DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 93 Honderd en tiende jaargang 1908 ZATERDAG 18 APRIL. De Gteesterpoort. FEUILLETON. Deze Courant wordt eiken avondbehalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. DE ALPENKONINGIN. Telefoonnummer 3. Men kan bij de meeste Alkmaarsche poorten spreken van de oude, gelegen in de bemuring van 153040 en van de nieuwe, gemaakt in de bewailing van 1573. Ook bij de Geest- of Geesterpoort is dat het geval. De oude poort stond aan het einde der Gasthuis straat, in de nabijheid van het in 1341 gestichte vrou- wengasthuis, en werd daarom ook wel de Gasthuis poort genoemd. Weerszijden van haar sloten aan de stadsmuren, welke in 1537 en '38 door het oude en het middelbegijnhof bedongen waren zonder daarachter liggenden aarden wal, waardoor de vrije beweging der kloosterlingen zou zijn verkort. Er is reden om te veronderstellen, dat zij tamelijk eenvoudig van gedaan te was. In 1551 was haar toestand niet al te best meer. Fa briekmeesters werden dan ook den 21 Febr. door de vroedschap gemachtigd „om te repareren de geestpoort eu dit bij advis van burgemn.," mits daer aff hebben de redelik salaris tot taxatie der burgemn." Den 9 April daarop werden de wangen der poort aan besteed, waarvoor het bestek was gemaakt door den metselaar Floris Dircksz. Uitdrukkelijk staat er bij „tot fortificatie van de stede." Vóór de poort lag de brug. Op de kaart van Alk- maars belegering, in Boomkamp voorkomende, is zij geteekend als een valbrug. En volkomen terechtwant den 12 Mei 1568 had de vroedschap het besluit geno men de valbrug voor de Geestpoort te maken. Wat 13 nu met deze poort geschied toen de bewailing in 1573 gereed was gemaakt en zij nu binnen de omwalling ge legen geen dienst meer deed'. Men zou verwachten dat zij toen werd afgebroken. Toch is dat niet geschied. Ja zelfs toen in 1589 de nieuwe poort werd gebouwd heeft men haar niet terstond gesloopt. Zij bleef staan tot het jaar 1621. Toen werd op verzoek der regenten van het vrouwengasthuis en de omwonenden der oude poort door de vroedschap besloten C23 April), „dat de voorn, regenten vermogen sullen het erve agter 't voors. gasthuys van de gemene straet met een muyr aff te sluyten, ende dat zij de oude geesterpoort zullen mogen afbreken, ende de materialen daervan komende te mogen emploieren tot het maken van de voorsz. muyr." Bovendien werd toen het voor de omwonenden aangename besluit genomen, de vuilniskuilen die bij de oude Geesterpoort waren te verwijderen. Toen de nieuwe bewailing gereed werd gemaakt heeft men zeer zeker ook het plan gehad, evengoed als naar den kant van Overdie en Kennemerland, een poort te maken naar den duinkant. Een plan dat even wel niet terstond tot uitvoering gekomen is door de komst der Spanjaarden. Men moest zich toen haas ten gelijk uit de voorafgaande artikelen gebleken is om de Nieuwlander en de Kennemerpoort af te maken en heeft zoo niet den tijd gehad, zelfs niet om aan de Geesterpoort te beginnen. Men was blijde den wal intijds gereed te hebben. Na den afloop van het beleg is men nog niet ter stond overgegaan tot het bouwen van de nieuwe Gees terpoort. Vermoedelijk moet de oorzaak hierin worden gezocht, dat men het geld beter kon gebruiken om de zoo geteisterde wallen te herstellen en alles in geduch- ten tegenweer te brengen, dan om een nieuwe poort te bouwen. En dan zal er nog wel dit bijgekomen zijn: Naar den duinkant lag niet een zeer belangrijke en be volkte streek, in alle geval bij lange na niet zoo be langrijk als die welke zich uitstrekt naar de richting van Kennemerland. Daarom heeft men zich