DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 93
Honderd en tiende jaargang
1908
ZATERDAG
18 APRIL.
De Gteesterpoort.
FEUILLETON.
Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Prijs der gewone advertentiën:
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
DE ALPENKONINGIN.
Telefoonnummer 3.
Men kan bij de meeste Alkmaarsche poorten spreken
van de oude, gelegen in de bemuring van 153040 en
van de nieuwe, gemaakt in de bewailing van 1573. Ook
bij de Geest- of Geesterpoort is dat het geval.
De oude poort stond aan het einde der Gasthuis
straat, in de nabijheid van het in 1341 gestichte vrou-
wengasthuis, en werd daarom ook wel de Gasthuis
poort genoemd. Weerszijden van haar sloten aan de
stadsmuren, welke in 1537 en '38 door het oude en het
middelbegijnhof bedongen waren zonder daarachter
liggenden aarden wal, waardoor de vrije beweging der
kloosterlingen zou zijn verkort. Er is reden om te
veronderstellen, dat zij tamelijk eenvoudig van gedaan
te was.
In 1551 was haar toestand niet al te best meer. Fa
briekmeesters werden dan ook den 21 Febr. door de
vroedschap gemachtigd „om te repareren de geestpoort
eu dit bij advis van burgemn.," mits daer aff hebben
de redelik salaris tot taxatie der burgemn."
Den 9 April daarop werden de wangen der poort aan
besteed, waarvoor het bestek was gemaakt door den
metselaar Floris Dircksz. Uitdrukkelijk staat er bij
„tot fortificatie van de stede."
Vóór de poort lag de brug. Op de kaart van Alk-
maars belegering, in Boomkamp voorkomende, is zij
geteekend als een valbrug. En volkomen terechtwant
den 12 Mei 1568 had de vroedschap het besluit geno
men de valbrug voor de Geestpoort te maken. Wat 13
nu met deze poort geschied toen de bewailing in 1573
gereed was gemaakt en zij nu binnen de omwalling ge
legen geen dienst meer deed'. Men zou verwachten dat
zij toen werd afgebroken. Toch is dat niet geschied.
Ja zelfs toen in 1589 de nieuwe poort werd gebouwd
heeft men haar niet terstond gesloopt. Zij bleef staan
tot het jaar 1621. Toen werd op verzoek der regenten
van het vrouwengasthuis en de omwonenden der oude
poort door de vroedschap besloten C23 April), „dat de
voorn, regenten vermogen sullen het erve agter 't
voors. gasthuys van de gemene straet met een muyr
aff te sluyten, ende dat zij de oude geesterpoort zullen
mogen afbreken, ende de materialen daervan komende
te mogen emploieren tot het maken van de voorsz.
muyr." Bovendien werd toen het voor de omwonenden
aangename besluit genomen, de vuilniskuilen die bij
de oude Geesterpoort waren te verwijderen.
Toen de nieuwe bewailing gereed werd gemaakt
heeft men zeer zeker ook het plan gehad, evengoed als
naar den kant van Overdie en Kennemerland, een
poort te maken naar den duinkant. Een plan dat even
wel niet terstond tot uitvoering gekomen is door de
komst der Spanjaarden. Men moest zich toen haas
ten gelijk uit de voorafgaande artikelen gebleken
is om de Nieuwlander en de Kennemerpoort af te
maken en heeft zoo niet den tijd gehad, zelfs niet om
aan de Geesterpoort te beginnen. Men was blijde den
wal intijds gereed te hebben.
Na den afloop van het beleg is men nog niet ter
stond overgegaan tot het bouwen van de nieuwe Gees
terpoort. Vermoedelijk moet de oorzaak hierin worden
gezocht, dat men het geld beter kon gebruiken om de
zoo geteisterde wallen te herstellen en alles in geduch-
ten tegenweer te brengen, dan om een nieuwe poort te
bouwen. En dan zal er nog wel dit bijgekomen zijn:
Naar den duinkant lag niet een zeer belangrijke en be
volkte streek, in alle geval bij lange na niet zoo be
langrijk als die welke zich uitstrekt naar de richting
van Kennemerland. Daarom heeft men zich zeker in
den eersten tijd tevreden gesteld met een opening in
Naar het Duitsch
van
FRANZ R O S E N.J
24:
„Ik wil gaarne gelooven, dat je graag nog wat zou
blijven liggen, want het is zeker laat geworden giste
ren en van zooiets wordt men moede. Maar probeer
het maar en kom er uit. De frissche, heerlijke lucht
van de natuur zal je aangenamer aandoen dan dat lan-
gc liggen in de warme veeren. Kom, sta op! Terwijl
gij je aankleedt, zal ik beneden een ontbijt voor ons be
stellen 1"
Hoewel Ulrich zeer slaperig was en een looden
zwaarte in het hoofd en de ledematen gevoelde dat
zag hij toch wel, dat Rainer er zeer ernstig, bijna
treurig uitzag. Het was hem daarom zeer aangenaam,
dat zijn broeder naar beneden ging en hem alleen liet.
