DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN No. 99 Honderd en tiende jaargang 1908. MAANDAG 27 A P R I L. Zaterdagsche Veemarkt. Uit Hof- en Hoofdstad. verboden. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1,—. Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Opwekkend Versterkend voedzaam gemakkelijk verteerbaar. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen ter kennis van aanvoerders van vee, dat, in verband met de te verwachten drukke Zater dagsche eemarkten, de toegang voor vee tot het Marktplein, oostelijk van het Waaggebouw, dus bij de Spekbrug en de Schapenbrug, tot nadere aankondiging zal zijn Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, G. RIPPING, Voorzitter. 25 April 1908. DONATH, Secretaris. ALKMAAR, 27 April. Do „Nederlandsche Tooneelvereeniging," het sym pathieke troepje, dat onder aanvoering staat van de heeren Temooy Apèl en Van der Horst, speelt geduren de een week te Berlijn en heeft Zaterdagavond „Op 1 oop van Zegen" van Heyermans gegeven. „Voor deze menschen, die avond aan avond werken de teekent de reis de lange reis - naar Berlijn het ook hier weer ernstig werken een plezierreisje, ten kinderachtig genoegen, een kleine sprank van stil le hoop Zoo schreef Heyermans Vrijdag in het blad, dat hem tegenwoordig onder zijn medewerkers telt, het Berliner 'i ngeblatt. Het lot heeft wonderlijke grillen. „Henri, keer terug" schreef Heyermans eens aan het adres van Henri de Vries, die in Engeland aan het „jonge mannen" was, zeven rollen speelde in een Engelsche be werking van den „Brand in den Jongen Jan." „Het vaderland heeft je noodig." En thans is Heyermans vcrduitscht en geeft de Vries avond aan avond te Ber- l.,'n zijn geruchtmakendon zevenklapper Heyermans heeft de Tooneelvereeniging bij het Berlijnsche publiek ingeleid met een artikel waarin hij „niet voor zijn pleizier" spreekt over de Nederlandsche tooneeltoestanden. Hij zegt op rake wijze ware din gen. Men luistere maar eens „Misschien zijn de levensvoorwaarden van den too- neelspeler, welke in zoo nauw verband staan met zijn werk, op geen piekje der aarde zoo slecht en sloopend ris in Nederland." „De zoogenaamde betere standen gaan gewoonlijk naar den schouwburg als voor een Fransche ster in een slechte omgeving een dubbele toegangsprijs wordt ge- beven, of als de sensatie aan een bloote-voeten-danseres wenkt, of als Koning Snob zich met de kunst bemoeit. De gewone burgers verdeelen hun liefde tusschen tin geltangel en speculatie in fondsen of mijden de zon de der plankeu om bijbelsche redenen. Holland is een cvrlijk land. Dingen, die waarde hebben, worden er niet gestolen. Slechts boeken en drama's van het bui tenland „De grootere handelssteden houden tooneelspelerJ voor een dwaas soort menschen, die geduld worden, omdat ze nu eenmaal menschen zijn en omdat ze hun ne belasting betalen, als ze ten minste iets bezitten, ken groot koopman is een „eerwaardig man" een too neelspeler een tooneelspeler." De grootste tooneelspe- ler van Holland de geniale vertolker van den Shylock en den Oedipus, Louis Bouwmeester -een man die, vvas hij in Duitschland of in Frankrijk geboren, een lrins zou zijn een kunstenaar bij de gratie Gods, geen virtuoos trekt de laatste jaren in de Holland sche koloniën en in de kleinste provincie-nesten rond, f»m zijn brood te verdienen." „De beste echte kunstenaars van Holland dat wil zeggen dezulken, die er een genot in vinden, altijd v oer opnieuw een rol te creëeren, altijd weer opnieuw de fantasie-karakters van den schrijver te verpersoon lijken, staan machteloos tegenover den aanbiddelijken nationalen trek der laksheid in kunstzaken Vervolgens schetst de schrijver het leven der leden vai) de Tooneelvereeniging: „Als ze niet speelden, r*pete«rden ze als ze niet repeteerden zaten ze tus schen de wielen, sporend door het mooie land met zijn cindeloozen hemel, weiden