zeker in den eersten tijd tevreden gesteld met een opening in Naar het Duitsch van FRANZ R O S E N.J 24: „Ik wil gaarne gelooven, dat je graag nog wat zou blijven liggen, want het is zeker laat geworden giste ren en van zooiets wordt men moede. Maar probeer het maar en kom er uit. De frissche, heerlijke lucht van de natuur zal je aangenamer aandoen dan dat lan- gc liggen in de warme veeren. Kom, sta op! Terwijl gij je aankleedt, zal ik beneden een ontbijt voor ons be stellen 1" Hoewel Ulrich zeer slaperig was en een looden zwaarte in het hoofd en de ledematen gevoelde dat zag hij toch wel, dat Rainer er zeer ernstig, bijna treurig uitzag. Het was hem daarom zeer aangenaam, dat zijn broeder naar beneden ging en hem alleen liet. Op die wijze kon hij eerst tot zichzelf komen, want voor geen geld zou hij voor hem den verlegene of lie ver geknakte willen spelen Zijn oog viel op zijn beurs, die hij voor het naar bed gaan zeker nog eens m de hand genomen had en ze toen daar bovenop ge worpen had. Had Rainer ze gezien had zij hem al les verraden Wat kwam het er ook op aan hij moest het niet probeeren er over te spreken. Toen hij beneden kwam, deed hij moeite een verge noegd gezicht te zetten en begon dadelijk met over dit en dat te praten; het gesprek wilde echter niet recht vlotten. Ulrich gevoelde zich lichamelijk te onlekker en kreeg niet dan met moeite wat eten door de keel. Met Rainers voorstel, dadelijk de terugreis te aanvaar den, was hij het eens. „En hoe staat het met je knecht?" „Die heeft permissie te gaan wanneer hij wil, als hij van avond maar thuis is." d© anderen je kennissen wanneer gaan die vroeg Rainer zonder zijn broeder aan te zien. den stadswal te maken, om zoo een uitgang in de rich ting van Bergen te krijgen. Deze uitgang lag echter niet op de plaats waar la ter de nieuwe poort zou staan, doch zuidelijker. Want men moet weten, dat wanneer men van uit de oude Geestpoort naar Bergen wilde gaan, men dan een eindje zuidelijk den Geest ging, om daarna door de Kanisstraat den weg te vervolgen en zoo langs „het houten scheetgen"' te gaan naarhetBergerveeromdan, toen de Bergermeer nog niet bedijkt was, naar Bergen te varen en na de bedijking (1564) den weg door den polder te kiezen. Hierin was door de versterking der stad geen verandering gekomen. Wel had men van de Kanisstraat die in 1519 een zeer aanzienlijke straat was, er stonden toen niet min der dan 41 huizen ter wille van den op te werpen wal en de to delven gracht een twintigtal huizen moe ten naasten en afbreken; en wel was de Kanisstraat dus binnen de versterking komen te liggen, maar de weg voorde door haar nog evengoed in de richting van Bergen. Eerst eenige jaren na het beleg komt hierin verande ring. De bedijkte Egmonder- en Bergermereri worden productiever en daardoor meer bevolkt, zoodat zich le behoefte deed gevoelen tot herstel van een westelijken toegang tot de stad. Er werden dan ook plannen be raamd voor den bouw van de nieuwe Geestpoort. Nu lag het evenwel voor de hand, dat men deze zou bouwen in de rechte richting der oude en dat de door haar voerende weg naar Bergen niet meer kon zijn die door de Kanisstraat, doch een nieuwe moest worden. Daarom kocht de stad dan ook 22 Dec. 1582 van Aelbert Comelisz. Comans een strook land en een sloot, samen 187 roeden groot, om te dienen voor een weg van de nieuwe Geestpoort tot den Veerdijk. In deze koopacte van 1582 wordt reeds van de nieuwe Geestpoort gesproken. We hebben dit evenwel, vermoed ik, te verstaan in den zin van de nog te bouwen nieu we poort. Het is toch niet te denken, dat men een poort zal bouwen, voordat