Op die wijze kon hij eerst tot zichzelf komen, want
voor geen geld zou hij voor hem den verlegene of lie
ver geknakte willen spelen Zijn oog viel op zijn
beurs, die hij voor het naar bed gaan zeker nog eens
m de hand genomen had en ze toen daar bovenop ge
worpen had. Had Rainer ze gezien had zij hem al
les verraden Wat kwam het er ook op aan hij
moest het niet probeeren er over te spreken.
Toen hij beneden kwam, deed hij moeite een verge
noegd gezicht te zetten en begon dadelijk met over dit
en dat te praten; het gesprek wilde echter niet recht
vlotten. Ulrich gevoelde zich lichamelijk te onlekker
en kreeg niet dan met moeite wat eten door de keel.
Met Rainers voorstel, dadelijk de terugreis te aanvaar
den, was hij het eens.
„En hoe staat het met je knecht?"
„Die heeft permissie te gaan wanneer hij wil, als hij
van avond maar thuis is."
d© anderen je kennissen wanneer gaan
die vroeg Rainer zonder zijn broeder aan te zien.
den stadswal te maken, om zoo een uitgang in de rich
ting van Bergen te krijgen.
Deze uitgang lag echter niet op de plaats waar la
ter de nieuwe poort zou staan, doch zuidelijker. Want
men moet weten, dat wanneer men van uit de oude
Geestpoort naar Bergen wilde gaan, men dan een
eindje zuidelijk den Geest ging, om daarna door de
Kanisstraat den weg te vervolgen en zoo langs „het
houten scheetgen"' te gaan naarhetBergerveeromdan,
toen de Bergermeer nog niet bedijkt was, naar Bergen
te varen en na de bedijking (1564) den weg door den
polder te kiezen. Hierin was door de versterking der
stad geen verandering gekomen.
Wel had men van de Kanisstraat die in 1519 een
zeer aanzienlijke straat was, er stonden toen niet min
der dan 41 huizen ter wille van den op te werpen
wal en de to delven gracht een twintigtal huizen moe
ten naasten en afbreken; en wel was de Kanisstraat
dus binnen de versterking komen te liggen, maar de
weg voorde door haar nog evengoed in de richting van
Bergen.
Eerst eenige jaren na het beleg komt hierin verande
ring. De bedijkte Egmonder- en Bergermereri worden
productiever en daardoor meer bevolkt, zoodat zich le
behoefte deed gevoelen tot herstel van een westelijken
toegang tot de stad. Er werden dan ook plannen be
raamd voor den bouw van de nieuwe Geestpoort.