en water, door het als-droo- mend-onder-de-glijdende-wolken weg-groenend land. Zij I ebben dikwijls heele nachten gerepeteerd ik heb 1 ersoonlijk repetities meegemaakt tot zeven urn 's ochtends zij zijn trouwe, eerlijke dienaren van het jonge Hollandsche tooneel gebleven, bescheiden, «"•rtistiek-willende, trucs-vermijdende werkers, die thans een ensemble vormen, dat het beste vertegenwoordigt v«n de ginds bestaande gezelschappen en die hier mi na de vele moeielijke jaren een beoordeeling vragen, wel wetend dat Berlijn ook niet zoo toegevend is en 'int ze er geen gouden bergen zullen vinden." liet stuk is één droeve jammerklacht. En denzelf- <!en toon vinden we terug in het verslag van een on derhoud, dat een medewerker van het Berlijnsche blad „Lok. Anzeiger" heeft gehad met den heer Temooy Apèl. Wij ontleenen hieraan het volgende: „Over het prettig gladgeschoren gelaat waarin blau we schitterende oogjes fonkelen, vloog een schaduw van droefenis, toen hij sprak van zijn Hollandsche landgenooten met betrekking tot hun eigenschappen als kunstliefhebbers en kunstbeschermers. Zeker sedert overoude tijden waren de Hollanders een zeeva rend handelsvolk. Door en door vreemde talen ken nend als elk ander handeldrijvend volk, dat aan de kust woont, konden ze de paarlen in hun eigen land niet naar waarde schatten: het leven van toonaange vende kringen was bijna geheel gericht op handelsvoor deel, er vormde zich natuurlijk geheel vanzelf een ze kere eenzijdigheid." „Het publiek, zoo zeide de heer Apèl, toont geen be langstelling voor het dramatische werk der Holland sche tooneelspelers, de regeering is absoluut onver schillig, zij heeft geen middelen om de tooneelspeel- konst te steunen en de toelage van de Koningin, welke zij den stadsschouwburg uit Haar particuliere kas geeft, beteekent slechts weinig. Het waren werkelijk klaagliederen van Jeremia, die de Hollandsche kunste naar sprak. „Ons volk is nuchter, het heeft geen greintje geest drift voor kunst, alles is slechts gericht op erg grove genietingen." Als een kunstenaar deze eerlijke over tuiging heeft, moet dit natuurlijk op zijn kunnen ver lammend werken. Er lag iets onbeschrijfelijk berus- tends op het gelaat van den directeur Apèl, toen hij over deze toestanden sprak, en ik trachtte hem op een ander onderwerp te brengen. „En het burgerlijke publiek?" „Mijn hemel, slechts geld en bezit zijn hier de voor naamste factoren! In maatschappelijk opzicht staan wij in geen betrekking tot de burgerlijke kringen. Roy- aards en Bouwmeester, worden wel eens uitgenoodigd, maar anders Er is toch een groote, kunstminnende aristocratie in Holland?" „Zeker, lachte de Hollandsche kunstenaar bitter en ironisch, „maar die gaat alleen naar den schouwburg is er groote buitenlanders komen en de plaats twin tig of dertig gulden kost. De Duitseher gelooft den heer Ternooy Apèl maar half. Zijn Duitsche lezers zullen er wel evenzoo over denken. Maar wij, Hollanders, wij weten beter. Wij weten, dat èn Heyermans èn Ternooy Apèl waarheid spreken. Dat de kunst in ons land op één oor ligt. Dat tooneelspelers niet in tel zijn. Dat de schouwburg e inder in trek is dan het specialiteiten-theater. Dat kunst geen regeerings-, geen volkszaak is. En ook weten wij Alkmaarders, dat steden, weinig grooter in omvang en weinig grooter in zielenaantal dan ons overigens zoo aangenaam stadje hun eigen schouwburg in Duitschland hebben, bezoekers trekken uit de omgeving door speciale voorstellingen, gegeven in overeenstemming met aankomst- en ver- Ij ekuren der treinen En bovendien weten wij Hollanders dat ons klein landje tooneelspelers heeft, die men in het groote Duitschland met een lantaarntje moet zoeken! Wij hebben in Berlijn in verschillende schouwburgen tooneelen gezien om nooit weer te vergeten, zoo schit terend van aankleeding, zoo aangrijpend-schoon in el- 1 aar gezet met