de weg die door die poort zal voeren gereed is. Veel eer is het omgekeerde het geval. Nu wordt dit vermoeden bevestigd door een be sluit, dat 2 Sept. 1586 door de vroedschap werd geno men en dat aldus luidt „is mede geresolveert dat die stede tegen aenstaende zomer die geestpoort zal doen maken." Had men dit besluit uitgevoerd dan zou de poort in den zomer van '87 moeten zijn gebouwd. Dit is evenwel niet het geval geweest. Vermoedelijk was ook hier geldgebrek de oorzaak van het uitstel. Om nu dat gebrek te verhelpen besloot de vroedschap den 13 Juli 1588 „dat men mittet maken van de nyeuwe geestpoort sullen voortgaen, mits dat die buijeren den stede bestellen 600 gld. op losrenten den penn. XVI ende sijn burgermn. met Oornelis Jansz. van der Nij- enburch ende Croon gecommitteert, om inspectie te nemen van de plaetse daer men dieselve poort bequa- melixste sal maken." Het is dus duidelijk: in Juli 1588 was de poort er nog niet, de plaats er voor moest nog worden uitgezocht en de omwonenden moesten voor den bouw de stedelijke schatkist met 600 leen geld bijstaan. Wel hebben zij van wie die 600 gld. werd geëischt er tegen geprotesteerd, doch zonder suc ces. Den 28 Jan. '89 besloot de vroedschap in het ge nomen besluit te volharden. Den 14 April '89 kwam men tot overeenstemming betreffende de plaats der poort. Zij zou komen te staan „besijden 't provenhuys ende dat mit een cromte mitte mont tegen het bol- werek aen na den eysch van 't werek." En daar is zij dan ook gebouwd. De kaart van Drebbel verschaft ons de volgende voor- WJJ „Ik weet het niet. In geen geval zoo vroeg als j?" „En zullen zij niet naar je vragen?" „Dat denk ik haast niet. En als het al zoo is nu dan vragen ze te vergeefs." Rainer liet noch zijn verbazing nog zijn vreugde blij ken. Zij betaalden de rekening en gingen op weg. De zon steeg juist boven de bergen, toen zij de laat ste huizen achter zich lieten en over de weiden op Wil- derswyl aanhielden. Een heerlijke geur steeg op uit het korte kerstgras, dat door de dauw flink gedrenkt in de morgenzon fonkelde en schitterde. Na verloop van een uur bereikten zij het dalravijn van de Lütschine, langs welker bruisende wateren de rijweg bergop waarts loopt, dikwijls in verschillende bochten de stij ging behoudend. Tot hiertoe waren zij zeer stil geweest; ieder was met zijn eigen gedachten vervuld en geen van beiden kon het over zich verkrijgen op onverschilligen toon te praten. Eindelijk zeide Rainer, terwijl hij dichter bij zijn broeder kwam loopen: „Wel, hoe was het gister avond nog, Uli?" Ulrich Amberger zag den vrager wantrouwend van ter zijde aan. „G heel prettig was hetantwoordde hij toen. „Het spijt mij, dat wij er zoo'n verschillenden smaak op nahouden en den tijd niet in eikaars gezelschap konden slijten." „O, maak je daar geen zorgen over. Mij is de tijd niet lang gevallen." Weder hokte het gesprek, en lie pen zij zwijgend naar elkaar. Toen begon Rainer: „Wat heb je voor je vrouw als welkom thuis ge kocht?" Ulrich zette een verbluft gezicht, bleef onwil lekeurig staan, werd rood en zeide ergelijk: „Waarachtig dat heb ik vergeten." Het deed hem werkelijk eerlijk leed, want hij was overigens een goed echtgenoot, die elke gelegenheid waarnam, om zijn vrouw een klein genoegen te berei den en haar te bewijzen, dat hij gedurende zijn afwe zigheid aan haar gedacht had. Vooral vandaag zou dat wel wenschelijk zijn geweest; het zoude haar een weinig mlider kunnen stemmen, wanneer zij hoorde, wat zij toch hooren moest. Rainer, zijns broeders ver legenheid bemerkend, zeide goedmoedig: stelling van de poort: Evenals de Nieuwlander- en