Nu lag het evenwel voor de hand, dat men deze zou
bouwen in de rechte richting der oude en dat de door
haar voerende weg naar Bergen niet meer kon zijn die
door de Kanisstraat, doch een nieuwe moest
worden. Daarom kocht de stad dan ook 22 Dec. 1582
van Aelbert Comelisz. Comans een strook land en een
sloot, samen 187 roeden groot, om te dienen voor een
weg van de nieuwe Geestpoort tot den Veerdijk. In
deze koopacte van 1582 wordt reeds van de nieuwe
Geestpoort gesproken. We hebben dit evenwel, vermoed
ik, te verstaan in den zin van de nog te bouwen nieu
we poort. Het is toch niet te denken, dat men een
poort zal bouwen, voordat de weg die door die poort
zal voeren gereed is. Veel eer is het omgekeerde het
geval. Nu wordt dit vermoeden bevestigd door een be
sluit, dat 2 Sept. 1586 door de vroedschap werd geno
men en dat aldus luidt „is mede geresolveert dat die
stede tegen aenstaende zomer die geestpoort zal doen
maken." Had men dit besluit uitgevoerd dan zou de
poort in den zomer van '87 moeten zijn gebouwd. Dit
is evenwel niet het geval geweest. Vermoedelijk was
ook hier geldgebrek de oorzaak van het uitstel. Om
nu dat gebrek te verhelpen besloot de vroedschap den
13 Juli 1588 „dat men mittet maken van de nyeuwe
geestpoort sullen voortgaen, mits dat die buijeren den
stede bestellen 600 gld. op losrenten den penn. XVI
ende sijn burgermn. met Oornelis Jansz. van der Nij-
enburch ende Croon gecommitteert, om inspectie te
nemen van de plaetse daer men dieselve poort bequa-
melixste sal maken." Het is dus duidelijk: in Juli
1588 was de poort er nog niet, de plaats er voor moest
nog worden uitgezocht en de omwonenden moesten
voor den bouw de stedelijke schatkist met 600 leen
geld bijstaan. Wel hebben zij van wie die 600 gld.
werd geëischt er tegen geprotesteerd, doch zonder suc
ces. Den 28 Jan. '89 besloot de vroedschap in het ge
nomen besluit te volharden. Den 14 April '89 kwam
men tot overeenstemming betreffende de plaats der
poort. Zij zou komen te staan „besijden 't provenhuys
ende dat mit een cromte mitte mont tegen het bol-
werek aen na den eysch van 't werek." En daar is zij
dan ook gebouwd.
De kaart van Drebbel verschaft ons de volgende voor-
WJJ
„Ik weet het niet. In geen geval zoo vroeg als
j?"
„En zullen zij niet naar je vragen?"
„Dat denk ik haast niet. En als het al zoo is nu
dan vragen ze te vergeefs."
Rainer liet noch zijn verbazing nog zijn vreugde blij
ken. Zij betaalden de rekening en gingen op weg.
De zon steeg juist boven de bergen, toen zij de laat
ste huizen achter zich lieten en over de weiden op Wil-
derswyl aanhielden. Een heerlijke geur steeg op uit
het korte kerstgras, dat door de dauw flink gedrenkt in
de morgenzon fonkelde en schitterde. Na verloop van
een uur bereikten zij het dalravijn van de Lütschine,
langs welker bruisende wateren de rijweg bergop
waarts loopt, dikwijls in verschillende bochten de stij
ging behoudend.
Tot hiertoe waren zij zeer stil geweest; ieder was
met zijn eigen gedachten vervuld en geen van beiden
kon het over zich verkrijgen op onverschilligen toon te
praten. Eindelijk zeide Rainer, terwijl hij dichter bij
zijn broeder kwam loopen:
„Wel, hoe was het gister avond nog, Uli?"
Ulrich Amberger zag den vrager wantrouwend van
ter zijde aan.
„G heel prettig was hetantwoordde hij toen.
„Het spijt mij, dat wij er zoo'n verschillenden smaak
op nahouden en den tijd niet in eikaars gezelschap
konden slijten."
„O, maak je daar geen zorgen over. Mij is de tijd
niet lang gevallen." Weder hokte het gesprek, en lie
pen zij zwijgend naar elkaar. Toen begon Rainer:
„Wat heb je voor je vrouw als welkom thuis ge
kocht?" Ulrich zette een verbluft gezicht, bleef onwil
lekeurig staan, werd rood en zeide ergelijk:
„Waarachtig dat heb ik vergeten."
