan wat in beslag wordt geno
men, gaat er dadelijk een dépeche naar Piet."
De O. v. J. requisitoir nemende, kwam tot de con
clusie dat geen voldoende bewijs aanwezig is dat B.
geweten heeft dat de goederen van diefstal afkomstig
waren. Wat dit betreft vroeg Z. E. A. dus vrijspraak.
Voldoende bewezen is echter dat B. zijn register niet
goed heeft bijgehouden, een overtreding van art. 437
W. v. S. Hiervoor eischte de O. v. J. 5 geldboeten van
5 of 5 maal 5 dagen hechtenis.
Mr. A. Prins, beklaagdes verdediger, zette nogmaals
uiteen hoe bekl. bij den koop geheel ter goeder trouw
is geweest en sloot zich wat het eerste deel van het re-
werkelijk een mensch voor wien Uttdörfer bang was?
Het was alsof hij daardoor in Ulrichs achting daal
de: hij gevoelde zich bepaald op zijn gemak.
De stemming was nu echter eerst recht in den grond
gestoord, hoewel ieder voor zich zijn best deed het ni.-t
te laten merken. Rainer bemerkte dat; hij begreep
dat zijn aanwezigheid niets hielp, want Ulrich deed de
eene worp na de andere en verloor het eene zilverstuk
voor, het andere na. Zijne tegenwoordigheid kon inte
gendeel nog grootere gevaren in het leven roepen. En
nadat hij dat had ingezien, wachtte hij een korte pau
ze in het spel af, stond op riep allen een goeden avond
toe. In het voorbijgaan echter legde hij Ulrich de
hand op den schouder
„Een oogenblik, Uli ik zal je niet lang ophou
den!" Aarzelend stond Ulrich op. Uttdörfer maakte
grimmassen tegen hem.
„Laat niet al te lang op je terugkomst wachten!"
Rainer ging den broeder voor tot aan de huisdeur, en
daar ook hier allerhande menschen stonden, ging liij
nog een paar schreden verder langs het huis, waar de
maan een breede schaduw wierp. De afgelegen straat
was tamelijk stil. Over de daken heen keken de ver
lichte berg'toppén en aan den hemel stonden een paar
groote fonkelende sterren. De zuivere lucht deed Rai
ner g'oed en bracht rust in zijn onstuimig gemoed. Hij
stond stil en haalde diep adem. Ulrich was zichtbaar
ongeduldig.
„Wat is er wat wilt ge van mij?" drong hij.
„Ik heb een verzoek, Uli. Ga niet meer daar naar
binnen! Kom met me mee dadelijk, op staanden
voet!"
„Ben je niet wijs!" riep Ulrich. „Ik zou mij belache
lijk maken! Ik heb niet eens een hoed op het hoofd!"
„Als het anders niet is dien haal ik je!"
„Wel ja, waarom niet. Denk, wat ik je verzoeken
mag, aan onze afspraakIeder van ons is vrij te doen
wat hij wil. Laat mij dus met rust! „Hij wilde weder
binnengaan. Maar Rainer hield hem bij den arm
vast.
Wordt vervolgd.
4
4