de Kennemerpoort ging het vlak van den stadswal over haar heen, en in dit gedeelte zal de bedoelde „kromte" geweest zijn; maar daarvóór verhief zich aan de binnenzijde een ondiep maar hoog poortgebouw (misschien ook tot portiers woning dienende), waarvan het front van boven schijnt te eindigen in een torentje. Eene teekening van C. Pronk van pl. m. 130 jaren later, toen het wel licht reeds eenige verandering had ondergaan, toont ons boven de poort-boog eene verdieping, hebbende 9 nissen of vensters tusschen 2 pilasters, vervolgens een tweede met 1 venster en gebogen opwaarts rijzende kantstukken nevens de pilasters, en eindelijk één door dergelijke kantstukken geflankeerde pilaster, die een bal draagt. Het eenvoudige buitenfront der poort is tot haar einde onveranderd gebleven, tusschen de ar chitraaf en kroonlijst van bergsteen 3 steenen vertoo- nende, met het jaartal 1589 en de wapens van Alkmaar en Haarlem, welk laatste men daar niet zou verwacht hebben. Wat het geheel betreft, kan men wel zeggen, dat in 1597 de Qeesterpoort het in aanzien van hare zusters won. Het te betreuren ontbreken der thesau- riersrekeuing doet ons niets weten van den ontwerper en de kosten van den bouw. In den beschreven toestand is de poort gebleven tot in 1747. Toen is de binnenzijde aanmerkelijk verlaagd, in een fronton prijkende met het stedelijk wapen, tot dat zij ongeveer een eeuw later ook dit sieraad verloor en met een vlakke lijst werd gedekt. In 1597 stond, volgens Drebbels kaart, oostelijk van den uitgang der poort een wachthuisje. Wij zien dit d&ar ook op de gravure van L. Schenk naar A. Rade- maker en op eene teekening van 0. Pronk van 1729. Op latere afbeeldingen staat er ook een nog kleiner aan den westkant, dat, laatstelijk wat opgeknapt, tot 1866 in stand is gebleven. Het oostelijke is omstreeks 1840'50 vervangen door eene nieuwe portierswoning, c-en net, wit gepleisterd gebouw, met geblokte anten, omgaande lijst en attique, één deur en één raam aan de smalle en 3 ramen aan de waterzijde. Zij heeft, als blijken zal, geen langdurig bestaan gehad. De klapbrug voor de oude Geesterpoort was, toen deze binnen de bewailing was gekomen, niet meer noo- dig. Het was voldoende wanneer er een vaste brug voor lag, terwijl de klapbrug uitstekend ergens anders kon worden gebruikt. Had toch niet de brug bij de Friesche poort in het beleg zeer geleden, zoo erg, dat de fabriekmeesters aan Jacob Maertsz., mr. steenhou wer, hebben betaald 4 gld. omdat hij „an die boege van de breg bij de vryessche poort, die in den storm van de viant zeer geschoeten ende geschoert was, heeft ge stopt ende 't ge wulf te versien heeft." Van het hou ten dek der brug was natuurlijk niets meer over. En daarom werden door fabriekmeesters tusschen 26 Dec. en 31 Dec. 1573 verschillende posten uitbetaald aan „de Tijmerluyden die up te 16 Dee. LXXIH weder om- nie begoimsten te wereken an de valbregge bij de gees- tepoorte die selffue off te breecke, ende weder te maec- ken ende up te rechten voer de vryessche poort aldaer se noch is ende hebb weder omme een nyeuwe breg ge- maiet bij de voirsz. gheestpoort in de plaetse van de voirsz. valbreg." De nieuwe Geesterpoort kreeg ook haar brug en een zeer lange. De vestinggracht toch tusschen de Friesche en de Kennemerpoort was in 1576 door het graven van een tweede gracht, van de eerste gescheiden door oen middensingel, breeder dan aan de andere zijde der stad geworden. Over deze gracht werd de brug gebouwd, gedeeltelijk rustende op den middensingel. Volledig heidshalve zij hier medegedeeld, dat 24 Juni 1687 be- „Ik heb gisteren op de markt een