Het deed hem werkelijk eerlijk leed, want hij was
overigens een goed echtgenoot, die elke gelegenheid
waarnam, om zijn vrouw een klein genoegen te berei
den en haar te bewijzen, dat hij gedurende zijn afwe
zigheid aan haar gedacht had. Vooral vandaag zou
dat wel wenschelijk zijn geweest; het zoude haar een
weinig mlider kunnen stemmen, wanneer zij hoorde,
wat zij toch hooren moest. Rainer, zijns broeders ver
legenheid bemerkend, zeide goedmoedig:
stelling van de poort:
Evenals de Nieuwlander- en de Kennemerpoort ging
het vlak van den stadswal over haar heen, en in dit
gedeelte zal de bedoelde „kromte" geweest zijn; maar
daarvóór verhief zich aan de binnenzijde een ondiep
maar hoog poortgebouw (misschien ook tot portiers
woning dienende), waarvan het front van boven
schijnt te eindigen in een torentje. Eene teekening
van C. Pronk van pl. m. 130 jaren later, toen het wel
licht reeds eenige verandering had ondergaan, toont
ons boven de poort-boog eene verdieping, hebbende 9
nissen of vensters tusschen 2 pilasters, vervolgens een
tweede met 1 venster en gebogen opwaarts rijzende
kantstukken nevens de pilasters, en eindelijk één door
dergelijke kantstukken geflankeerde pilaster, die een
bal draagt. Het eenvoudige buitenfront der poort is
tot haar einde onveranderd gebleven, tusschen de ar
chitraaf en kroonlijst van bergsteen 3 steenen vertoo-
nende, met het jaartal 1589 en de wapens van Alkmaar
en Haarlem, welk laatste men daar niet zou verwacht
hebben. Wat het geheel betreft, kan men wel zeggen,
dat in 1597 de Qeesterpoort het in aanzien van hare
zusters won. Het te betreuren ontbreken der thesau-
riersrekeuing doet ons niets weten van den ontwerper
en de kosten van den bouw.
In den beschreven toestand is de poort gebleven tot
in 1747. Toen is de binnenzijde aanmerkelijk verlaagd,
in een fronton prijkende met het stedelijk wapen, tot
dat zij ongeveer een eeuw later ook dit sieraad verloor
en met een vlakke lijst werd gedekt.
In 1597 stond, volgens Drebbels kaart, oostelijk van
den uitgang der poort een wachthuisje. Wij zien dit
d&ar ook op de gravure van L. Schenk naar A. Rade-
maker en op eene teekening van 0. Pronk van 1729.
Op latere afbeeldingen staat er ook een nog kleiner
aan den westkant, dat, laatstelijk wat opgeknapt, tot
1866 in stand is gebleven. Het oostelijke is omstreeks
1840'50 vervangen door eene nieuwe portierswoning,
c-en net, wit gepleisterd gebouw, met geblokte anten,
omgaande lijst en attique, één deur en één raam aan
de smalle en 3 ramen aan de waterzijde. Zij heeft, als
blijken zal, geen langdurig bestaan gehad.
De klapbrug voor de oude Geesterpoort was, toen
deze binnen de bewailing was gekomen, niet meer noo-
dig. Het was voldoende wanneer er een vaste brug
voor lag, terwijl de klapbrug uitstekend ergens anders
kon worden gebruikt. Had toch niet de brug bij de
Friesche poort in het beleg zeer geleden, zoo erg, dat
de fabriekmeesters aan Jacob Maertsz., mr. steenhou
wer, hebben betaald 4 gld. omdat hij „an die boege van
de breg bij de vryessche poort, die in den storm van de
viant zeer geschoeten ende geschoert was, heeft ge
stopt ende 't ge wulf te versien heeft." Van het hou
ten dek der brug was natuurlijk niets meer over. En
daarom werden door fabriekmeesters tusschen 26 Dec.
en 31 Dec. 1573 verschillende posten uitbetaald aan
„de Tijmerluyden die up te 16 Dee. LXXIH weder om-
nie begoimsten te wereken an de valbregge bij de gees-
tepoorte die selffue off te breecke, ende weder te maec-
ken ende up te rechten voer de vryessche poort aldaer
se noch is ende hebb weder omme een nyeuwe breg ge-
maiet bij de voirsz. gheestpoort in de plaetse van de
voirsz. valbreg."
De nieuwe Geesterpoort kreeg ook haar brug en een
zeer lange. De vestinggracht toch tusschen de Friesche
en de Kennemerpoort was in 1576 door het graven
van een tweede gracht, van de eerste gescheiden door
oen middensingel, breeder dan aan de andere zijde der
stad geworden. Over deze gracht werd de brug gebouwd,
gedeeltelijk rustende op den middensingel. Volledig
heidshalve zij hier medegedeeld, dat 24 Juni 1687 be-
„Ik heb gisteren op de markt een blauwen zijden
doek gekocht. Ik dacht dat die haar goed zou staan
en dat men er haar misschien een beetje plezier mee
zou doen. Ik wil hem je gaarne afstaan" en daar
bij nam hij een pakje van wit papier uit zijn jaszak.