behulp van de duurste hulpmiddelen an de moderne techniek. Maar tooneelspelers hebben we er gemist. De opvoering van „Die Hoffnung" in het Schillertheater is ons een doorloopende ergernis geweest. Een der voornaamste rollen werd prachtig vervuld de wind. Maar die* was alweer met behulp der techniek te krijgen. Doch overigens? Zet naast de dikke, blozende boerin, die plat-Duitsch sprak, me vrouw de Boer als Kniertje; naast den in paradepas over het tooneel loopende en door de zaal schreeuwenden man, die reeder Bos moest voorstellen, den heer Holkers, naast den boekhouder Kaps, die geen lachje onder het publiek opwekte, den heer MuschMaar waartoe nader in bijzonderheden te treden? De Duitschers erkennen het zelf. Nadat we bovenstaande geschreven hadden, bracht w, post ons zooeven de Berlijnsche bladen met de kri- i.eken over de eerste voorstelling van de Hollanders. Norbert Falk, die in de „Morgenpost" gewoonlijk geen blad voor den mond neemt en zegt waar het vol gens zijn meening op staat schrijft o. a.: „Wat'men gasteren zag en hoorde, is zeer achtbaar en zeer zuiver tooneelwerk. Een natuurlijk, uit het ruwe volk van z<.-lf voortkomend realisme. De regie is ouwerwetsch, bet wordt alles netjes rondom het souffleurshokje ge- 1 laatst en over het nauwkeurige van kleinigheden i aakt men het zich niet erg druk. Maar er wordt f'isch en eenvoudig gespeeld en dat zij den indruk van echtheid maken, als ze Hollandsche „Ivleinmalerei" ge ven, spreekt van zelf. Dat is hun tepeciale kunst. En- kale personen schijnen uit de schilderijen van Israels te zijn gesprongen. Zeer fijn teekent Esther de Boei de oude visschersweduwe Het „Berliner- Tageblatt" begint met te eonstatee- ren, dat de Berlijners geen geweldige indrukken zullen krijgen, geen virtuozen zullen zien, wier namen in het geheugen worden geprent. „Maar de Hollanders ver everen snel sympathie als een hechte vereeniging- van teoneelspeiers, die stil en trouw de kunst dienen." „Bij de wijze, waarop de Hollanders het stuk aan pakken, bevalt het beste de artistieke tact, waarmede z!.| alle pogingen om te gillen en te schreeuwen verme- i en. Heyermans stelt tegenover elkaar een brutalen uitzuiger en een verbitterd rebel. Op het tooneel ech ter verscheen een tyran, die er uitzag als een gemoede lijk grootvader en een oproerling, die de vuisten in den zak balde. Naar onze opvattingen schijnt deze nei ging tot het bespiegelende en behaaglijke hier en daar te ver te gaan. Als de bange visschersvrouwen bij storm en onweer dicht bij elkaar kruipen, wordt dooi de regie 'Ier Nederlanders het koffiepraatje met meer liefde op den voorgrond geschoven dan de orkaan. Maar de matiging van het effect volgens goede Ne derlandsche gewoonte, beteekent in geenen deele ge brek aan temperament of koud gevoel. Om dat te be wijzen, was het voldoende de vertolkster van kniertje, die haar zoons op de zee verliest, waar te nemen. Me- 1 vouw Esther Je Boer schijnt voorloopig onder de zui ver goede en maatvaste spelers de eenige, om wie wij het Amsterdarnsche tooneelgëzelschap benijden moe ten. Zooals zij bij de. algeheele starheid van een verkwijnd afgebeuld bestaan angsten en zorgen vaneen iioederiijke ziel deed opkomen dat was hevige er. echte kunst. Zij zal in onze herinnering blijven voort leven, zooals zij als opvoedster haar hangen zoon tot h. vdheid dwingt, zooals heur hand in een verlegen lief- koozing haar kind aait, zooals heur lippen gebeden murmelen „Maar ook deze kunstenares, die zoo zeker moet zijn van haar succes, maakt zich bescheiden, bijna vrees achtig ondergeschikt aan den geest van het samen spel, die de Hollanders gisteren ter overwinning voer de." De verslaggever heet ten slotte de tooneelspelers welkom „als stille en getrouwe helpers bij de herleving van een intiem niet aanstellerig tooneelidiaal." Bijzonder opgetogen is de verslaggever van het veel gelezen