blauwen zijden doek gekocht. Ik dacht dat die haar goed zou staan en dat men er haar misschien een beetje plezier mee zou doen. Ik wil hem je gaarne afstaan" en daar bij nam hij een pakje van wit papier uit zijn jaszak. Ulrich stak er de hand reeds naar uit trok ze echter na eenig nadenken weer terug. „Laat het maar" zeide hij somber. Het zal haar mis schien meer genoegen doen als zij hem van jou, dan wanneer zij hem van mij krijgt." Rainer kon zich met die meening echter niet veree nigen en hield niet op, voor Ulrich zijn aanbod had aangenomen. „Zeg mij dan maar hoeveel het je gekost heeft," zei de hij, dan kan ik het je teruggeven." Maar daarvan wilde Rainer heelemaal niets hooren. „Laat toch blijven, UliSedert wanneer is toch zoo iets mode geworden bij broeders onder elkaar!" Hij dacht daarbij aan de ledige geldbeurs, wachtte zich echter wel er iets over te zeggen. „Nu, dan zal ik het haar geven als een geschenk van ons beiden,' besliste eindelijk Ulrich en stak den doek in den zak zonder hem eerst te bekijken. Zij hadden Zweilütschinen bereikt en waren dus half weg. Toen nam Rainer een besluit, waarmede hij zich reeds den geheelen nacht en den ganschen weg over had beziggehouden. „Uli, zeide hij, „ik zou je wat willen vertellen." „Nu wat dan vroeg de andere, eenigszins ver ontrust dow den ernstigen toon en het nog ernstigere gezicht. „Ik zou je willen vertellen, waarom ik met Uttdör- i'er niets te maken hebben wil en kan." Dat vond Ulrich in het geheel niet gewenscht. Hij wil het mij vertellen, om mij tegen hem in te nemen, dacht hij en hij besloot terstond mokkend, om zich zijn zelfstandig oordeel niet te laten ontnemen. „Vertel op dan!" „Maar beloof mij in de eerste plaats, dat wat ik je ga vertellen onder ons zal blijvenzeide Rainer zeer met nadruk. „Je doet net, alsof het om de eer van een van ons beiden gingspotte Uli eenigszins getergd en onze ker. sloten werd door een commissie te laten onderzoeken, of het niet tot verfraaiing der stad zou zijn zoo men den middensingel wegnam en de aarde daarvan ge bruikte om op de bleekerij van juffr. Comans en daar ter zijde van gelegen kroft te brengen, en zoo ook bui ten de Geesterpoort een plantage te maken. Den 14 Juli '87 werden burgemeesters gemachtigd den mid- dimsingel weg te nemen en de bleekerij en kroft te koopen. Den 29 Mei 1688 werd goedgevonden de be steding te doen plaats hebben voor de wegruiming van den middensingel van Geester- tot Kennemerpoort, terwijl den 7 Juni hetzelfde werd besloten over den sin gel benoorden de Geesterpoort. De houten klapbrug werd in 1723 vervangen door een steenen brug met 4 boogen en een doorvaart waarboven een vast houten dek. Als herinnering werd in die brug een steen ge metseld waarop het tijdvers ConsVLIsf. nannlngloDaelI pVeroblennl ob V nDatosLapIDes S Toen men in het midden der 18e eeuw overging tot het stelsel van wipbruggen, heeft ook de Geesterpoort de hare herkregen, zooals teekeningen van Bagelaar 1798 en Rondhout 1809 doen zien. Daarentegen vin den wij haar op een teekening van J. de Bleyker 1858, als een geheel vaste brug en nu niet meer met 4 doch met 5 bogen. Zoo ook op een teekening van B. G. ten Berge '1862. Aldus is zij gebleven tot 1902. Toen is zij, die sedert den aanleg der staatsspoorwegen een hoofdtoegang der stad was geworden, vernieuwd en tot 8!