Ulrich stak er de hand reeds naar uit trok ze echter
na eenig nadenken weer terug.
„Laat het maar" zeide hij somber. Het zal haar mis
schien meer genoegen doen als zij hem van jou, dan
wanneer zij hem van mij krijgt."
Rainer kon zich met die meening echter niet veree
nigen en hield niet op, voor Ulrich zijn aanbod had
aangenomen.
„Zeg mij dan maar hoeveel het je gekost heeft," zei
de hij, dan kan ik het je teruggeven." Maar daarvan
wilde Rainer heelemaal niets hooren.
„Laat toch blijven, UliSedert wanneer is toch zoo
iets mode geworden bij broeders onder elkaar!" Hij
dacht daarbij aan de ledige geldbeurs, wachtte zich
echter wel er iets over te zeggen.
„Nu, dan zal ik het haar geven als een geschenk van
ons beiden,' besliste eindelijk Ulrich en stak den doek
in den zak zonder hem eerst te bekijken.
Zij hadden Zweilütschinen bereikt en waren dus half
weg. Toen nam Rainer een besluit, waarmede hij zich
reeds den geheelen nacht en den ganschen weg over
had beziggehouden.
„Uli, zeide hij, „ik zou je wat willen vertellen."
„Nu wat dan vroeg de andere, eenigszins ver
ontrust dow den ernstigen toon en het nog ernstigere
gezicht.
„Ik zou je willen vertellen, waarom ik met Uttdör-
i'er niets te maken hebben wil en kan."
Dat vond Ulrich in het geheel niet gewenscht. Hij
wil het mij vertellen, om mij tegen hem in te nemen,
dacht hij en hij besloot terstond mokkend, om zich
zijn zelfstandig oordeel niet te laten ontnemen.
„Vertel op dan!"
„Maar beloof mij in de eerste plaats, dat wat ik je
ga vertellen onder ons zal blijvenzeide Rainer zeer
met nadruk.
„Je doet net, alsof het om de eer van een van ons
beiden gingspotte Uli eenigszins getergd en onze
ker.
sloten werd door een commissie te laten onderzoeken,
of het niet tot verfraaiing der stad zou zijn zoo men
den middensingel wegnam en de aarde daarvan ge
bruikte om op de bleekerij van juffr. Comans en daar
ter zijde van gelegen kroft te brengen, en zoo ook bui
ten de Geesterpoort een plantage te maken. Den 14
Juli '87 werden burgemeesters gemachtigd den mid-
dimsingel weg te nemen en de bleekerij en kroft te
koopen. Den 29 Mei 1688 werd goedgevonden de be
steding te doen plaats hebben voor de wegruiming van
den middensingel van Geester- tot Kennemerpoort,
terwijl den 7 Juni hetzelfde werd besloten over den sin
gel benoorden de Geesterpoort. De houten klapbrug
werd in 1723 vervangen door een steenen brug met 4
boogen en een doorvaart waarboven een vast houten
dek. Als herinnering werd in die brug een steen ge
metseld waarop het tijdvers
ConsVLIsf.
nannlngloDaelI
pVeroblennl
ob
V nDatosLapIDes
S
Toen men in het midden der 18e eeuw overging tot
het stelsel van wipbruggen, heeft ook de Geesterpoort
de hare herkregen, zooals teekeningen van Bagelaar
1798 en Rondhout 1809 doen zien. Daarentegen vin
den wij haar op een teekening van J. de Bleyker 1858,
als een geheel vaste brug en nu niet meer met 4 doch
met 5 bogen. Zoo ook op een teekening van B. G. ten
Berge '1862. Aldus is zij gebleven tot 1902. Toen is
zij, die sedert den aanleg der staatsspoorwegen een
hoofdtoegang der stad was geworden, vernieuwd en tot
8!/2 el verbreed. Het voorstel daartoe in de raadsver
gadering van 16 April door B. en W. gedaan, werd met
algemeene stemmen aangenomen. Aannemer van het
werk, daaronder begrepen het maken van een hulp
brug, werd den 26 Mei J. Oldenburg te Bergen. Met
eenig bijwerk en na aftrek eener bijdrage van de
Tramvereeniging a 125 voor de hulpbrug, kwam het
geheel de gemeente te staan op 15094.40. Als ge
volg van deze verbouwing ging het na den afbraak dei-
poort aangelegde, bevallige plantsoen, waardoor de
veg zich slingerde, verloren, om plaats te maken voor
een open en schaduwlooze ruimte.