blad der Tag. die zich II. G. teekent en Rein heid Cronheim heet. Hij spreekt van een welverdiend algeheel en eerlijk succes. De toeschouwers, die het Ilollandsch niet machtig waren kwamen steeds dieper en dieper onder den indruk en na elk bedrijf werd de bijval geestdriftiger en aan het slot moest er ontelbare malen gehaald worden. „Men raakt in verlegenheid als men moet zeggen, aan welken speler en aan welke speelster eigenlijk de eerepalm toekomt. Ieder was op zijn plaats en ieder verdient onbeperkten lof." De schrijver bespreekt de verschillende rollen, noemt in de eerste plaats mevrouw van der Horst, mevrouw ■lc Boer eu roemt in het bijzonder den heer Holkers (reeder Bos) als „een meesterstuk van cholerische prikkelbaarheid en brutalen en egoïstischen zaken geest „In elk geval heeft de Hollandsche kunstenaarever- eeniging zich schitterend geïntroduceerd en men mag met spanning hun verdere prestaties tegemoet zien." Genoeg 0111 te doen zien. hoe men in de wereldstad Berlijn oordeelt over een tooneelvereeniging, waarvair dan toch niet onze allerbeste acteurs en actrices deel uitmaken Zou het ook genoeg zijn om in Holland „de,eigen paarlen meer naar waarde te doen schatten?" Zullen deze tooneelspelers eu de nog grootere in hun vaderland de waar-doering vinden, die zij ver dienen Was dat maar waar! De Haagsche medewerker van de „Opr. Haarl. Ct." spreekt over hetgeen de heer Schaper op het congres- in Arnhem heeft gezegd. „Eere zij de vergadering der sociaal-democraten, die Schaper's treffende woorden op stormachtige wijze huldigde. Daar werd gegrijnsd, te Arnhem, op dat oogenblik. De Louise Michel-kop van mevrouw RolandHolst vertoonde et-n facie, zich verwringe ad in zuurzoeten lach, geen knokig handje had „pose" van die helsche vroolijkheid kwasi te maskeeren. Oj> de beenige, ge rekte, droog-spierig-sarcastische phyijronomie van Van der Goes, met zijn blauwgetinten. schedel, streden woede met sarcastisch grijnzen. Mr. Mendels, aan de uiterste linkerpunt van de bestuu rstafel zittend wit van nijdigheid, toch al, over de nederlagen van zijn Marxistische vrienden en 't liu elemaal niet-eens 'n seconde aan de orde komen va'a zijn „toch maar ge handhaafde" candidatuur voor de hoofdredactie van „Het Volk",. mr. Mendels wpst eigenlijk niet goed, wat voor gezicht hij den „partijgenooten" zou toonen. Zou hij de mondhoeken smalend naar-omlaag trekken of een medelijdend-ironisch lachje vertoonen van sukkels die jelui-zijn, wat laat-jelui je toch in de luren leggen Ik houd 't volvan al de afgevaardigden der Tweede Kamer is de heer Schaper de man, die, 't best van allen, den „schakel" kan vormen, tusschen al de andere partijen, groepen, en zijn, Schaper's vrienden. Niet dit al dadelijk op den voorgrond wijl deze man van sterk en edel karakter er op uit zou zijn om „handjes te geven". Dat allerminst. Doch wijl hij zooals de heer Schaper ook te Arnhem gezegd heeft weet te schiften bergen van molshoopen. Waar groote beginselen aan de orde komen, daar is de heer Schaper lid van zijn partij is en blijft hij onwrikbaar, onverzoenlijk sociaal-democraat. Wie eerbied heeft voor hechte karakter-overtuiging brengt hem daarvoor het eerbiedig eere-saluut Doch waar „kleine dingen" aan de orde komen, weet hij rekening te houden met particuliere, met in dividueels zoo goed als met algemeene belangen. Het versmaadt het uitzoeken, uitrafelen van nietig heden, waardoor men op den onontwikkelden, naïef- oningewijden toehoorder soms zóó machtig effect kan maken. De Maixisten bij de S. D. A. P., althans sommigen van hen mogen 't in hun oor knoopen. Maar hij houdt vrij, houdt hoog zijn gevoelens als mensch en verpandt, verschachert en verdonkeremaand die niet om zeker goedkoop succès te behalen. De heer Van Kol staat dicht bij hem, Schaper, in haast alle opzichten, doch is te opgewondenweet, veel minder dan die zich ook op 