/2 el verbreed. Het voorstel daartoe in de raadsver gadering van 16 April door B. en W. gedaan, werd met algemeene stemmen aangenomen. Aannemer van het werk, daaronder begrepen het maken van een hulp brug, werd den 26 Mei J. Oldenburg te Bergen. Met eenig bijwerk en na aftrek eener bijdrage van de Tramvereeniging a 125 voor de hulpbrug, kwam het geheel de gemeente te staan op 15094.40. Als ge volg van deze verbouwing ging het na den afbraak dei- poort aangelegde, bevallige plantsoen, waardoor de veg zich slingerde, verloren, om plaats te maken voor een open en schaduwlooze ruimte. De houten hamei werd in 1720 door 2 steenen zuilen vervangen, waarop waren aangebracht de wapens van Jacob van Oudenstein, Gerrit Bijwaert, Joan Schagen en Jr. Johan van Egmond van de Nijenburg. Tot in 1866 stonden zij er, evenwel met verlies der teekens van burgemeesterlijken trots, want in het laatst der 18e eeuw waren de wapenschilden niet slechts vlak- maar geheel weggehakt. In het begin van Juni wer den zij afgebroken. In datzelfde jaar werd een besluit genomen over het kantoor van aangifte en portiershuis aan weerszijden der brug staande. B. en W. vroegen in de den 30 Mei gehouden raadsvergadering wat men met verschillen de eigendommen der gemeente, welke door de afschaf fing der plaatselijke accijnsen zouden worden ont ruimd, zou doen, waaronder dan ook die bij de Berger- barrière. Den 20 Juni besloot de raad in beginsel zon der hoofdelijke stemming tot den verkoop tot amotie van de portierswoning en het kantoor van aangifte aan de Berger barrière. In de daarop volgende raadsver gadering van 18 Juli werd dit besluit bekrachtigd. J. de Graaf, den 17 September aannemer der slooping geworden, betaalde voor de afbraak aan de stad 330. Vóór de hamei viel, was reeds de poort gesloopt, In de raadsvergadering van 19 Nov. 1862 werd door den „Dat zult go wel hooren." En dan, terwijl zij met gelijkmatige schrede nnaast elkaar liepen vertelde Rai ner: „Het was in den zomer, toen gij met Barbara ver- keerdet; toen had ge geen tijd om aan andere men- schen te denken of acht op hen te geven, dus ook op mij niet. Ik zal het ook wel onmerkbaar hebben ge daan; ik was nog zeer jong twintig jaar en op dien leeftijd is men dikwijls zeer achterhoudend in liefdesaangelegenheden. Kortom toen jij met Bar bara vrijde, beminde ik Margrete Burgner!" „Uttdörfers verloofde?!" stoof Ulrich in de hoogste verbazing op. „Dat was zij destijds niet," antwoordde Rainer met grooten nadruk. „Zij was volkomen vrij en van Utt- dörfer was geen sprake. Zij was een slank, blond deern - tje, men zag haar zelden op straat. Heel toevallig leer de ik haar kennen, in Grund in het Ellemboschje. Zij was even oud als ik, zag er echter nog als een half kind uit. Ik kreeg zin in haar en zij in mij. Wij troffen elkaar vaker. En het duurde niet lang, toen vertelden wij elkaar dat wij van elkander hielden, nu ja, wij kusten en vrijden met elkander als een verloofd paar." „Rainer! Maar hoe is dat toch mogelijk!" riep Ulrich geheel buiten zich zelf. „En daarvan heb ik niets geweten „Hoor eerst ten einde," zeide Rainer. Hij liep steeds met dezelfde groote stappen voort, en hoewel het niet bepaald warm was, wischte hij het voorhoofd af- ij beloofden elkaar liefde en trouw en kwamen overeen, dat het voorloopig geheim moest blijven, want ik was en had nog niets op grond waarvan ik een huishouden zou kunnen beginnen. Dat was in Juli. In de volgende maand moest ik met je hooien en kon mij niet veel met mijn meisje bemoeien. Gij waart zeer in beslag genomen door je Barbara, en als ge mij verzocht„Toe, Raini, gaat gij er voor mij heen, of gaat gij in mijn plaats naar den Mettenberg wilde ik dat verzoek niet afslaan, want ik gunde je den tijd en mocht toch ook niet spreken over hetgeen mij vast hield, zoogoed als je zelf." (Wordt vervolgd.')

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 5