De houten hamei werd in 1720 door 2 steenen zuilen
vervangen, waarop waren aangebracht de wapens van
Jacob van Oudenstein, Gerrit Bijwaert, Joan Schagen
en Jr. Johan van Egmond van de Nijenburg. Tot in
1866 stonden zij er, evenwel met verlies der teekens
van burgemeesterlijken trots, want in het laatst der
18e eeuw waren de wapenschilden niet slechts vlak-
maar geheel weggehakt. In het begin van Juni wer
den zij afgebroken.
In datzelfde jaar werd een besluit genomen over het
kantoor van aangifte en portiershuis aan weerszijden
der brug staande. B. en W. vroegen in de den 30 Mei
gehouden raadsvergadering wat men met verschillen
de eigendommen der gemeente, welke door de afschaf
fing der plaatselijke accijnsen zouden worden ont
ruimd, zou doen, waaronder dan ook die bij de Berger-
barrière. Den 20 Juni besloot de raad in beginsel zon
der hoofdelijke stemming tot den verkoop tot amotie
van de portierswoning en het kantoor van aangifte aan
de Berger barrière. In de daarop volgende raadsver
gadering van 18 Juli werd dit besluit bekrachtigd. J.
de Graaf, den 17 September aannemer der slooping
geworden, betaalde voor de afbraak aan de stad 330.
Vóór de hamei viel, was reeds de poort gesloopt, In
de raadsvergadering van 19 Nov. 1862 werd door den
„Dat zult go wel hooren." En dan, terwijl zij met
gelijkmatige schrede nnaast elkaar liepen vertelde Rai
ner:
„Het was in den zomer, toen gij met Barbara ver-
keerdet; toen had ge geen tijd om aan andere men-
schen te denken of acht op hen te geven, dus ook op
mij niet. Ik zal het ook wel onmerkbaar hebben ge
daan; ik was nog zeer jong twintig jaar en op
dien leeftijd is men dikwijls zeer achterhoudend in
liefdesaangelegenheden. Kortom toen jij met Bar
bara vrijde, beminde ik Margrete Burgner!"
„Uttdörfers verloofde?!" stoof Ulrich in de hoogste
verbazing op.
„Dat was zij destijds niet," antwoordde Rainer met
grooten nadruk. „Zij was volkomen vrij en van Utt-
dörfer was geen sprake. Zij was een slank, blond deern -
tje, men zag haar zelden op straat. Heel toevallig leer
de ik haar kennen, in Grund in het Ellemboschje. Zij
was even oud als ik, zag er echter nog als een half
kind uit. Ik kreeg zin in haar en zij in mij. Wij
troffen elkaar vaker. En het duurde niet lang, toen
vertelden wij elkaar dat wij van elkander hielden, nu
ja, wij kusten en vrijden met elkander als een verloofd
paar."
„Rainer! Maar hoe is dat toch mogelijk!" riep
Ulrich geheel buiten zich zelf. „En daarvan heb ik
niets geweten
„Hoor eerst ten einde," zeide Rainer. Hij liep
steeds met dezelfde groote stappen voort, en hoewel
het niet bepaald warm was, wischte hij het voorhoofd
af- ij beloofden elkaar liefde en trouw en kwamen
overeen, dat het voorloopig geheim moest blijven,
want ik was en had nog niets op grond waarvan ik een
huishouden zou kunnen beginnen. Dat was in Juli.
In de volgende maand moest ik met je hooien en kon
mij niet veel met mijn meisje bemoeien. Gij waart
zeer in beslag genomen door je Barbara, en als ge mij
verzocht„Toe, Raini, gaat gij er voor mij heen, of
gaat gij in mijn plaats naar den Mettenberg wilde
ik dat verzoek niet afslaan, want ik gunde je den tijd
en mocht toch ook niet spreken over hetgeen mij vast
hield, zoogoed als je zelf."
(Wordt vervolgd.')