't heetste oogenblik te beheerschen en zijn woorden te kiezen, tóch slechts uitzeggend wat er in zijn hart leeft De heer Ter Laan is te dor-langdradig, de heer Helsdingen te droog-zakelijk, slechts oog kunnende hebben voor het toelichten, met alle détails, van zeker geval De heer Schaper, zooals ik hem te Arnhem zag en weêr bewonderde, was de man van krachtige over tuiging, van eerlijken wil, van schranderen geest, die de vergadering in „Musis", welke hem toejubelde, wist op te voeren tot op de hoogte van zijn standpunt „Haganus" dient in de „Leeuw. Ct." het volgende politieke visschoteltje op ,,'t Moet voor minister Talma, die zich blijkbaar heel weinig geanimeerd gevoelt om de dorre materie van visscherij-belangen, met spot en lach, zooveel mogelijk aantrekkelijk te maken, een heele verademing wezen om zoo voor 'n dag of wat van al die peueraars- en hengelbeschouwingen bevrijd te zijn en zich op wat anders te kunnen onthalen dan wat men een politiek „visschoteltje" zou kunnen noemen. Zoo iederen dag mondjes-maat 'n paar mootjes en voor 'n enkelen keer 'n pan-vischje, van wat er den vorigen dag overbleef, neen dan raakt de smaak er van af. Vooral wanneer de juristen dan nog voor 'n piquant-sausje zorgen Ik weet niet of minister Talma, die wel als de meest bewegelijke figuur in 't kabinet-Heemskerk kan gelden, ooit aan hengelen, schakelen of peueren gedaan heeft en dus met technische, proefondervindelijke ervaringen voor 't front van de Kamer komt. Maar gesteld, dat deze bewindsman uitsluitend en alleen afgaat op wat er in de degelijk-soliede memorie van toelichting ge schreven stond en er zelf heel weinig van weet, dan zal hij dat gemis nog niet zoo betreuren als „wat" juridische studiën. Ik zeg daar van „wat"! Ómdat met den aanleg voor juristen-handigheid „wat" college- loopen wel bijzaak is, maar toch tenslotte noodzakelijk is voor terminologie en andere eigenschappen, die je in een volmaakt-geschoold jurist verwacht. Wie in de gelegenheid was, minister Talma, ook als Kamer lid, in 't debat te leereu kennen, weet dat er wel juristen-handigheid in deze» minister zit. Maar daarmede is hij nog nietde jurist, die tegen'njuridisch dispuut bestand is. Denkeljjk dat hij, die leemte zelf gevoelend, zich een beetje slap toont bij de behandeling van deze wet en alD levendigheid, dat echte élanmist, die 't optreden van dezen minister juist zoo aantrek kelijk maakt. 't Eigenaardigste is wel, dat heel dit ontwerp eigenlijk nog nagelaten arbeid is van Minister de Marez Oyens, die als Waterstaatsminister er z'n naam aan verbond. En wanneer ik u nu zeg, nog deze week bij den Schoolmeester te hebben gelezen, dat sinds onheugelijke tijden door Plinius en Martinet is beweerd „dat visch bij voorkeur in d( tl Waterstaat verkeert1' dan zult ge 't met me eens wezen, dat dez-' quaestie eigenlijk aan 't verkeerde adres werd bezorgd. Al zegt me nu diezelfde vermaarde Schoolmeester: „Wij kunnen ncoit weten jeugd wat wij eten, Of l et Roomsche visch Of visch uit Dordrecht is." dan weet ik wel, dat, ware de zaak bij Waterstaat gebleven, de visch zich onder de handen van minister Bevers juridisch veiliger zou hebben gevoeld. Want in 't juridisch dispuut staat onze tegenwo rdige Water staatsminister z'n man als weinigen, is hij in staat om je zoo klaar als 'n klontje te bewijzen, dat visch vleesch en 'n hengeltje eigenlijk niets is. Heel de Scheveningsche badplaats-aesthetika he eft hij indertijd ondersteboven geredeneerd. En dat was nog als wet houder. Laat staan wat men nu van achter de ministerstafel te hooren zou krijgen. Zoo'11 plaats geeft natuurlijk altijd nog meer durfIntussclien hoor ik dat, bij afzonderlijke nota, een lijst van visch- schotels, visch-gerechten en visch-pasteitjes, naar den letter van goed-Hollandeche benamingen aan 't ont.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1908 | | pagina 1